ECLI:NL:RBMNE:2023:6416

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
1628913522
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor winkeldiefstal en veroordeling voor weigeren ambtelijk bevel met taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1985 te Suriname. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van meerdere ten laste gelegde winkeldiefstallen, gepleegd in Utrecht, Haaren, Rosmalen en Hedel, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte deze diefstallen had gepleegd. De rechtbank heeft hierbij de betrouwbaarheid van de herkenningen op camerabeelden in twijfel getrokken, aangezien deze niet voldoende onderscheidend waren en niet ondersteund werden door andere objectieve bewijsmiddelen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn ID-kaart had uitgeleend aan een familielid en ontkende de diefstallen te hebben gepleegd.

Wel heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld voor het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, gepleegd op 7 november 2022 in Utrecht. De verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoon van de verdachte, en heeft een taakstraf van 20 uren opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de vrijspraken voor de winkeldiefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.289135.22; 20.002337.20 (vord. tul); 01.221636.19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 10 augustus 2022 te Utrecht diefstal in vereniging heeft gepleegd van postzegels en/of krasloten bij de [bedrijf] ;
Feit 2: op 7 november 2022 te Utrecht niet heeft voldaan aan een bevel of vordering van een opsporingsambtenaar, door niet mee te werken aan zijn identificatie;
Feit 3: op 18 juli 2022 te Haaren, gemeente Oisterwijk, diefstal in vereniging heeft gepleegd van postzegels en/of krasloten bij de [bedrijf] ;
Feit 4: op 11 augustus 2022 te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch diefstal in vereniging heeft gepleegd van postzegels en/of krasloten bij de [bedrijf] ;
Feit 5: op 1 september 2022 te Hedel, gemeente Maasdriel diefstal in vereniging heeft gepleegd van postzegels en/of krasloten bij de [bedrijf] .

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie verzoekt voor de overige feiten om vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak diefstallen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde winkeldiefstallen heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De dader van de onder feit 5 ten laste gelegde diefstal heeft ter plaatse zijn ID-kaart verloren. Verdachte ontkent dat hij deze diefstal heeft gepleegd. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij zijn ID-kaart had uitgeleend aan een familielid. Volgens verdachte is hij niet degene die de ID-kaart in de supermarkt heeft verloren, en was hij op dat moment ergens anders. Deze verklaring van verdachte kan – op basis van het dossier zoals dat nu voorligt – niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven.
Voor het overige is de verdenking van verdachte gebaseerd op herkenningen van verdachte op camerabeelden van de winkeldiefstallen. De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer als herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt er bij de beoordeling van het bewijs op aan dat kan worden getoetst of de herkenning voldoende betrouwbaar is om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. In onderhavige zaak is sprake van herkenningen op basis van vergelijkingen van een foto van verdachte met beschikbare camerabeelden waarop de dader te zien is. Om de betrouwbaarheid van dergelijke vergelijkingen te kunnen toetsen, is het noodzakelijk dat degene die tot een positieve vergelijking komt, aangeeft op welke overeenstemmende onderscheidende persoonskenmerken die vergelijking gebaseerd is, bij afwezigheid van zichtbare verschillen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte herkend als een van de winkeldieven op de camerabeelden, op basis van een politiefoto. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft geen overeenstemmende onderscheidende kenmerken waarop hij de herkenning van verdachte baseert.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte herkend door de beelden van de op verdachte lijkende dader van de verschillende winkeldiefstallen te vergelijken. [verbalisant 2] herkent verdachte aan zijn postuur, zijn “iets wat slome” houding, zijn donkere huidskleur en zijn gezichtsvorm. Deze kenmerken zijn onvoldoende onderscheidend voor een betrouwbare herkenning. Bovendien gaat het hier om onderlinge vergelijkingen van de beelden van de dader, zonder vergelijking met een foto van verdachte.
Verder heeft de aangever van feit 5 verklaard dat de dader op de beelden lijkt op de persoon op de pasfoto van het identiteitsbewijs. Hij noemt echter niet waar hij dat op baseert.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de herkenningen in aanmerking dat de gezichtskenmerken van de als verdachte herkende dader op de meeste beelden niet duidelijk zichtbaar zijn. Bovendien heeft verdachte tatoeages op zijn armen, maar die zijn niet (althans niet duidelijk) zichtbaar op de camerabeelden.
Al met al zijn de herkenningen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om bij te dragen aan bewezenverklaring van de winkeldiefstallen. De herkenningen vinden ook geen steun in andere - meer objectieve - bewijsmiddelen.
Hiermee komt de rechtbank tot vrijspraak voor de tenlastegelegde winkeldiefstallen.
4.3.2
Veroordeling feit 2
Bewijsmiddelen
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 november 2023;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2023, genummerd PL0900-2022235813-25, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 237 en 238, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 7 november 2022 te Utrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 3] , belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen mee te werken aan zijn identificatie (middels de identificatiezuil), hieraan geen gevolg te geven
.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte geen straf op te leggen en derhalve artikel 9a Wetboek van Strafrecht toe te passen
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw sluit zich aan bij het verzoek van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet meewerken aan zijn identificatieplicht nadat hem was gevraagd om mee te werken. Door dergelijke feiten worden politieagenten belemmerd in het uitvoeren van hun taak.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 11 oktober 2023;
- een reclasseringsadvies van 13 oktober 2023, uitgebracht door Reclassering Nederland.
In het reclasseringsadvies wordt bij veroordeling (voor alle feiten) een (deels)
voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Straf
De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die normaal gesproken worden gegeven voor het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Hoewel de officier van justitie en de verdediging verzoeken om artikel 9a toe te passen, vindt de rechtbank dat er voor het plegen van dit feit wél een straf dient te worden opgelegd om de onwenselijkheid van het gedrag van verdachte tot uitdrukking te brengen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 20 uren passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. Omdat de voorlopige hechtenis langer dan 10 dagen heeft geduurd, betekent dit dat verdachte de taakstraf niet meer hoeft uit te voeren.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

20-002337-20 en 01-221636-19
De officier van justitie en de raadsman verzoeken beiden om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen gezien de gevorderde vrijspraken voor de winkeldiefstallen.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen. Reden daarvoor is dat verdachte veroordeeld wordt tot een taakstraf van 20 uren voor het plegen van één strafbaar feit, terwijl hij van de overige feiten wordt vrijgesproken. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden niet passend zijn om de eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraffen ten uitvoer te leggen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
20 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer20-002337-20
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer01-221636-19
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. S.M. Schothorst en H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Wolters, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid postzegels en/of krasloten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 7 november 2022 te Utrecht opzettelijk
niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 3] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan zijn identificatie (middels de identificatiezuil), hieraan geen gevolg te geven;
( art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 18 juli 2022 te Haaren, gemeente Oisterwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid postzegels en/of krasloten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 11 augustus 2022 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid postzegels en/of krasloten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 1 september 2022 te Hedel, gemeente Maasdriel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid postzegels en/of krasloten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )