ECLI:NL:RBMNE:2023:6496

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/670
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvullende beurs met terugwerkende kracht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de weigering van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om hem met terugwerkende kracht een aanvullende beurs toe te kennen. Eiser had eerder een aanvullende beurs aangevraagd, die hem was toegekend met ingang van 1 september 2022, maar hij wilde deze beurs met terugwerkende kracht tot 1 september 2020 ontvangen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de wet, specifiek artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000, bepaalt dat studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2020 studiefinanciering had aangevraagd en dat hij op de hoogte had moeten zijn van de mogelijkheden voor een aanvullende beurs. Eiser voerde aan dat hij niet eerder een aanvraag had gedaan vanwege onbekendheid met de regeling en een moeilijke thuissituatie, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om een beroep op de hardheidsclausule te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de wetgever heeft bedoeld dat aanvragen voor studiefinanciering tijdig moeten worden ingediend en dat er voldoende informatie beschikbaar was voor eiser om een aanvraag te doen.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling en dat partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/670
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 16 januari 2023 op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beoordeling door de rechtbank.

Beslissing

De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om hem met terugwerkende kracht een aanvullende beurs toe te kennen.
2. Bij besluit van 1 december 2022 heeft verweerder aan eiser een aanvullende beurs met ingang van 1 september 2022 toegekend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij met terugwerkende kracht een aanvullende beurs wil ontvangen met ingang van studiejaar 2020/2021.
2.1.
Met het bestreden besluit van 16 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiser is in beroep gekomen en verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aangevraagd op 19 augustus 2020 met ingang van september 2020. Deze is hem overeenkomstig zijn aanvraag toegekend in de vorm van een studentenreisproduct.
4. Op 1 december 2022 vraagt eiser een aanvullende beurs aan. Deze aanvraag is toegekend met ingang van 1 september 2022, maar eiser wil de aanvullende beurs graag met terugwerkende kracht tot 1 september 2020 ontvangen.
5. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3.21 van de Wsf 2000 studiefinanciering of verhoging daarvan niet wordt toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. Die termijn is bij wet vastgelegd zodat verweerder daaraan gebonden is. Dit betekent dat verweerder terecht met ingang van
1 september 2022 een aanvullende beurs heeft toegekend.
6. De rechtbank overweegt dat soms de toepassing van de wet tot onredelijke resultaten kan leiden. In die situaties kan met toepassing van de hardheidsclausule [1] van de wet worden afgeweken. Het resultaat kan onredelijk zijn als dit in strijd is met de bedoeling van de wet.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet eerder een aanvullende beurs heeft aangevraagd, omdat hij hier onbekend mee was. Zijn ouders komen uit Irak komen en er is een moeilijke thuissituatie is. Ook is hij zijn studie gestart in coronatijd. Hij was pas in het studiejaar 2022-2023 op de hoogte van de aanvullende beurs.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de hardheidsclausule niet op eiser van toepassing is. Op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is voldoende informatie beschikbaar over de mogelijkheden om een aanvullende beurs aan te vragen. Eiser kon het ook zien toen hij in 2020 een reisproduct aanvroeg. Het is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever dat iemand alleen studiefinanciering kan aanvragen tot aan het begin van het studiejaar waarvoor dat is aangevraagd. Over de thuissituatie is niet gebleken dat in de periode voor zijn aanvraag op 1 december 2022 sprake was van een situatie van overmacht waardoor het voor eiser onmogelijk was om een aanvullende beurs aan te vragen. De rechtbank begrijpt de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd over de moeilijke thuissituatie en zijn familie en dat eiser in coronatijd zijn studie begon, maar deze omstandigheden kunnen niet tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule leiden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 11.5 van de Wsf 2000.