ECLI:NL:RBMNE:2023:6355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
16.049370.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dealing in cocaine and related offenses in Leerdam

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in cocaïne. De verdachte, geboren in 2000 en woonachtig in Leerdam, werd beschuldigd van meermalen handelen in cocaïne tussen 1 maart 2021 en 14 maart 2023, en van het opzettelijk in bezit hebben van 25,34 gram cocaïne op 14 maart 2023. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de onderzoeken die plaatsvonden op 22 juni, 10 augustus en 7 november 2023. De officier van justitie, mr. drs. A.E. Lohuis, heeft de rechtbank verzocht om de verdachte schuldig te verklaren en heeft bewijs gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen en in beslag genomen telefoons. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Landsman, heeft vrijspraak bepleit op basis van vermeende vormverzuimen en onrechtmatige opsporingshandelingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de TOOI-melding, die leidde tot de aanhouding van de verdachte, voldoende betrouwbaar was en dat er geen sprake was van onrechtmatige opsporing. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en het meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen goederen, waaronder verdovende middelen en telefoons, die onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.049370.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 juni 2023, 10 augustus 2023 en 7 november 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. drs. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Landsman, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 14 maart 2023 te Leerdam meermalen heeft gehandeld in cocaïne;
2.
op 14 maart 2023 te Leerdam opzettelijk 25,34 gram cocaïne in bezit heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan.
Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Voor wat betreft de pleegperiode van feit 1 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken voor de periode voorafgaand aan 2 november 2021.
Naar aanleiding van de door de raadsman bepleitte bewijsuitsluiting, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim. De melding van het Team Openbare Orde Inlichtingen Eenheid (hierna: TOOI) is op betrouwbaarheid onderzocht (zoals weergegeven op pagina 10 van het dossier) en vormde voldoende grondslag voor de aanhouding van verdachte en het doorzoeken van zijn woning en auto’s op grond van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten omdat - kort samengevat - sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op 12 maart 2023 is een TOOI-melding gedaan die inhield dat een gespierde Turkse man genaamd [naam] in het café [naam horecagelegenheid] in Leerdam tijdens een ruzie een vuurwapen heeft laten zien. De politie heeft daarop geacteerd door verdachte twee dagen later in zijn woning aan te houden. Bij de doorzoeking zijn twee autosleutels gevonden en in die auto’s vervolgens drugs. Die opsporingshandelingen waren onrechtmatig omdat de TOOI informatie onbetrouwbaar was. Nader onderzoek door de politie heeft immers contraindicaties opgeleverd. De uitbater van het café heeft tegenover de politie bevestigd dat er tussen verdachte en anderen een woordenwisseling is geweest, maar heeft niet verklaard dat daarbij een vuurwapen is getoond. Op de camerabeelden van het café is evenmin een vuurwapen te zien en ook geen schrikreactie waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat een vuurwapen is getoond. De TOOI-melding bood daarom onvoldoende grondslag voor de aanhouding van verdachte en de daaropvolgende inbeslagnemingen van gegevensdragers (in de woning) en verdovende middelen (in de auto’s). Daarmee heeft het Openbaar Ministerie inbreuk gemaakt op een belangrijk strafvorderlijk voorschrift. Het huisrecht en recht op privacy van verdachte zijn geschonden en daarmee het recht van verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De aangetroffen verdovende middelen en gegevensdragers (en al hetgeen daaruit is afgeleid) dient – als verboden vrucht van die onrechtmatige doorzoeking – derhalve te worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft in dit verband voorts aangevoerd dat het er de schijn van heeft dat de politie niet (alleen) geïnteresseerd was in het vuurwapen maar ook in de handel van verdovende middelen en dat de TOOI-melding is aangegrepen om de woning van verdachte te doorzoeken op drugs.
Voor zover de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting komt voert de verdediging aan dat verdachte langere tijd bevriend is geweest met personen die zich bezig hielden met handel in verdovende middelen. Verdachte heeft zich daarvan afzijdig gehouden tot hij er – 12 maanden voor zijn aanhouding – gaandeweg bij betrokken is geraakt. Er is onvoldoende bewijs voor bewezenverklaring van een langere dealperiode.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1.
Is er sprake van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting moet leiden?
De rechtbank dient als eerste de vraag te beantwoorden of bij het opsporingsonderzoek van verdachte sprake is geweest van een vormverzuim. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Grondslag van de doorzoeking
De aanhouding buiten heterdaad en de doorzoeking van de woning van verdachte op 14 maart 2023 zijn (aanvankelijk) gebaseerd op artikel 49 van de WWM, zo volgt uit de machtiging tot binnentreding [2] en het proces-verbaal van doorzoeking van de rechtercommissaris. [3] Op grond van artikel 49 van de WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde een doorzoeking doen op plaatsen waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar wapens of munitie aanwezig zijn. De WWM biedt hiermee een ruimere bevoegdheid voor het doorzoeken van plaatsen dan het Wetboek van Strafvordering.
De TOOI-melding en het nader onderzoek
Uit het dossier blijkt dat bij het TOOI Eenheid Midden-Nederland op 12 maart 2023 de
volgende informatie is binnengekomen:
In café [naam horecagelegenheid] in Leerdam is net ruzie geweest. Een gespierde man van Turkse afkomst die [naam] heet heeft daarbij een vuurwapen laten zien. [naam] heeft het café daarna verlaten. [4]
Uit het proces-verbaal van de TOOI-melding blijkt dat de verbalisant, vóórdat hij de informatie ter beschikking stelde aan het onderzoeksteam, zich een oordeel heeft gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en de juistheid van de informatie. De verbalisant komt aan de hand van de bij hem bekende achtergrond van de informant, bezien in de samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het onderzoeksteam vermoedt vervolgens dat de in de TOOI-melding genoemde ‘ [naam] ’ verdachte betreft. Uit nader onderzoek door de politie is naar voren gekomen dat de uitbater van het café bevestigt dat verdachte daar op dat moment aanwezig is geweest en dat hij betrokken is geweest bij een woordenwisseling. Dit is ook te zien op camerabeelden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, uit hetgeen hiervoor is weergegeven, volgt dat het onderzoeksteam redelijkerwijs kon vermoeden dat op 14 maart 2023 in de woning van de verdachte een wapen aanwezig zou zijn. De TOOI-melding is vooraf onderzocht op betrouwbaarheid en de verstrekte informatie was voldoende concreet en specifiek, omdat daarin melding is gedaan van een waarneming van wapenbezit bij een met naam genoemde verdachte voorzien van een specifieke plaats en datum. Met het oog op het gevaar dat uitgaat van het dragen van een vuurwapen in het openbaar kon het onderzoeksteam niet anders dan daarop acteren. De inhoud van de melding wordt tijdens het nader onderzoek vervolgens deels bevestigd door de camerabeelden en de verklaring van de uitbater van het café. Verdachte, die [verdachte] is genaamd, was immers in het café aanwezig en betrokken bij een woordenwisseling. Hoewel op de beelden geen vuurwapen of schrikreactie van omstanders is te zien, heeft het onderzoeksteam aan deze door de raadsman genoemde contra-indicaties geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen. Verdachte is immers niet voortdurend in beeld en staat ook met zijn rug richting de camera. De omstandigheid dat bij de doorzoeking twee dagen na de TOOI-melding vervolgens geen wapen is aangetroffen betekent evenmin dat de TOOI-informatie onbetrouwbaar moet zijn geweest en het onderzoeksteam daarop niet had mogen acteren. De rechtbank verwerpt tot slot het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van ‘detournement de pouvoir’ (misbruik van bevoegdheid). Dat verdachte op het moment van de TOOI-melding al in beeld was voor de handel in verdovende middelen laat onverlet dat het onderzoeksteam, ook als eenzelfde opsporingsambtenaar daar deel vanuit maakte, op de TOOI-informatie heeft mogen acteren. Uit niets blijkt dat de politie de bevoegdheid tot doorzoeking op grond van de WWM heeft misbruikt om te zoeken naar drugs.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van vormverzuimen.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij in cocaïne heeft gedeald. Daarnaast verklaarde hij dat de onder hem inbeslaggenomen witte en goud/champagnekleurige Samsung telefoons bij hem in gebruik waren. [5]
Uit onderzoek aan de onder verdachte in beslag genomen telefoons [6] is onder meer het volgende naar voren gekomen:
Samsung Wit van kleur
Notities:
Op deze telefoon zag ik een zogenoemde poflijst.
Creation time: 3-11-2021
Nadat ik deze lijst had door gekeken kwamen er mij diverse namen bekend naar voren uit het eerdere onderzoek. [7]
Een getuige heeft onder meer het volgende verklaard:
Bij de dealer, die in mijn telefoon staat als ‘ [bijnaam] ’ met nummer [telefoonnummer] , koop ik cocaïne sinds een jaartje of twee, ongeveer anderhalf tot twee jaar.
De getuige heeft verdachte op de getoonde foto (op pagina 183 van het dossier) als dealer herkend. [8]
Bewijsoverweging
De pleegperiode
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich ongeveer 1 jaar heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne, maar de rechtbank ziet voldoende bewijs dat dit al eerder het geval was, te weten vanaf 3 november 2021. Verdachte heeft op deze datum een notitie aangemaakt in zijn telefoon die hij als poflijst heeft gebruikt. De rechtbank stelt, in het licht van de hiervoor bij de bewijsmiddelen opgenomen getuigenverklaring, vast dat verdachte (in ieder geval) vanaf deze datum heeft gehandeld in cocaïne. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de notitie aanvankelijk heeft gebruikt voor het in kaart brengen van zijn persoonlijke schulden en na het treffen van afbetalingsregelingen heeft gewijzigd in een poflijst, niet aannemelijk. Hij heeft deze stelling niet nader onderbouwd en hij heeft evenmin concreet gemaakt wanneer hij de notitie dan als poflijst is gaan gebruiken. Gelet op de getuigenverklaring van [getuige] acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf de creatiedatum van de poflijst heeft gehandeld in cocaïne.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft - behalve als sprake is van bewijsuitsluiting op grond van het aangevoerde vormverzuim - geen vrijspraak voor dit feit bepleit.
De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 november 2023;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen van 16 maart 2023, genummerd PL0900-2023009019-23, pagina 174 tot en met 176, inclusief de bijlagen, bevattende de NFI-rapporten van 15 maart 2023, pagina 177 en 178.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in of omstreeks de periode van 3 november 2021 tot en met 14 maart 2023 te Leerdam en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 14 maart 2023 te Leerdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25,24 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (inclusief het monitoren van middelengebruik).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank, bij een bewezenverklaring, kan volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die is doorgebracht in voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voor zover de rechtbank een groter onvoorwaardelijk strafdeel passend acht, verzoekt de raadsman om in plaats van een gevangenisstraf een werkstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 16 maanden schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. In dat kader had verdachte op de dag van zijn aanhouding ruim 25 gram cocaïne voorhanden. In algemene zin kan worden gezegd dat drugshandel moet worden bestreden en bestraft omdat het de maatschappij veel schade toebrengt. De daarmee gepaard gaande criminaliteit wordt steeds ernstiger. De samenleving wordt op kosten gejaagd, zowel vanwege de zorg voor gebruikers en verslaafden als vanwege de (zware) criminaliteit en overlast die drugshandel met zich brengt. Feiten als deze veroorzaken bovendien onrust in de samenleving en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Verdachte heeft zich hierom niet bekommerd en heeft kennelijk slechts gehandeld uit oogmerk van persoonlijk financieel gewin. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Uitgangspunt van de beoordeling
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Bij de raadpleging van de oriëntatiepunten vormt de bewezenverklaring van de rechtbank het uitgangspunt.
In dit geval is de rechtbank tot een bewezenverklaring gekomen van drugshandel op straat gedurende ruim 16 maanden. Als oriëntatiepunt voor drugshandel gedurende 6 tot 12 maanden geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Verder is bewezen verklaard dat verdachte ruim 25 gram harddrugs in bezit heeft gehad waarvoor als oriëntatiepunt een taakstraf van 80 uren geldt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie (hierna: het strafblad) betreffende verdachte van 29 oktober 2023;
- een reclasseringsadvies van 20 juni 2023, aangevuld per email van 6 november 2023.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor Opiumwetfeiten met politie en justitie in aanraking is geweest. Uit het strafblad volgen geen relevante feiten om rekening mee te houden bij het bepalen van de strafmaat.
De reclassering heeft in haar advies opgemerkt dat verdachte een jongvolwassen man is waar weinig zicht op bestaat en waarvan de betrokken familieleden niet -of beperkt- op de hoogte zijn van wat er in zijn leven speelt. De reclassering schat het recidiverisico hoog in door het ontbreken van dagbesteding, schuldenproblematiek, dagelijks cannabisgebruik, impulsproblemen, een pro-crimineel sociaal netwerk en de aanwezigheid van pro-criminele denkpatronen.
De reclassering ziet voldoende aanknopingspunten om verdachte te begeleiden ter vermindering van het recidiverisico en adviseert het opleggen van de volgende bijzondere voorwaarden: een locatiegebod met elektronische monitoring, toezien op structurele dagbesteding, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, het accepteren van schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert.
De rechtbank is, al hetgeen hiervoor is weergegeven afwegend, van oordeel dat
een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, passend is. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering die adviseert.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Wat de officier van justitie betreft worden de verdovende middelen onttrokken aan het verkeer, kan de Volkswagen Polo terug naar de leasemaatschappij en kan de iPhone terug naar de rechthebbende. De Peugeot, beide Samsung telefoons, de Nokia telefoon en het in beslag genomen geldbedrag dienen alle verbeurd te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Wat de raadsman betreft worden de iPhone en de Nokia telefoon aan verdachte teruggegeven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen verdovende middelen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de bewezen verklaarde feiten begaan. Dit geldt ook voor het bankbiljet van € 20,- waarvan is vastgesteld dat het mogelijk vals geld betreft.
Teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een personenauto Volkswagen Polo;
- een Iphone;
- een Nokia telefoon;
aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.
Met betrekking tot de Nokia telefoon overweegt de rechtbank, omdat zij hier afwijkt van de vordering van de officier van justitie, dat niet uit het dossier blijkt dat deze telefoon gebruikt is bij de bewezen verklaarde feiten. Uit het dossier (pagina 109 en 110) volgt dat de telefoon eigendom is van familie van de verdachte.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren, te weten:
- een Samsung telefoon, type SM-A310F;
- een Samsung telefoon, kleur wit;
- een personenauto, merk Peugeot, kleur paars;
- een geldbedrag van € 775,-.
Met behulp van deze telefoons en deze personenauto zijn de bewezen verklaarde feiten voorbereid/begaan.
De geldbedragen zijn geheel of grotendeels door middel van of uit baten van het onder 1 ten laste gelegde strafbare feit verkregen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat verdachte:
* zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, 3534SJ, Utrecht.
Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de
reclassering dat nodig vindt
(meldplicht bij de reclassering);
* voor de duur van maximaal zes maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig
is op zijn verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. Het huidige verblijfadres is [adres] , [woonplaats] . Een ander adres voor het
locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering (
locatiegebod);
* meewerkt aan elektronische monitoring van dit locatiegebod.
(locatiegebod met
elektronische monitoring);
* zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk of een opleiding, met
een vaste structuur. Verdachte werkt mee aan begeleiding van een jobcoach en/of een
dagbestedingstraject indien de reclassering zulks nodig acht. De dagbesteding draagt bij
aan het voorkomen van delictgedrag
(dagbesteding);
* meewerkt aan de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek en zich, indien
geïndiceerd, ambulant laat behandelen door een nader door de reclassering te bepalen
zorgverlener. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de
zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien blijkt dat een justitiële interventie beter
aansluit bij het stabiliseren van de risicofactoren, dan werkt verdachte hieraan mee
(
verdiepingsdiagnostiek en ambulante behandeling);
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van
afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het
kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering
inzicht in zijn financiën en schulden
(meewerken aan schuldhulpverlening);
* meewerkt aan controle van het gebruik van (soft)drugs om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken
voor controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt
gecontroleerd
(meewerken aan middelencontrole);
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
  • verdovende middelen, goednummer PL0900-2023009019-3133243;
  • verdovende middelen, goednummer PL0900-2023009019-3133276;
  • een geldbedrag van € 20,-, goednummer PL0900-2023009019-3133294;
- gelast
teruggavevan de volgende voorwerpen:
 een personenauto Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] , goednummer PL09002023009019-2681125,
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt;
 een iPhone, goednummer PL0900-2023009019-3133309,
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden
aangemerkt, te weten: verdachte;
 Nokia telefoon, goednummer PL0900-2023009019-3133304,
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden
aangemerkt, te weten: [A] (geboren op [geboortedatum 2] -1963) en [B] (geboren op [geboortedatum 3] -1961);
- verklaart de volgende voorwerpen
verbeurd:
  • een telefoon Samsung SM-A310F, goednummer PL0900-2023009019-3133306;
  • een telefoon Samsung, kleur wit goednummer PLO900-2023009019-3133311;
  • een personenauto merk Peugeot, kleur paars, goednummer PL090020230090193133183;
  • een geldbedrag van € 775,-, goednummer PL0900-2023009019-3133271.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.F. Driessen, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 14 maart 2023 te Leerdam en/of elders
in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(
Artikel art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 14 maart 2023 te Leerdam, althans in Nederland,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 25,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(
Artikel art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2023075580, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 267. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 107.
3.Pagina 109 -110.
4.Pagina 10.
5.De verklaring van verdachte ter zitting op 7 november 2023.
6.Pagina 234.
7.Pagina 239.
8.De getuigenverklaring van 19 maart 2023 door getuige T.M. [getuige] , pagina 180.