ECLI:NL:RBMNE:2023:6606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
10702170 \ AE VERZ 23-59
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van onbetaalde LIO-stage als arbeidsovereenkomst en aanspraken op loon en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een lerares in opleiding (LIO) en haar werkgever, een middelbare school. De verzoekster, geboren in 1994, had in het schooljaar 2021/2022 onbetaald gewerkt als LIO en verzocht de kantonrechter om betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding en compensatie voor lesreductie conform de cao Voortgezet Onderwijs (cao VO). De verwerende partij, de school, betwistte de aanspraken en stelde dat er geen arbeidsovereenkomst was, omdat de werkzaamheden in het kader van de opleiding waren en onbetaald werden verricht.

De kantonrechter overwoog dat om te bepalen of er sprake was van een arbeidsovereenkomst, de Haviltexmaatstaf moest worden toegepast. Dit houdt in dat gekeken moet worden naar de rechten en verplichtingen die partijen zijn overeengekomen. De rechter concludeerde dat de werkzaamheden van de verzoekster in overwegende mate in het belang van haar opleiding waren en dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Hierdoor werd het verzoek om achterstallig loon afgewezen.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de verzoekster niet onder de definitie van 'startende leraar' viel, omdat zij op basis van een projectaanstelling werkte. Dit betekende dat zij geen recht had op nabetaling van salaris naar de minimumaanstelling van 0,5 fte of op compensatie voor lesreductie. De kantonrechter kende wel een transitievergoeding toe van € 558,38, zoals door de school berekend, en veroordeelde de school tot betaling van dit bedrag en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De verzoekster werd in de proceskosten veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10702170 AE VERZ 23-59 MvdH/40201
Beschikking van 4 december 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek,
tegen:
[verweerster],
[.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. B.P.L. Vorstermans.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 13 september 2023 een verzoekschrift met producties ingediend. [verweerster] heeft hier op 31 oktober 2023 op gereageerd in haar verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 november 2023. [verzoekster] is toen samen met haar partner en gemachtigde verschenen. Voor [verweerster] zijn de heer [A] , rector-bestuurder, en mevrouw [B] , HR-functionaris, verschenen. Zij zijn bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Zij hebben ook op elkaar mogen reageren De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. De pleitnota’s van partijen en de door [verzoekster] overgelegde producties 17 tot en met 23 zijn bij de stukken gevoegd.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1994, heeft in het schooljaar 2021/2022 als leraar in opleiding (hierna: “LIO”) onbetaald gewerkt voor [verweerster] . Daarmee heeft zij het diploma geschiedenisdocent tweede graad behaald aan de [onderwijsinstelling] (hierna: “ [onderwijsinstelling] ”). Per 1 augustus 2022 is [verzoekster] bij [verweerster] in dienst getreden als leraar met een projectaanstelling voor de bepaalde tijd van één jaar.
2.2.
In deze procedure verzoekt [verzoekster] de kantonrechter [verweerster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 1.745,88, achterstallig loon over de LIO-stageperiode, nabetaling van het salaris over het schooljaar 2022/2023 naar de minimumaanstelling van 0,5 fte en compensatie cq. achterstallig salaris wegens het niet toepassen van de 20% lesreductie conform de toepasselijke CAO Voortgezet Onderwijs (hierna: “CAO VO”) . Ook verzoekt [verzoekster] om [verweerster] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten.
2.3.
[verweerster] heeft de kantonrechter verzocht om vast te stellen dat de door [verweerster] aan [verzoekster] verschuldigde transitievergoeding beperkt is tot € 558,38. Verder verzoekt [verweerster] om alle overige verzoeken van [verzoekster] af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

3.De beoordeling

Geen achterstallig loon LIO-schap

3.1.
[verzoekster] stelt dat er een verschil is tussen een onbetaalde LIO-stage en een betaald LIO-schap. Volgens [verzoekster] geeft een LIO bij een onbetaalde LIO-stage geen zelfstandig les. In het geval van een betaald LIO-schap is de LIO een werknemer en mag de LIO zelfstandig voor de klas functioneren. Omdat [verzoekster] zelfstandig les heeft gegeven meent zij dat zij werkzaam was als werknemer en alsnog aanspraak kan maken op loon over het jaar dat zij onbetaald als LIO heeft gewerkt voor [verweerster] . [verweerster] stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst
3.2.
De kantonrechter overweegt dat om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Afhankelijk van alle omstandigheden van het geval kan in bepaalde situaties naast een stageovereenkomst tevens sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Bij de beoordeling of dat het geval is heeft als maatstaf te gelden dat de werkzaamheden van de stagiair naar de bedoeling van partijen niet zozeer zijn gericht op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring van de stagiair, zulks mede met het oog op de voltooiing van zijn opleiding, dat van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de andere arbeid te verrichten kan worden gesproken. Daaruit volgt dat het erop aankomt of het verrichten van de werkzaamheden van de stagiair al dan niet in overwegende mate in het belang is van de opleiding die deze volgt (vgl. Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3019).
3.3.
De kantonrechter zal hierna aan de hand van de tussen partijen overeengekomen rechten en verplichtingen beoordelen of aan de elementen ‘arbeid’, ‘loon’, ‘in dienst’ en ‘gedurende zekere tijd’ is voldaan.
Geen arbeid
3.4.
Van arbeid is geen sprake als in de overeenkomst de nadruk ligt op het leeraspect (uitbreiden van eigen kennis en ervaring). De kantonrechter stelt de navolgende omstandigheden vast:
- de LIO-stage was een verplicht onderdeel van de lerarenopleiding die [verzoekster] volgde aan de [onderwijsinstelling] ;
- [verzoekster] verkreeg studiepunten voor het verrichten van de stage;
- het functioneren van [verzoekster] gedurende de stage werd (tevens) beoordeeld door de [onderwijsinstelling] ;
- [onderwijsinstelling] was ook partij bij de leerwerkovereenkomst tussen partijen;
- het doel van de stage was het opdoen van praktijkervaring en het vergroten van de eigen kennis (zo volgt onder meer expliciet uit de considerans van de tussen partijen gesloten leerwerkovereenkomst);
- [verzoekster] werd gedurende de stage begeleid door een aantal medewerkers van [verweerster] , te weten door mevrouw [C] en de heer [D] , de werkplekbegeleiders en door mevrouw [E] , schoolopleider;
- [verzoekster] werd bij de stage tevens begeleid door de [onderwijsinstelling] en kon zich iedere woensdag wenden tot een door [onderwijsinstelling] aangewezen instituutopleider die op [verweerster] aanwezig was.
3.5.
De stelling van [verzoekster] dat zij zelfstandig voor de klas heeft gestaan vormt voor de kantonrechter geen doorslaggevende indicatie voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst. Zowel [verzoekster] als [verweerster] hebben kennelijk gemeend dat [verzoekster] de in het kader van de opleiding gewenste ervaring kon opdoen door zelfstandig voor de klas te staan. Daarmee wordt dat lesgeven geacht binnen de doelstelling van de stage te vallen. [verweerster] stelt terecht dat dit temeer geldt omdat de LIO-periode geldt als de laatste stage-periode vóór het verkrijgen van het diploma. In deze afsluitende stageperiode ligt het voor de hand dat de situatie waarin de stagiair de volledige verantwoordelijkheid heeft voor de les dicht benaderd wordt.
3.6.
De kantonrechter is niet overtuigd van de stelling van [verzoekster] dat zij volledig zelfstandig les heeft gegeven. Volgens [verzoekster] is slechts zes maal een les van haar bezocht door haar stagebegeleiders, mevrouw [C] en de heer [D] , en waren de stagebegeleiders niet in de gelegenheid om meer lessen bij te wonen vanwege parallelle roosters en vrije dagen. [verzoekster] heeft daarmee echter niet betwist dat [verweerster] diverse medewerkers had aangewezen om haar te begeleiden, en dat ook [onderwijsinstelling] een instituutsopleider had aangewezen die iedere woensdag aanwezig was. Verder staat vast dat in elk geval een aantal van de lessen die [verzoekster] gaf door medewerkers van [verweerster] zijn bezocht en met haar zijn besproken. Ook had [verzoekster] de gelegenheid om buiten de door haar gegeven lessen begeleiding te zoeken. Dit maakt dat niet kan worden geoordeeld dat [verzoekster] haar werkzaamheden geheel zelfstandig heeft verricht.
Geen loon
3.7.
Aan het criterium loon is niet voldaan. In de tussen partijen gesloten leerwerkovereenkomst staat expliciet dat de LIO-werkzaamheden onbetaald verricht worden.
3.8.
[verzoekster] heeft gesteld dat [verweerster] in strijd handelt met artikel 3.4 van de cao VO door haar geen loon te betalen. [verweerster] heeft in dit kader terecht opgemerkt dat artikel 3.4 van de cao alleen van toepassing is als de LIO een arbeidsovereenkomst heeft. Alleen als geconcludeerd wordt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst is dit artikel dus van toepassing.
Wel in dienst van en gedurende zekere tijd
3.9.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat er een gezagsverhouding aanwezig is geweest en dat [verzoekster] gedurende zekere tijd werkzaamheden heeft verricht voor [verweerster] . Aan deze criteria is dus voldaan.
Overige omstandigheden
3.10.
Zoals toegelicht hangt het af van alle omstandigheden van het geval of gesproken kan worden van een arbeidsovereenkomst. In dat verband acht de kantonrechter naast hetgeen hiervoor is overwogen nog het volgende van belang.
[verzoekster] heeft aandacht gevraagd voor het maatschappelijke aspect van deze zaak. Zij is van oordeel dat het werk dat LIO’s verrichten een beloning verdient. [verzoekster] heeft in dit kader ook verwezen naar het standpunt van toenmalig Minister Arie Slob en huidig demissionair Minister Robert Dijkgraaf die het onwenselijk achten dat LIO-stagiairs niet het cao-loon ontvangen terwijl zij wel (zelfstandig) lessen geven. Hoewel de kantonrechter het standpunt van [verzoekster] sympathiek vind, vormt dit geen aanwijzing dat toch sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Het al dan niet bieden van een vergoeding voor LIO-stages is momenteel onderwerp van gesprek tussen de cao-partijen en het Ministerie van OCW. Het is niet aan de kantonrechter om hierop vooruit te lopen. Zeker niet omdat [verweerster] overtuigend heeft aangevoerd dat er binnen de scholen op dit moment geen budget is voor het betalen van LIO-stagiairs.
Tussenconclusie: geen arbeidsovereenkomst
3.11.
De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat niet aan de vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan. [verzoekster] heeft geen loon ontvangen voor haar werkzaamheden en haar bij [verweerster] verrichte werkzaamheden zijn in overwegende mate in het belang geweest van de opleiding die ze volgde. Het verzoek van [verzoekster] om [verweerster] te veroordelen om over haar LIO-periode achterstallig salaris te betalen wordt dan ook afgewezen.
Geen nabetaling van het salaris over het schooljaar 2022/2023 naar de minimumaanstelling van 0,5 fte
3.12.
[verzoekster] stelt dat zij recht heeft op een nabetaling van het salaris over het schooljaar 2022/2023. Zij wijst op artikel 9.4 van de cao VO waaruit volgt dat een ‘startende leraar’ aanspraak heeft op een minimale aanstelling van 0,5 fte. De aanstelling van [verzoekster] was voor 0,48 fte waardoor zij meent dat [verweerster] haar voor 0,02 fte dient te compenseren.
3.13.
[verweerster] stelt dat [verzoekster] niet onder de definitie van startende leraar in de zin van de cao VO valt omdat zij werkzaam is geweest op basis van een projectaanstelling.
3.14.
De kantonrechter stelt vast dat de cao VO in artikel 9.4 voor de beschrijving van het begrip ‘startende leraar’ verwijst naar artikel 8.3 van de cao VO. In dit laatste artikel staat dat “onder een startende leraar wordt verstaan de werknemer met een eerste reguliere aanstelling in een leraarsfunctie, ongeacht de omvang van de betrekking.”
3.15.
Wat onder een reguliere aanstelling moet worden verstaan, staat niet in de cao VO en is dus een kwestie van uitleg van de cao VO. Uitleg van de cao dient plaats te vinden volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde zogeheten cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142). Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376, NJ 2003/110).
3.16.
De kantonrechter is met [verweerster] van oordeel dat een projectaanstelling gezien zijn aard niet bedoeld kan zijn te vallen onder het begrip ‘reguliere aanstelling’ in artikel 8.3 cao VO. Van een projectaanstelling is sprake indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste 4 jaar (artikel 9.2 lid 4 sub d CAO VO). Deze situatie is dus allesbehalve ‘regulier’. Bovendien is de beschrijving van een projectaanstelling opgenomen in het betreffende lid 4 van artikel 9.2 van de CAO. De opsomming in lid 4 ziet op uitzonderingssituaties waarin een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen. Ook in die zin kan dus niet van een ‘reguliere aanstelling’ worden gesproken.
3.17.
Toepassing van artikel 9.4 CAO VO op de situaties genoemd in artikel 9.2 lid 4 CAO VO zou bovendien met zich brengen dat een startende leraar alleen kan worden ingezet voor ‘vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer’ (artikel 9.2 lid 4 sub a CAO VO), ‘als voorziening in een tijdelijke vacature’ (artikel 9.2 lid 4 sub b CAO VO), en voor
‘contractactiviteiten’ (artikel 9.2 lid 4 sub c CAO VO). Dat zou, gegeven de aard en duur van deze werkzaamheden, niet logisch zijn: Het zou immers betekenen dat de in artikel 8.3 en 9.4 aan startende leraren toegekende rechten al worden ‘opgebruikt’ in situaties waarin de werkzaamheden vaak uitzonderlijk van aard zijn en/of van korte duur kunnen zijn. Deze uitleg leidt, kortom, niet tot een aannemelijk rechtsgevolg.
3.18.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van [verzoekster] tot nabetaling van het salaris over het schooljaar 2022/2023 naar de minimumaanstelling van 0,5 fte afgewezen.
Geen compensatie cq. achterstallig salaris wegens het niet toepassen van de 20% lesreductie
3.19.
[verzoekster] stelt dat zij recht heeft op compensatie cq. achterstallig salaris. Zij wijst op artikel 8.3 van de cao VO waaruit volgt dat de startende leraar recht heeft op een reductie van zijn lesgevende taak met 20% gedurende het eerste jaar van de aanstelling.
3.20.
De kantonrechter heeft hiervoor al geoordeeld dat [verzoekster] niet valt onder de definitie van startende leraar omdat zij een projectaanstelling en geen reguliere aanstelling had. Ook het bepaalde in artikel 8.3 van de cao VO dat ziet op de startende leraar is daarom niet op [verzoekster] van toepassing. Het verzoek van [verzoekster] om compensatie cq. achterstallig loon wegens het niet toepassen van de 20% lesreductie conform de CAO VO wordt dan ook afgewezen.
Wel transitievergoeding conform het door [verweerster] berekende bedrag
3.21.
[verzoekster] is bij de berekening van de door haar verzochte transitievergoeding uitgegaan van uitgangspunten die hiervoor door de kantonrechter als onjuist zijn beoordeeld. [verzoekster] gaat ten onrechte uit van het bestaan van een arbeidsovereenkomst vanaf het moment van haar LIO-stage en zij hanteert ten onrechte het salaris voor een aanstelling van 0,5 fte alsmede de berekende verhoging in verband met de gemiste compensatie. [verweerster] heeft de transitievergoeding berekend op een bedrag van € 558,38. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Kosten
3.22.
[verzoekster] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van 4.719,00. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toekenning van het gevorderde bedrag omdat het grootste deel van de vorderingen van [verzoekster] in deze procedure wordt afgewezen. Op basis van de ingediende declaraties is bovendien niet inzichtelijk welke kosten zijn gemaakt om [verweerster] aan te zetten tot betaling van de in deze procedure toegewezen transitievergoeding. De kantonrechter zal het bedrag aan buitengerechtelijke kosten daarom toewijzen tot het wettelijke tarief.
3.23.
[verzoekster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.
3.24.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 558,38 bruto ter zake de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 30 augustus 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [verweerster] in de buitengerechtelijke kosten van € 75,00 aan de zijde van [verzoekster]
4.3.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 793,00;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023.