ECLI:NL:RBMNE:2023:65

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
UTR - 22/1448
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake omgevingsvergunning voor zorgappartementen in Zeist

Op 13 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, waaronder 32 personen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De zaak betreft de omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw met 25 zorgappartementen voor mensen die 24 uur zorg nodig hebben. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin een motiveringsgebrek in de omgevingsvergunning werd vastgesteld. Het college kreeg de kans om dit gebrek te herstellen. In de aanvullende motivering heeft het college aangetoond dat de omgevingsvergunning kan blijven bestaan, ondanks de eerdere tekortkomingen. De rechtbank oordeelt dat de vrees van eisers voor overlast door de bewoners van het appartementengebouw subjectief is en dat er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen zijn voor de vergunning. De rechtbank heeft de omgevingsvergunning vernietigd, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor de vergunninghouder het appartementengebouw mag bouwen. Tevens is het college verplicht om het griffierecht aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats]

mede namens 32 personen die staan vermeld in de bijlage bij de tussenuitspraak, eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. N.S.I.A. Roelofs).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[vergunninghouder], gevestigd in [woonplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. G.J. Scholten).

Procesverloop

Op 30 september 2022 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiveringsgebrek in de omgevingsvergunning van 10 maart 2022 te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend
(de aanvullende motivering). Eisers en vergunninghouder hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 9 januari 2023 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
1. Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het bouwen van een appartementengebouw met 25 zorgappartementen voor mensen die 24 uur per dag zorg nodig hebben op het perceel [locatie 1] in [woonplaats] (de omgevingsvergunning) in stand kan blijven.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning kon verlenen zonder dat de gemeenteraad vooraf heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat de procedure om tot het verlenen van de omgevingsvergunning te komen diffuus is verlopen, maar dit tast de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning niet aan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het advies van de welstandscommissie aan de omgevingsvergunning ten grondslag mocht leggen. De rechtbank kan de afweging die het college heeft gemaakt en de motivering die het college heeft gegeven over waarom de massa van het te bouwen appartementengebouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening volgen. Ook de schaduwwerking van het bouwplan en de verkeersbewegingen die het bouwplan tot gevolg zullen hebben maken niet dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft voldoende aangetoond dat bij het appartementengebouw wordt voorzien in een voorziening voor afvalinzameling. Volgens de rechtbank is de vrees van eisers voor overlast door de bewoners van het appartementengebouw voor omwonenden een subjectieve vrees. Ook als de nieuwe bewoners om het gebouw gaan recreëren hoeft dit nog niet te leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het leefklimaat van eisers. Van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg zou staan is geen sprake. En het relativiteitsvereiste staat in de weg aan een vernietiging van de omgevingsvergunning op basis van de beroepsgronden van eisers dat ten onrechte niet wordt voldaan aan nul-op-de-meter en over het werkprotocol vleermuizen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per appartement die het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning heeft toegepast volstaat. Ten slotte heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college in de omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder onder [parkeergarage] heeft aangekocht op grond van de dubbeltelregel uit het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen [plaats] ’ (het bestemmingsplan) bij de beoordeling van de vraag of bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid mogen worden betrokken.
3. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
4. In de aanvullende motivering heeft het college aangegeven dat de parkeergarage [parkeergarage] (de parkeergarage) is aangelegd ten behoeve van het woningproject ‘ [woningproject] ’ (het woningproject). De parkeergarage is aangelegd door corporatie [corporatie] , die het eerste deel van het woningproject heeft gerealiseerd. Van de 98 parkeerplaatsen in de parkeergarage waren er 25 gereserveerd voor de woningen aan de [locatie 2] , het tweede deel van het woningproject dat door vergunninghouder is gerealiseerd. Vergunninghouder heeft er bij de realisering van de woningen aan de [locatie 2] voor gekozen om 10 van de 25 benodigde parkeerplaatsen in de achtertuinen van de woningen te realiseren. Vergunninghouder heeft voor de woningen aan de [locatie 2] daarom niet 25, maar 15 parkeerplaatsen in de parkeergarage overgenomen van corporatie [corporatie] . De overige 10 parkeerplaatsen zijn door het college tot op heden niet in aanmerking genomen bij het toestaan van een ander bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven. [1] Vergunninghouder heeft dit alles in haar zienswijze bevestigd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering voldoende heeft aangetoond dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder in de parkeergarage heeft aangekocht voor het appartementengebouw niet vallen onder de anti-dubbeltelregel uit het bestemmingsplan. Dit betekent dat bij het bouwplan 15 parkeerplaatsen worden gerealiseerd – 10 parkeerplaatsen in de parkeergarage en 5 parkeerplaatsen op eigen terrein bij het appartementengebouw – en dat bij het bouwplan dus is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Met de aanvullende motivering is het gebrek dat kleefde aan de omgevingsvergunning hersteld.
6. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om in deze uitspraak nog verder in te gaan op wat het college in de aanvullende motivering heeft opgenomen over de parkeerbehoefte van de voormalige [winkel] .
Zienswijze van eisers
7. Eisers voeren in hun zienswijze aan dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder heeft gekocht in de parkeergarage niet in aanmerking genomen kunnen worden bij het bouwplan dat nu ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Volgens eiser is er als gevolg van de realisatie van andere projecten in de buurt van het te bouwen appartementengebouw een tekort aan parkeerplaatsen ontstaan. Deze 10 parkeerplaatsen in de parkeergarage zijn nodig om het bestaande tekort aan parkeerplaatsen in de buurt op te heffen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank gaat wat eisers aanvoeren buiten het geding wat nu in deze einduitspraak nog ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Dat is alleen de vraag of de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder in de parkeergarage heeft aangekocht eerder al in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een ander bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, en dat is niet het geval. De omgevingsvergunningen die het college eerder heeft verleend voor het realiseren van andere bouwprojecten liggen nu niet ter beoordeling aan de rechtbank voor. De rechtbank gaat uit van wat in die eerdere omgevingsvergunningen is opgenomen en daaruit volgt dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder in de parkeergarage heeft aangekocht niet onder de anti-dubbelbepaling uit het bestemmingsplan vallen.
9. Ook het overige wat eisers in hun zienswijze aanvoeren valt buiten het geding of hierover heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten in de tussenuitspraak. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 3, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eisers in dit verband opmerken in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak.
Conclusie
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de omgevingsvergunning. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. Dit betekent voor partijen dat vergunninghouder het appartementengebouw conform de aan haar verleende omgevingsvergunning mag bouwen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door
hen betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de omgevingsvergunning;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde omgevingsvergunning in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 3 van het bestemmingsplan.