Overwegingen
1. Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het bouwen van een appartementengebouw met 25 zorgappartementen voor mensen die 24 uur per dag zorg nodig hebben op het perceel [locatie 1] in [woonplaats] (de omgevingsvergunning) in stand kan blijven.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning kon verlenen zonder dat de gemeenteraad vooraf heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat de procedure om tot het verlenen van de omgevingsvergunning te komen diffuus is verlopen, maar dit tast de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning niet aan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het advies van de welstandscommissie aan de omgevingsvergunning ten grondslag mocht leggen. De rechtbank kan de afweging die het college heeft gemaakt en de motivering die het college heeft gegeven over waarom de massa van het te bouwen appartementengebouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening volgen. Ook de schaduwwerking van het bouwplan en de verkeersbewegingen die het bouwplan tot gevolg zullen hebben maken niet dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft voldoende aangetoond dat bij het appartementengebouw wordt voorzien in een voorziening voor afvalinzameling. Volgens de rechtbank is de vrees van eisers voor overlast door de bewoners van het appartementengebouw voor omwonenden een subjectieve vrees. Ook als de nieuwe bewoners om het gebouw gaan recreëren hoeft dit nog niet te leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het leefklimaat van eisers. Van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg zou staan is geen sprake. En het relativiteitsvereiste staat in de weg aan een vernietiging van de omgevingsvergunning op basis van de beroepsgronden van eisers dat ten onrechte niet wordt voldaan aan nul-op-de-meter en over het werkprotocol vleermuizen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per appartement die het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning heeft toegepast volstaat. Ten slotte heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college in de omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder onder [parkeergarage] heeft aangekocht op grond van de dubbeltelregel uit het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen [plaats] ’ (het bestemmingsplan) bij de beoordeling van de vraag of bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid mogen worden betrokken.
3. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
4. In de aanvullende motivering heeft het college aangegeven dat de parkeergarage [parkeergarage] (de parkeergarage) is aangelegd ten behoeve van het woningproject ‘ [woningproject] ’ (het woningproject). De parkeergarage is aangelegd door corporatie [corporatie] , die het eerste deel van het woningproject heeft gerealiseerd. Van de 98 parkeerplaatsen in de parkeergarage waren er 25 gereserveerd voor de woningen aan de [locatie 2] , het tweede deel van het woningproject dat door vergunninghouder is gerealiseerd. Vergunninghouder heeft er bij de realisering van de woningen aan de [locatie 2] voor gekozen om 10 van de 25 benodigde parkeerplaatsen in de achtertuinen van de woningen te realiseren. Vergunninghouder heeft voor de woningen aan de [locatie 2] daarom niet 25, maar 15 parkeerplaatsen in de parkeergarage overgenomen van corporatie [corporatie] . De overige 10 parkeerplaatsen zijn door het college tot op heden niet in aanmerking genomen bij het toestaan van een ander bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven.Vergunninghouder heeft dit alles in haar zienswijze bevestigd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering voldoende heeft aangetoond dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder in de parkeergarage heeft aangekocht voor het appartementengebouw niet vallen onder de anti-dubbeltelregel uit het bestemmingsplan. Dit betekent dat bij het bouwplan 15 parkeerplaatsen worden gerealiseerd – 10 parkeerplaatsen in de parkeergarage en 5 parkeerplaatsen op eigen terrein bij het appartementengebouw – en dat bij het bouwplan dus is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Met de aanvullende motivering is het gebrek dat kleefde aan de omgevingsvergunning hersteld.
6. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om in deze uitspraak nog verder in te gaan op wat het college in de aanvullende motivering heeft opgenomen over de parkeerbehoefte van de voormalige [winkel] .
7. Eisers voeren in hun zienswijze aan dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder heeft gekocht in de parkeergarage niet in aanmerking genomen kunnen worden bij het bouwplan dat nu ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Volgens eiser is er als gevolg van de realisatie van andere projecten in de buurt van het te bouwen appartementengebouw een tekort aan parkeerplaatsen ontstaan. Deze 10 parkeerplaatsen in de parkeergarage zijn nodig om het bestaande tekort aan parkeerplaatsen in de buurt op te heffen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank gaat wat eisers aanvoeren buiten het geding wat nu in deze einduitspraak nog ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Dat is alleen de vraag of de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder in de parkeergarage heeft aangekocht eerder al in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een ander bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, en dat is niet het geval. De omgevingsvergunningen die het college eerder heeft verleend voor het realiseren van andere bouwprojecten liggen nu niet ter beoordeling aan de rechtbank voor. De rechtbank gaat uit van wat in die eerdere omgevingsvergunningen is opgenomen en daaruit volgt dat de 10 parkeerplaatsen die vergunninghouder in de parkeergarage heeft aangekocht niet onder de anti-dubbelbepaling uit het bestemmingsplan vallen.
9. Ook het overige wat eisers in hun zienswijze aanvoeren valt buiten het geding of hierover heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten in de tussenuitspraak. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 3, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eisers in dit verband opmerken in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak.
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de omgevingsvergunning. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. Dit betekent voor partijen dat vergunninghouder het appartementengebouw conform de aan haar verleende omgevingsvergunning mag bouwen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door
hen betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.