Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De overwegingen van de kantonrechter
132,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], handelend onder de naam [onderneming], en de stichting [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van een vergoeding van € 10.000,-- over het jaar 2022, gebaseerd op een overeenkomst van opdracht. [eiser] was per 1 januari 2019 benoemd als lid van de Raad van Toezicht van [gedaagde], maar is per 1 januari 2022 afgetreden en niet herbenoemd. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] geen vergoeding verschuldigd is, omdat [eiser] de overeengekomen werkzaamheden niet heeft verricht na zijn aftreden. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin [eiser] door toedoen van [gedaagde] de werkzaamheden niet kon verrichten, aangezien het Verantwoordingsorgaan [eiser] niet voor herbenoeming had voorgedragen. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van € 1.300,42.