Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[.] ,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een lerares in opleiding (LIO) en haar werkgever, een middelbare school. De verzoekster, geboren in 1994, had in het schooljaar 2021/2022 onbetaald gewerkt als LIO en verzocht de kantonrechter om betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding en compensatie voor lesreductie conform de cao Voortgezet Onderwijs (cao VO). De verwerende partij, de school, betwistte de aanspraken en stelde dat er geen arbeidsovereenkomst was, omdat de werkzaamheden in het kader van de opleiding waren en onbetaald werden verricht.
De kantonrechter overwoog dat om te bepalen of er sprake was van een arbeidsovereenkomst, de Haviltexmaatstaf moest worden toegepast. Dit houdt in dat gekeken moet worden naar de rechten en verplichtingen die partijen zijn overeengekomen. De rechter concludeerde dat de werkzaamheden van de verzoekster in overwegende mate in het belang van haar opleiding waren en dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Hierdoor werd het verzoek om achterstallig loon afgewezen.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de verzoekster niet onder de definitie van 'startende leraar' viel, omdat zij op basis van een projectaanstelling werkte. Dit betekende dat zij geen recht had op nabetaling van salaris naar de minimumaanstelling van 0,5 fte of op compensatie voor lesreductie. De kantonrechter kende wel een transitievergoeding toe van € 558,38, zoals door de school berekend, en veroordeelde de school tot betaling van dit bedrag en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De verzoekster werd in de proceskosten veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.