ECLI:NL:RBMNE:2023:6502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/16/561092 / FO RK 23-976
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming tot voogdij over minderjarige met Afghaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2023 een beschikking gegeven over de voogdij van een minderjarige, geboren in Afghanistan. De pleegouders, de broer en schoonzus van de minderjarige, hebben verzocht om het gezag van de biologische ouders te beëindigen en hen tot voogd te benoemen. De ouders, die in 1996 met elkaar zijn getrouwd en vijf kinderen hebben, zijn niet in staat om voor de minderjarige te zorgen, maar zien hem wel regelmatig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige al geruime tijd bij de pleegouders woont en dat deze situatie in het belang van zijn ontwikkeling is. De rechtbank heeft ook de internationale bevoegdheid beoordeeld, aangezien de minderjarige de Afghaanse nationaliteit heeft en in Afghanistan is geboren. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is en Nederlands recht van toepassing is, omdat de minderjarige in Nederland woont. De rechtbank heeft de verzoeken van de pleegouders toegewezen, omdat de ouders instemden met de beëindiging van hun gezag en de benoeming van de pleegouders tot voogd. De rechtbank benadrukt het belang van een stabiele opvoedsituatie voor de minderjarige en dat hij op de hoogte moet worden gesteld van zijn achtergrond. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die nu de zorg en opvoeding krijgt die hij nodig heeft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/561092 / FO RK 23-976 (gezag en voogdij)
Beschikking van 8 december 2023
in de zaak van de verzoekers:
[de pleegvader], de pleegvader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.A.Th. Philipsen,
en
[de pleegmoeder], de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.A.Th. Philipsen,
met als belanghebbenden:
[de vader], de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.A.Th. Philipsen,
en
[de moeder], de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.A.Th. Philipsen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft het volgende stuk ontvangen: het verzoekschrift van de pleegouders, ontvangen op 4 augustus 2023.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
6 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de pleegouders;
  • de ouders;
  • mr. C.A.Th. Philipsen;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • de heer A.R. Izadkhast, tolk voor de pleegouders en de ouders.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn in 1996 met elkaar getrouwd. Zij hebben samen vijf kinderen gekregen. De kinderen zijn inmiddels meerderjarig, met uitzondering van hun zoon [minderjarige] . [minderjarige] is geboren op [2021] in [geboorteplaats] (Afghanistan).
2.2.
[minderjarige] woont bij de pleegouders. De pleegvader is de oudste broer van [minderjarige] . Hij is op [2022] getrouwd met de pleegmoeder. Zij is dus de schoonzus van [minderjarige] . De pleegouders hebben op [2023] een dochter gekregen.
2.3.
De pleegouders verzoeken de rechtbank:
primair
  • het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen;
  • hen te benoemen tot voogd over [minderjarige] ;
subsidiair
- te bepalen dat zij de tijdelijke voogdij over [minderjarige] verkrijgen.
2.4.
De ouders zijn het eens met dit verzoek.

3.De beoordeling

De bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijke recht
3.1.
De pleegouders, de ouders en [minderjarige] hebben de Afghaanse nationaliteit. Bovendien is [minderjarige] in Afghanistan geboren. Daarom moet de rechtbank eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verzoeken, en van welk land de rechtsregels moeten worden toegepast.
3.2.
De Nederlandse rechter is bevoegd om de verzoeken te beoordelen en Nederlands recht is van toepassing op de verzoeken, omdat [minderjarige] in Nederland woont. [1]
Wie heeft nu het gezag over [minderjarige] ?
3.3.
Voordat de rechtbank aan de beoordeling van de verzoeken toekomt, moet worden bepaald of beide ouders naar internationaal recht op dit moment gezag over [minderjarige] uitoefenen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en zal dat toelichten.
3.4.
Artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 bepaalt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. [minderjarige] is in Afghanistan geboren. Dat betekent dat de vraag wie er belast is met het gezag over [minderjarige] (in eerste instantie) beantwoord moet worden naar Afghaans recht.
3.5.
Volgens de Basisregistratie Personen zijn de ouders in 1996 getrouwd en duurt dat huwelijk voort tot op de dag van vandaag. Het Afghaanse recht geeft een andere invulling aan het begrip ‘gezag’ dan het Nederlandse recht. Uit de landeninformatie [2] volgt dat het Afghaanse recht een onderscheid maakt tussen de zorg voor het kind (hizanat), en de overige zorg voor het kind en diens vermogen (wilayat). De hizanat ziet op de daadwerkelijke zorg- en opvoedingsaspecten van het ouderlijk gezag en de wilayat ziet op de overige zorg voor persoon en vermogen. Op grond van de artikelen 236 en 270 van het Afghaans Burgerlijk Wetboek (ABW) wordt de zorg voor de opvoeding en bescherming van meisjes jonger dan negen jaar en jongetjes jonger dan zeven jaar tijdens en na het huwelijk in de eerste plaats uitgeoefend door de moeder van het kind, maar rust de wilayat bij de vader.
In het Afghaanse rechtssysteem bestaat er dus niet ‘eenhoofdig gezag’ of ‘gezamenlijk gezag’ zoals het Nederlandse recht dat kent. Nu aan beide ouders echter een deel van het gezag toekomt, zoals hiervoor overwogen, vertoont deze rechtsfiguur de meeste gelijkenissen met gezamenlijk gezag. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat zowel de moeder als de vader het gezag over [minderjarige] hebben.
3.6.
[minderjarige] is in juli 2022 in Nederland komen wonen. De gewone verblijfplaats van [minderjarige] is op dit moment in Nederland. Op grond van artikel 16 lid 3 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 blijft echter de ouderlijke verantwoordelijkheid die is ontstaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats naar een andere staat bestaan. Dat betekent dat de ouderlijke verantwoordelijkheid die in Afghanistan is ontstaan blijft bestaan, ook nadat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] is verplaatst naar Nederland.
De verzoeken van de pleegouders
3.7.
De rechtbank zal de primaire verzoeken van de pleegouders toewijzen en legt hierna uit waarom.
3.8.
Op grond van artikel 1:267 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is degene die niet de ouder van de minderjarige is, en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van een verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) als de Raad niet overgaat tot het doen van een verzoek. De rechtbank is van oordeel dat de pleegouders bevoegd zijn, ook al hebben zij niet eerst de Raad verzocht onderzoek te doen. Op de zitting heeft de Raad namelijk verklaard dat de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek, want de situatie is overzichtelijk. Bovendien is er sprake een lange wachtlijst voordat onderzoek gedaan zou kunnen worden. De Raad ondersteunt de verzoeken van de pleegouders. [minderjarige] verblijft - zoals hierna zal blijken - langer dan een jaar in het gezin van de pleegouders. De pleegouders zijn bevoegd dit verzoek in te dienen.
3.9.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. [3] De rechtbank vindt dat aan deze voorwaarden is voldaan.
3.10.
Uit de ontvangen stukken en de behandeling op de zitting volgt dat de pleegmoeder voor [minderjarige] zorgt vanaf ongeveer zeven maanden na zijn geboorte. De moeder was daartoe niet in staat. Zij had psychische klachten en gebruikte medicatie. Dit had te maken met het feit dat twee van haar zoons door de Taliban gevangen gehouden werden. De pleegouders en de ouders woonden in een dezelfde woning.
In juli 2022 zijn de pleegouders, de ouders en [minderjarige] naar Nederland gekomen. Alle kinderen van de ouders verblijven op dit moment in Nederland. De pleegouders hebben de verzorging van [minderjarige] na de komst in Nederland voortgezet. Toen partijen het AZC konden verlaten op [2022] was het even de bedoeling dat [minderjarige] bij de ouders zou gaan wonen. De situatie van de moeder is sterk verbeterd. Maar het is niet gelukt om [minderjarige] bij de ouders te laten overnachten. Toen is gezamenlijk besloten dat [minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen. Elk weekend ziet [minderjarige] zijn ouders.
3.11.
Partijen zijn het erover eens dat [minderjarige] opgroeit bij de pleegouders. Daar ontwikkelt hij zich goed. Volgens partijen zal het doorbreken van de stabiele en veilige omgeving waarin [minderjarige] nu verblijft waarschijnlijk schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling. Nu partijen het erover eens zijn dat [minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen, begrijpt de rechtbank de wens van de pleegouders om rechten over [minderjarige] te krijgen. Om [minderjarige] te kunnen bieden wat hij nodig heeft, is het namelijk van belang dat de pleegouders dingen kunnen regelen voor de opvoeding van [minderjarige] en beslissingen over hem kunnen nemen. De feitelijke situatie strookt nu niet met de juridische situatie. De ouders stemmen in met een beëindiging van hun gezag en benoeming van de pleegouders tot voogd. Hun advocaat heeft naar voren gebracht dat partijen deze beslissing weloverwogen hebben genomen.
3.12.
De Raad ziet geen bezwaren tegen toewijzing van de verzoeken van de pleegouders. Volgens de Raad zetten partijen het belang van [minderjarige] centraal. Wel heeft de Raad benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] op de hoogte is van het ‘verhaal’ van zijn leven. De rechtbank is het daarmee eens. [minderjarige] weet niet dat hij bij zijn broer en schoonzus woont. Hij beschouwt hen als zijn ouders. De rechtbank vindt het belangrijk dat aan [minderjarige] wordt verteld hoe het werkelijk zit, zodat hij weet van wie hij afstamt en wie zijn biologische ouders zijn. De moeder en de pleegvader hebben verteld dat het aan hem verteld zal worden als hij in staat is dit te begrijpen. Zij hebben toegezegd dat zij zullen uitleggen wie zijn ouders zijn en waarom hij bij de pleegouders is gaan wonen.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen [minderjarige] op een passende manier, die aansluit op zijn leeftijd, zijn levensverhaal zullen vertellen. Zo nodig kunnen zij daarbij hulp vragen.
3.13.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigen en op grond van artikel 1:275 lid 3 BW de pleegouders benoemen tot voogd van [minderjarige] . Zij kunnen voortaan de belangrijke beslissingen over hem nemen.
3.14.
De rechtbank merkt op dat het belangrijk is dat de ouders een rol in het leven van [minderjarige] blijven spelen. Op dit moment is de verstandhouding tussen de pleegouders en de ouders goed. Zij zitten bovendien op één lijn als het gaat om het gezag en de voogdij over [minderjarige] . De rechtbank benadrukt het belang om de goede familieband te waarborgen, zodat de pleegouders en de ouders met elkaar ervoor kunnen zorgen dat [minderjarige] op een veilige en gezonde manier kan opgroeien.
3.15.
Omdat de rechtbank het primaire verzoek van de pleegouders toewijst, hoeft zij het subsidiaire verzoek niet te beoordelen.
Hierna volgt de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] , geboren op [2021] in [geboorteplaats] (Afghanistan);
4.2.
benoemt de pleegouders tot voogd van [minderjarige] , geboren op
[2021] in [geboorteplaats] (Afghanistan).
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.artikel 7 van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter) en artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
2.landeninformatie van Vind Burgerzaken (Sdu) Afghanistan.
3.artikel 1:266 lid 1 sub a BW.