ECLI:NL:RBMNE:2023:651

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/16/508511 / KG ZA 20-436 en C/16/508478 / HA ZA 20-560
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk veroordeling tot betaling van legitieme portie in nalatenschap met onrechtmatig handelen van executeur

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, de zoon van de erflater, en de gedaagden, de executeur en een erfgenaam. De zaak betreft de legitieme portie van eiser uit de nalatenschap van zijn vader, die op [2015] is overleden. Eiser was onterfd bij testament, maar heeft tijdig aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitieme massa € 186.390,60 bedraagt, waaruit de legitieme portie van eiser is berekend op € 93.195,30. De rechtbank heeft geoordeeld dat zowel de executeur als de erfgenaam hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van deze legitieme portie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de executeur onrechtmatig heeft gehandeld door de aanspraak van eiser op zijn legitieme portie niet mee te nemen in de vereffening van de nalatenschap. Dit heeft geleid tot schade voor eiser, die door de executeur moet worden vergoed. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen, omdat de gedaagden in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een executeur en de rechten van een legitimaris in het erfrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/508511 / KG ZA 20-436
C/16/508478 / HA ZA 20-560
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. B. van Treijen te Lent,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , in privé alsmede in hoedanigheid van

executeur-testamentair in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
advocaat mr. H. Giard te Utrecht,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 november 2020,
- het tussenvonnis van 14 juli 2021,
- de akte uitlaten na tussenvonnis van [eiser] , tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis, met producties,
- de akte uitlaten van [gedaagde sub 1] , met producties,
- de antwoordakte van [gedaagde sub 2] , met producties,
- de spreekaantekeningen van [eiser] ,
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Daarbij waren [eiser] en [gedaagde sub 1] in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was de advocaat van [gedaagde sub 2] aanwezig.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar de procedure (nog) over gaat
2.1.
Op [2015] is [erflater] (hierna: erflater) overleden. Hij was de vader van eiser.
2.2.
Erflater en [gedaagde sub 2] waren samen vennoten van [VOF] v.o.f. (hierna: de vof). De vof stond van 1 juni 2006 tot 12 februari 2016 ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel.
2.3.
Bij testament van 11 augustus 2003 heeft erflater [gedaagde sub 2] tot enig erfgenaam benoemd. Bij aanvullend testament van 4 september 2007 heeft erflater [gedaagde sub 1] tot executeur benoemd.
2.4.
Op 11 augustus 2016 is door notaris mr. [notaris 1] een verklaring van erfrecht opgemaakt.
2.5.
Blijkens de akte van deze rechtbank van 11 mei 2015 heeft [gedaagde sub 2] de nalatenschap van erflater aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding).
2.6.
Bij verklaring van 7 mei 2015 heeft [gedaagde sub 1] de benoeming tot executeur van de nalatenschap van erflater aanvaard. Hij heeft daarbij een verklaring afgelegd dat de baten van de nalatenschap de lasten overtreffen. [gedaagde sub 1] was de financieel adviseur en boekhouder van erflater, [gedaagde sub 2] en van de vof.
2.7.
Bij tussenvonnis van 18 november 2020 heeft de rechtbank [gedaagde sub 1] veroordeeld om aan de rechtbank een bijgewerkte boedelbeschrijving en een lijst met schenkingen over te leggen en aan [eiser] een kopie van het dossier van de nalatenschap. Bij tussenvonnis van 14 juli 2021 heeft de rechtbank [eiser] gemachtigd om diverse informatie bij de bank en de belastingdienst op te vragen, alsmede alle overige bescheiden voor het berekenen van zijn legitieme portie.
2.8.
Na het tussenvonnis van 14 juli 2021 heeft [eiser] zijn eis gewijzigd.
2.9.
De rechtbank moet nu nog een beslissing nemen op de vorderingen van [eiser] , om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van zijn legitieme portie, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast moet de rechtbank nog een beslissing nemen over de proceskosten in incident en in de hoofdzaak.

3.De beoordeling

De eiswijziging van [eiser]
3.1.
heeft na het laatste vonnis in deze procedure, van 14 juli 2021, zijn eis in de hoofdzaak gewijzigd. In plaats van uitsluitend [gedaagde sub 1] aan te spreken voor de uitbetaling van zijn legitieme portie en [gedaagde sub 2] tot het gehengen en gedogen hiervan, heeft [eiser] na wijziging ook [gedaagde sub 2] voor betaling van de legitieme portie aangesproken. De rechtbank laat, ondanks het bezwaar van [gedaagde sub 2] , deze eiswijziging toe. [eiser] heeft zijn eis gewijzigd voordat in deze zaak een eindvonnis is gewezen en er is geen sprake van strijd met de goede procesorde. Na de eiswijziging zijn namelijk zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] in de gelegenheid gesteld om zich over de gewijzigde eis uit te laten. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben na de eiswijziging ook nog een akte genomen.
De aanspraak van [eiser] op een legitieme portie
3.2.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat [eiser] de zoon is van erflater. Bij het testament van erflater uit 2003 is [gedaagde sub 2] tot enig erfgenaam benoemd waardoor [eiser] is onterfd. Op 12 oktober 2015 heeft [eiser] zich gemeld bij [gedaagde sub 1] en een beroep gedaan op zijn legitieme portie, dus 6 maanden en 27 dagen na het overlijden van erflater. [eiser] heeft hiermee tijdig aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
De legitimaire massa
3.3.
Om de legitieme portie te kunnen berekenen moet de rechtbank eerst vaststellen wat de legitieme massa is. De legitieme portie betreft immers een aandeel van de legitieme massa. De legitieme massa is de waarde van de goederen van de nalatenschap vermeerderd met daarvoor in aanmerking komende giften en verminderd met 1) de schulden van de nalatenschap die niet met de dood tenietgaan, 2) de begrafeniskosten, 3) de kosten van vereffening en 4) de schulden die ontstaan door andere wettelijke rechten.
3.4.
De rechtbank heeft berekend dat de legitieme massa € 186.390,60 bedraagt. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
De goederen van de nalatenschap
3.5.
De goederen van de nalatenschap betreffen de woonark [woonark] en de rechten op de ligplaats aan de [ligplaats] in [plaats] (hierna: de woonark). Dat de erflater deze goederen voor overlijden aan [gedaagde sub 2] zou hebben geschonken, zoals [gedaagde sub 1] stelt, blijkt nergens uit. Zo is dit bijvoorbeeld in de akte van levering van de goederen aan de koper van 9 september 2016 niet vermeld. Hiernaast ontkent [gedaagde sub 2] dat hem bij leven van erflater iets is geschonken. De stelling van [gedaagde sub 1] , dat sprake is geweest van een schenking bij leven, is ook niet te rijmen met zijn eigen verklaringen en handelen. Zo wordt de woonark door [gedaagde sub 1] zelf genoemd als goed van de nalatenschap in zijn ruimschootsverklaring bij de notaris, als bijlage bij de verklaring van erfrecht.
Overigens zouden giften aan [gedaagde sub 2] in de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden van erflater voor de berekening van de legitimaire massa bij de nalatenschap moeten worden opgeteld, zodat de relevantie van deze stelling van [gedaagde sub 1] de rechtbank ontgaat. Voor zover die relevantie gezocht zou moeten worden in het betoog van [gedaagde sub 1] dat erflater met die gift voldeed aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen wordt dit standpunt niet gevolgd. Dit is niet onderbouwd en blijkt nergens uit.
3.6.
De woonark is ten tijde van het overlijden niet getaxeerd. De rechtbank stelt de waarde van de woonark in redelijkheid vast op een bedrag van € 200.000,-. De rechtbank heeft voor de waardering aansluiting gezocht bij het bedrag waarvoor de woonark met ligplaats op 9 september 2016, ongeveer anderhalf jaar na overlijden van de erflater, is verkocht. De verkoopsom was toen € 210.000,-. De waarde ten tijde van overlijden van de erflater wordt iets lager geschat vanwege de reparaties aan de woonark die na overlijden hebben plaatsgevonden. Er zou namelijk sprake zijn geweest van betonrot waarvoor de executeur voorafgaand aan de verkoop betonreparaties heeft laten uitvoeren door de [naam ] voor een bedrag van € 2.650,-. Een waarde van € 200.000,- sluit ook aan bij het bedrag dat [gedaagde sub 1] zelf in zijn ruimschootsverklaring van 11 augustus 2016 heeft genoemd. In tegenstelling tot [gedaagde sub 1] ziet de rechtbank geen aanleiding om voor de waardering aan te knopen bij de taxatiewaarde van de woonark in 2006, van € 155.000,-. Die taxatie vond bijna tien jaar voor overlijden van erflater plaats en [gedaagde sub 1] heeft verder geen inzicht gegeven in de prijsveranderingen in de markt in die periode.
De giften
3.7.
Tussen partijen staat, behoudens de zogenaamde gift van de woonark aan [gedaagde sub 2] , niet ter discussie dat door erflater voor zijn overlijden geen giften zijn gedaan.
Schulden ten tijde van overlijden die niet met de dood teniet zijn gegaan
3.8.
Volgens [gedaagde sub 1] waren er ten tijde van het overlijden schulden die niet met de dood van erflater teniet zijn gegaan. Dit is door [eiser] betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat er ten tijde van het overlijden dergelijke schulden waren.
3.9.
De rechtbank stelt voorop dat in de ruimschootverklaring van [gedaagde sub 1] dergelijke schulden niet worden genoemd. De negatieve banksaldi zijn door [gedaagde sub 1] niet onderbouwd. Er zijn geen bankafschriften overgelegd waaruit het saldo ten tijde van het overlijden van erflater kan worden opgemaakt. [gedaagde sub 1] noemt niet eens een bedrag.
3.10.
De advocaatkosten van een procedure van de vof, waarvoor [gedaagde sub 2] een schuldbekentenis zou hebben getekend, worden niet aangemerkt als schulden van de erflater ten tijde van overlijden. [gedaagde sub 1] heeft niet uitgelegd waarom deze kosten als een schuld van de nalatenschap moeten worden aangemerkt en waarom deze schuld in het geheel voor rekening van erflater zou komen. Logischerwijs zou hooguit de helft van de schuld tot de nalatenschap kunnen behoren, ervanuit gaande dat de erflater en [gedaagde sub 2] voor gelijke delen gerechtigd waren in de vof. [gedaagde sub 1] heeft echter geen inzicht gegeven over de wijze waarop de vof is afgewikkeld. Dit had wel op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen. Hij was immers financieel adviseur/boekhouder van de erflater, [gedaagde sub 2] en de vof. Hier komt bij dat geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de advocaatkosten (met gelden uit de nalatenschap) zijn betaald. Ter zake de afrekening van Stichting [stichting] van € 1.566,50 ten name van de vof is evenmin onderbouwd waarom deze als kosten als schuld van de nalatenschap moeten worden aangemerkt.
3.11.
De vordering van [gedaagde sub 2] op de nalatenschap van € 70.325,-, welke volgens [gedaagde sub 1] als gevolg van de verdeling van de nalatenschap van de vrouw van de erflater op erflater zou zijn ontstaan, wordt door [gedaagde sub 2] ontkend. Daarbij ontbreekt hiervan ieder stuk. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ook niet aannemelijk gelet op de inhoud van het testament van de vooroverleden vrouw van de erflater. Daaruit blijkt duidelijk dat de erflater haar enig erfgenaam was, zodat er geen sprake van kan zijn dat [gedaagde sub 2] , zoals [gedaagde sub 1] doet voorkomen, uit hoofde van de verdeling van die nalatenschap een vordering had op erflater.
3.12.
Tot slot kan de aflossing van een lening van [gedaagde sub 2] aan de heer [A] van € 11.200,-, evenmin als een schuld van de nalatenschap ten tijde van overlijden worden aangemerkt. Het behoeft geen nadere uitleg dat een schuld van een erfgenaam geen schuld van de nalatenschap betreft.
De kosten van de begrafenis
3.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van de begrafenis van erflater
€ 5.795,50 waren.
De kosten van de vereffening van de nalatenschap en ontstaan door andere wettelijke rechten
3.14.
Volgens [gedaagde sub 1] zijn na overlijden de volgende kosten ontstaan:
kosten [notaris 2] notarissen voor de verkoop van de woonark van € 821,37;
kosten [notaris 3] in verband met de verklaring van erfrecht van € 1.654,83;
kosten van [notaris 3] in verband met een bespreking inzake de nalatenschap van € 266,20;
kosten van (woonboten)makelaar [makelaar] van € 4.827,90;
kosten van [verzekeraar] voor de verzekering van de woonark van € 243,60;
kosten van [naam ] van € 2.650,-;
executeurskosten van € 24.805,-
advocaatkosten van € 10.840.
3.15.
Hoewel de kosten genoemd bij a) tot en met e) geen kosten van de vereffening betreffen of door andere wettelijke rechten zijn ontstaan, heeft [eiser] er geen bezwaar tegen dat deze in mindering worden gebracht op de waarde van de goederen van de nalatenschap. [eiser] heeft deze namelijk meegenomen in zijn eigen berekening van de legitieme portie. De rechtbank doet dat dan dus ook.
3.16.
De kosten genoemd onder f) tot en met h) zijn evenmin kosten van de vereffening of door andere wettelijke rechten ontstaan. De kosten van de [naam ] hebben, voor zover deze daadwerkelijk zijn gemaakt, betrekking op de reparatie van de woonark. Deze worden uiteraard niet meegenomen omdat deze na het overlijden van erflater zijn gemaakt. Mogelijk hebben deze kosten bijgedragen aan de hogere verkoopprijs van de woonark, maar de rechtbank gaat niet uit van die verkoopprijs maar van een lagere waarde van de woonark op de sterfdatum.
Over de executeurskosten merkt de rechtbank nog op dat [gedaagde sub 1] in de ruimschootsverklaring geen melding heeft gemaakt van schulden van de nalatenschap. Er viel dus niet veel te vereffenen, te meer nu de kosten van de begrafenis al waren betaald volgens de ruimschootsverklaring. Voor zover het een beloning voor het beheer van de nalatenschap betreft of voor de verkoop van de woonark geldt dat deze niet in mindering strekken op de legitimaire massa. Dit betreft dan een zaak tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , maar daar staat de legitimaris buiten. Van de advocaatkosten ontbreekt iedere toelichting en bewijsstuk. Het lijkt erop dat het hier gaat om de kosten van de advocaat van [gedaagde sub 1] in de onderhavige procedure.
De omvang van de legitieme portie
3.17.
In dit geval betreft de legitieme portie de helft van de legitimaire massa. Zonder testament zou [eiser] namelijk enig erfgenaam zijn. De legitieme portie betreft dus de helft van € 186.390,60, dat is een bedrag van € 93.195,30.
Betaling van de legitieme portie door [gedaagde sub 2]
3.18.
[eiser] heeft ter zake van de legitieme, een vordering op [gedaagde sub 2] als erfgenaam. [gedaagde sub 2] is verplicht deze vordering te voldoen, omdat de boedel inmiddels leeg lijkt te zijn, zonder dat [eiser] is voldaan.
3.19.
[gedaagde sub 2] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. [eiser] kan zich dus in ieder geval verhalen op het vermogen van [gedaagde sub 2] tot de waarde die [gedaagde sub 2] uit de nalatenschap heeft verkregen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 2] uit de nalatenschap een bedrag van € 91.450,- heeft verkregen. [gedaagde sub 1] heeft dit bedrag naar [gedaagde sub 2] overgemaakt nadat [gedaagde sub 1] , naar aanleiding van de verkoop van de woonark, een bedrag van € 204.350,73 van de notaris op zijn derdengeldenrekening heeft ontvangen. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] een bedrag van € 11.200,- uit de nalatenschap ontvangen doordat [gedaagde sub 1] uit de gelden van de nalatenschap de lening inclusief rente van [gedaagde sub 2] bij [A] heeft afgelost. Het bedrag dat [gedaagde sub 2] uit de nalatenschap heeft ontvangen is dus hoger dan de legitieme portie als gevolg waarvan [gedaagde sub 2] voor betaling van het geheel wordt veroordeeld. Dit laat onverlet dat [gedaagde sub 2] uit hoofde van de vereffening van de nalatenschap mogelijk een zelfstandige vordering op [gedaagde sub 1] heeft, omdat de andere helft van de legitimaire massa voor het grootste deel in rook lijkt te zijn opgegaan, (mede) door toedoen van [gedaagde sub 1] .
Betaling van de legitieme portie door [gedaagde sub 1]
3.20.
De legitieme portie betreft een schuld van de nalatenschap. De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit die goederen moeten worden voldaan. Een executeur die zijn taak met het oog waarop hem het beheer was opgedragen heeft volbracht, is bevoegd zijn beheer te beëindigen door de goederen ter beschikking van de erfgenamen te stellen.
3.21.
Uit hetgeen [gedaagde sub 1] aanvoert begrijpt de rechtbank dat hij stelt dat de nalatenschap is vereffend doordat hij uit de goederen van de nalatenschap (de verkoopopbrengst van de woonark) de schulden van [gedaagde sub 2] en/of de (voormalig) vof van [gedaagde sub 2] en erflater heeft voldaan en het overige, verminderd met zijn eigen beloning en door hem opgevoerde kosten, op 13 september 2016 aan [gedaagde sub 2] heeft uitgekeerd. [gedaagde sub 1] heeft hiermee in strijd met zijn wettelijke plicht gehandeld. [gedaagde sub 1] heeft bij de vereffening namelijk niet de aanspraak van [eiser] op zijn legitieme portie, als schuld van de nalatenschap, meegenomen terwijl [eiser] tijdig aanspraak had gemaakt op zijn legitieme portie. Dit klemt te meer omdat [gedaagde sub 1] ook boekhouder en financieel adviseur was van [gedaagde sub 2] en dus wist of kon weten dat de verhaalsmogelijkheden van [eiser] hiermee ernstig in gevaar kwamen. Dit gevaar heeft zich daadwerkelijk gerealiseerd, omdat [gedaagde sub 2] geen verhaal lijkt te bieden. Hierdoor heeft [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
3.22.
Het onrechtmatig handelen kan [gedaagde sub 1] worden toegerekend. [gedaagde sub 1] had zich van zijn verplichtingen als executeur moeten vergewissen op het moment dat hij deze taak aanvaarde. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico.
3.23.
Als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] dient [gedaagde sub 1] de hierdoor door [eiser] geleden schade te vergoeden. [gedaagde sub 1] heeft niet betwist dat de schade in ieder geval de vordering van [eiser] ter hoogte van zijn legitieme portie omvat. Hiervoor is reeds berekend dat de legitieme portie een bedrag van € 93.195,30 betreft.
3.24.
Het beroep van [gedaagde sub 1] op verrekening van eventueel door hem te betalen schade met de door [gedaagde sub 1] aan [eiser] te betalen/betaalde dwangsommen, als gevolg van het niet nakomen van het eerste tussenvonnis in deze procedure, kan de rechtbank niet volgen.
De verschuldigde rente
3.25.
[eiser] vordert rente over de legitieme portie vanaf de dag van overlijden van erflater ( [2015] ), subsidiair vanaf de dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woonark hebben overgedragen aan de kopers (9 september 2016), meer subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding. De rechtbank zal bepalen dat de wettelijke rente over de legitieme portie verschuldigd is vanaf 13 september 2016. Dit is de dag volgend op de dag waarop [gedaagde sub 1] de verkoopopbrengst van de woonark van de notaris heeft ontvangen.
De proceskosten in incident
3.26.
[gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld in de proceskosten in incident conform het liquidatietarief. [gedaagde sub 1] is de in het ongelijk gestelde partij, hij heeft zich niet gehouden aan zijn informatieverplichting als executeur richting [eiser] . [eiser] heeft al het mogelijke in het werk moeten stellen om enigszins informatie over de nalatenschap te kunnen verkrijgen.
De kosten in incident worden aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op salaris advocaat conform het liquidatietarief (2 x € 598 =) € 1.196,-.
De proceskosten in de hoofdzaak
3.27.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de in het ongelijk gestelde partij. Daarbij heeft [gedaagde sub 1] verschillende argumenten aangevoerd die bij voorbaat kansloos waren, zoals de door hem gestelde vordering van [gedaagde sub 2] op de nalatenschap van € 70.325,- welke vordering door [gedaagde sub 2] zelf niet eens is erkend en de door hem opgevoerde gift van de woonark aan [gedaagde sub 2] .
De kosten in de hoofdzaak worden aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
  • dagvaarding inclusief verschotten en btw van € 205,92;
  • griffierecht voor natuurlijke personen van € 937,-;
  • salaris advocaat conform liquidatietarief (3 x € 1.183 =) € 3.549,-;
Totaal: € 4.691,92.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk om aan [eiser] een bedrag van € 93.195,30 te betalen, ter zake van de legitieme portie in de nalatenschap van erflater, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van de procedure in incident, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 1.196,-;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de kosten van de procedure in de hoofdzaak, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 4.691,92;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, bijgestaan door mr. K.A.H. Verhoeven als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.