ECLI:NL:RBMNE:2023:6449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
16/706289-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met organisatie van een illegale loterij

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de organisatie van een illegale loterij. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 47.886,00 geëist, maar heeft dit bedrag tijdens de zitting op 8 november 2023 bijgesteld naar € 17.664,00, na argumenten van de verdediging. De verdediging stelde dat de veroordeelde gedurende een periode van 357 weken geen voordeel had genoten uit de illegale loterij, en verzocht om matiging van de betalingsverplichting vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag te vorderen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de onderliggende strafzaak was veroordeeld voor het medeplegen van overtredingen van de Wet op de kansspelen. De rechtbank heeft de periode waarin de veroordeelde voordeel heeft genoten vastgesteld op 256 trekkingen, wat resulteert in een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 17.664,00. De rechtbank heeft de betalingsverplichting aan de Staat opgelegd en geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om de betalingsverplichting te verlagen. De beslissing is genomen met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, maar dit heeft niet in het nadeel van de veroordeelde gewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706289-16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige economische kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van 17 oktober 2023
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A.M.V.C. Fellinger en van hetgeen veroordeelde en mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 17 oktober 2023 strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Het voordeel wordt door de officier van justitie geschat op € 47.886,00. De officier van justitie gaat daarbij uit van de berekening in het ontnemingsrapport.
Ter terechtzitting van 8 november 2023 heeft de officier van justitie naar aanleiding van hetgeen naar voren is gebracht door de verdediging het bedrag in haar eis bijgesteld naar € 17.664,00.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat veroordeelde in verschillende tussenperiodes van de ten laste gelegde periode geen bijdrage heeft geleverd aan de illegale loterij. In totaal gaat het om een periode van 357 weken, waarin veroordeelde dus geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Als die 357 weken buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening zoals gehanteerd in het ontnemingsrapport, komt hieruit een bedrag van € 17.664,- De verdediging acht het aannemelijk dat veroordeelde dat bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
De verdediging verzoekt om de betalingsverplichting te matigen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
Op bovengenoemde verweren zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
Wettelijk kader
Op grond van artikel 36e (oud) Sr kan aan de veroordeelde die voordeel heeft verkregen de verplichting tot het betalen van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden opgelegd. Dit voordeel kan - onder meer - zijn verkregen door middel van of uit baten van een feit waarvoor hij is veroordeeld.
Artikel 36e (oud) Sr heeft een herstellend karakter. Dit betekent dat de ontnemingsmaatregel de veroordeelde beoogt te brengen in de vermogenspositie waarin hij verkeerde vóór het plegen van het strafbare feit waaruit hij voordeel heeft verkregen. Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde daadwerkelijk heeft behaald.
De rechter heeft volgens vaste rechtspraak bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel een grote mate van beoordelingsvrijheid. De toets die de rechter moet hanteren is die van “aannemelijkheid”. In andere woorden, de rechter moet zich de vraag stellen of het aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Wel is de rechter die over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet oordelen, gebonden aan het oordeel van de rechter in de hoofdzaak. Dit laat evenwel onverlet dat aan de rechter, oordelend over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een zelfstandig oordeel toekomt met betrekking tot verweren die betrekking hebben op de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat.
3.2.
De grondslag van de vordering
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak met opgemeld parketnummer bij vonnis van 22 november 2023 veroordeeld ter zake van ‘medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan, terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt.
3.3.
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.3.1.
Periode
De bij vonnis van 22 november 2023 bewezenverklaarde periode is van 1 januari 2006 tot en met 29 oktober 2016. Dit komt overeen met de periode die in het ontnemingsrapport is gehanteerd.
3.3.2.
Omvang voordeel per trekking
In het ontnemingsrapport zijn onder meer de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- veroordeelde ontving 25% van de spelersinleg;
- in de administratie die bij medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen staan de bedragen vermeld van de inleg van de trekkingen van 29 oktober 2016 (dubbele trekking) en 22 oktober 2016 (enkele trekking). Deze bedragen worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door drie om een gemiddelde spelersinleg per trekking te berekenen. Hieruit volgt een gemiddelde totale spelersinleg per trekking van € 276,00 (naar beneden afgerond);
- 25% van deze gemiddelde spelersinleg betreft de gemiddelde opbrengst per trekking voor veroordeelde, namelijk € 69,00;
De rechtbank acht deze uitgangspunten in het ontnemingsrapport redelijk.
3.3.3.
Aantal trekkingen
In het ontnemingsrapport is het totaal aantal trekkingen vastgesteld op 694. Daarbij is ervan uit gegaan dat er per jaar 64 trekkingen werden gehouden, dus elke zaterdag een trekking, met dubbele trekkingen op de laatste zaterdag van de maand. In het jaar 2016 worden de trekkingen gerekend vanaf 1 januari 2016 tot en met 29 oktober 2016, te weten 54 trekkingen.
In de bij veroordeelde aangetroffen administratie zijn geen aantekeningen gevonden die elke week van de ten laste gelegde periode dekken. Door de verdediging is naar voren gebracht dat veroordeelde in diverse periodes binnen de tenlastegelegde periode geen werkzaamheden heeft verricht aan de illegale loterij, en daardoor ook niets ontving. De oorzaken hiervoor zijn gelegen in het overlijden van één van de organisatoren van de illegale loterij (waardoor de gehele organisatie daarvan enige tijd stil heeft gelegen), vakanties van veroordeelde en verschillende ziekenhuisopnames en herstelperiodes van veroordeelde. Gelet op het forse tijdsverloop is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat niet van de verdediging kan worden verlangd dat stukken worden overgelegd waaruit blijkt om welke periodes het precies gaat. De rechtbank zal dan ook, conform het standpunt van de verdediging en de eis van de officier van justitie, de periode matigen tot vier jaren, waardoor het totaal aantal trekkingen waarvan veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uitkomt op 256.
3.3.3.
Kosten
Uit het onderzoek is niet gebleken dat veroordeelde kosten heeft gemaakt voor de illegale loterij.
3.3.4.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de in het ontnemingsrapport gehanteerde berekening deels overnemen. De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 17.664,00 (256 trekkingen vermenigvuldigd met € 69,00 dat veroordeelde gemiddeld per trekking verdiende).
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank zal aan veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat opleggen van een bedrag van € 17.664,00.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden met ruim vijf jaren. Bij de doorzoeking in zijn woning op 29 oktober 2016 is veroordeelde voor het eerst geconfronteerd met de vervolging in de strafzaak en de rechtbank wijst vonnis op 22 november 2023. De rechtbank heeft met deze forse overschrijding van de redelijke termijn al in voldoende mate rekening gehouden bij het bepalen van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals hiervoor onder 3.3.3. is beschreven. De overschrijding van de redelijke termijn heeft niet in het nadeel van veroordeelde gewerkt, aangezien bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van de meest gunstige situatie voor veroordeelde. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om de betalingsverplichting van de veroordeelde te verminderen, maar volstaat zij op deze plaats met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 17.664,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 17.644,00 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering en de LOVS-afspraken ten hoogste kan worden gevorderd op 353 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Böhmer, voorzitter, mrs. A.J. Reitsma en H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E.J. van de Mortel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 november 2023.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal 14Beflijster / MD1RO15048, nummer 2015210746 (pagina 429 tot en met 436).