In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, die sinds 17 september 2000 in Nederland verblijft, had een verblijfsvergunning ontvangen op 15 juni 2007. Voorafgaand aan deze datum had hij echter geen arbeid verricht en was hij niet verzekerd voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale Verzekeringsbank had in een besluit van 16 december 2022 vastgesteld dat de eiser vanaf 15 juni 2007 slechts 32% AOW-pensioen had opgebouwd, omdat hij in de periode van 17 september 2000 tot en met 14 juni 2007 niet verzekerd was geweest.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 13 oktober 2023 behandeld. De eiser stelde dat hij met terugwerkende kracht recht had op een geldige verblijfstitel en dat deze periode meegeteld moest worden voor de opbouw van zijn AOW-pensioen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser in de relevante periode niet verzekerd was, omdat hij geen arbeid had verricht en niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser verworpen en benadrukt dat het niet aan de rechtbank is om de wetgeving te wijzigen, maar om te beoordelen of de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank juist waren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat de eiser geen recht heeft op een hogere AOW-pensioenopbouw dan vastgesteld. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.