ECLI:NL:RBMNE:2023:6425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
22/4072
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke toetsing van omgevingsvergunning voor antivraatnetten en de gevolgen voor woon- en leefklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. Y. Demirci, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van antivraatnetten op een perceel dat grenst aan zijn woning. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het college in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de gevolgen van de antivraatnetten voor het woon- en leefklimaat van de eiser, met name met betrekking tot geluidsoverlast en de invloed van gewasbeschermingsmiddelen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het griffierecht en proceskosten aan de eiser moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak van adequaat onderzoek naar de effecten van agrarische activiteiten op de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. Y. Demirci),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten (het college)

(gemachtigden: Y. van Lieshout en E. Oosterhuis).

Inleiding

1. Op 13 mei 2021 heeft vergunninghouder, een fruitbedrijf met fruitboomgaard, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van antivraatnetten op het perceel [adres 1] in [woonplaats] (het perceel).
1.1.
Eiser woont aan de [adres 2] in [woonplaats] . Zijn perceel grenst direct aan het perceel en eiser heeft vanaf zijn perceel rechtstreeks zicht op het perceel.
1.2.
Op het perceel is het bestemmingsplan “’ [bestemmingsplan] ” van toepassing. Het perceel heeft een heeft de bestemming “Agrarisch” en de dubbelbestemming “Waarde -Archeologie 2”. De te plaatsen antivraatnetten met de bijbehorende palenconstructie worden buiten het bouwvlak geplaatst op de gronden met de bestemming “Agrarisch”.
1.3.
Met het besluit van 26 januari 2022 heeft het college geconstateerd dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor het plaatsen van de antivraatnetten op het perceel van rechtswege is verleend. Dit betreft een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘‘bouwen” en “planologisch strijdig gebruik”.
1.4.
Bij besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Het bestreden besluit

2. Het college heeft na het advies van de bezwaarschriftencommissie zijn besluit tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning inhoudelijk getoetst en gehandhaafd met aanvulling van de motivering. Om de antivraatnetten die buiten het bouwvlak worden geplaatst op de gronden met bestemming ‘‘Agrarisch’’ mogelijk te maken, heeft het college gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. [1]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het een discretionaire bevoegdheid is van het college om een omgevingsvergunning te verlenen waarbij wordt afgeweken van de bepalingen in het bestemmingsplan. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. De beoordeling van de rechtbank richt zich daarom uitsluitend op de vraag of het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Eiser voert in beroep aan dat het college de van rechtswege verleende vergunning met het bestreden besluit niet in stand had kunnen laten vanwege strijd met een goede ruimtelijke ordening. Eiser vindt dat geen deugdelijke en zorgvuldige beoordeling heeft plaatsgevonden van de gevolgen en de effecten van de plaatsing van de antivraatnetten op zijn woon- en leefklimaat. Daarbij wijst hij op de geluidsoverlast, de invloed op de drift van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen en de verstoring van het uitzicht en de negatieve gevolgen voor het landschap. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond over de proceskostenveroordeling van het college in de bezwaarfase ingetrokken.
Geluidsoverlast
5. Eiser voert aan dat in het kader van de vraag of er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening ten onrechte geen deugdelijke en zorgvuldige beoordeling heeft plaatsgevonden van de gevolgen en de effecten van de plaatsing van de antivraatnetten op zijn woon- en leefklimaat. Eiser voert aan dat de antivraatnetten met de bijbehorende palenconstructie die over de gehele boomgaard worden aangebracht, leiden tot een gewijzigde situatie. Eiser vreest voor geluidsoverlast als gevolg van de antivraatnetten, zoals het wapperen van de netten bij harde wind, het zingen van de draden waar de netten overheen hangen en het akoestisch effect van de trekkers onder de netten. Eiser meent dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is verricht naar dit aspect en de geluidsoverlast die hij reeds ondervindt door de palenconstructie.
6. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze grond.
Het college heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat er geen geluidsmeting is verricht, maar dat wel een geluidsberekening is gemaakt. Gelet op de geluiddemping van
39 dB(A) over een afstand van 20 meter tussen de woning van eiser en de fruitbomen zou een bronvermogen van wapperende antivraatnetten van 74 dB(A) volgens het college niet voor het overschrijden van de geluidgrenswaarde op de dichtstbijzijnde gevel van de woning zorgen en dus niet voor geluidhinder. Het college vindt het niet aannemelijk dat wapperende antivraatnetten de bronvermogens overschrijden en verwijst daarvoor ook naar de verklaring van de leverancier van de antivraatnetten. Deze verklaring is echter niet overgelegd door het college.
7. De rechtbank vindt de in beroep gegeven toelichting op de berekening onvoldoende inzichtelijk en onderbouwd. Daarbij komt dat de rechtbank uit de toelichting van het college afleidt dat het college alleen normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft meegenomen in zijn berekening. Dat is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Eiser wijst uitdrukkelijk op de geluidsoverlast die hij sinds het plaatsen van de palenconstructie ervaart. Er moet dus ook naar andere ter plaatse relevante aspecten worden gekeken om te beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. [2] Daarbij moet betrokken worden de door eiser gestelde geluidsbelasting op zijn woning, maar ook op de tuin van eiser, die voor de toepassing van de Wet geluidhinder niet als geluidgevoelig object wordt aangemerkt.
De invloed op de drift van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
8. Eiser voert aan dat vanwege de korte afstand van zijn woning en tuin tot de fruitboomgaard een onderzoek is vereist naar de invloed van de antivraatnetten met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de invloed op de drift daarvan. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3] Uit de uitspraak volgt dat bij een afstand van minder dan 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek is vereist. Ook heeft eiser in zijn beroepschrift en op de zitting toegelicht dat de feitelijke situatie van de boomgaard als gevolg van de palenconstructie is gewijzigd. Door de aangebrachte palenconstructie is het niet (meer) mogelijk dat innovatieve spuittechnieken, waarmee grote hoeveelheden driftreductie kan worden bereikt, worden ingezet. De palenconstructie belemmert dit en leidt er toe dat er gespoten dient te worden met traditionele spuitmethoden die in mindere mate driftreductie met zich brengen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt ook deze beroepsgrond.
Het college heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de situatie van de boomgaard niet is gewijzigd. Het college vindt een onderzoek daarom niet nodig. Volgens het college worden de gewasbeschermingsmiddelen na het plaatsen van de antivraatnetten op dezelfde manier en op dezelfde afstand van de woning van eiser als in de bestaande situatie met de fruitboomgaard toegepast.
10. De rechtbank vindt dat de feitelijke situatie van de boomgaard door de geplaatste palenconstructie wel is gewijzigd. De feitelijke wijziging ziet op het gewijzigde gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen. Dit is door het college niet bestreden. De rechtbank stelt bovendien vast dat deze grond ook in bezwaar naar voren is gebracht. De rechtbank vindt dat het college alsnog de gevolgen en de invloed op de drift door het gewijzigde gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen moet onderzoeken voor de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Uit overwegingen 6 en 9 vloeit voort dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan om als zorgvuldige en onderbouwde basis van het bestreden besluit te dienen. Gelet op het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de beroepsgrond over de verstoring van het uitzicht en de negatieve gevolgen voor het landschap.
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, aangezien voor de verdere besluitvorming nog nader onderzoek nodig is naar de gevolgen van de palenconstructie en de antivraatnetten voor de geluidsbelasting en de invloed op de drift van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank af van de mogelijkheid om het college met een tussenuitspraak in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor acht weken.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 juli 2022;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 maart 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan
2.Uitspraak van de ABRvS van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2137.
3.Uitspraak van de ABRvS van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018.