ECLI:NL:RBMNE:2023:6354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/16/564472 / KG ZA 23-556
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming geheimhoudingsbeding en preventieve censuur in kort geding tussen bekende mediafiguren

In deze zaak, die op 30 november 2023 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde eiser, een bekende mediafiguur, dat gedaagde, eveneens een bekende mediafiguur en voormalig partner, zich zou houden aan een geheimhoudingsbeding dat zij in een vaststellingsovereenkomst hadden afgesproken na hun relatiebreuk. Eiser stelde dat gedaagde zich niet aan deze geheimhoudingsafspraak had gehouden, wat leidde tot negatieve publiciteit over hem in de media. Gedaagde had aangekondigd een boek te publiceren, waar eiser vreesde dat er schadelijke uitlatingen over hem in zouden staan. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde zich aan de geheimhoudingsafspraak moest houden, maar wees de vorderingen van eiser om de inhoud van het boek vooraf te controleren en om een publicatieverbod op te leggen af. De rechter vond dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er in het boek zaken stonden die in strijd waren met de geheimhoudingsafspraak en dat hij daardoor onherstelbare schade zou lijden. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op aan gedaagde voor het geval zij zich niet aan de geheimhoudingsafspraak zou houden, maar wees de hogere bedragen die eiser had gevorderd af. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/564472 / KG ZA 23-556
Vonnis in kort geding van 30 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.I.J. Snijders te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Kijl te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2023 met producties 1 tot en met 14
  • de op 8 november 2023 van [gedaagde] ontvangen producties 1 tot en met 7
  • de op 8 november 2023 van [eiser] ontvangen producties 15 tot en met 20
  • de op 8 november 2023 van [gedaagde] ontvangen productie 8
  • de mondelinge behandeling van 9 november 2023
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Op de zitting is bepaald dat er op 30 november 2023 een vonnis komt in deze rechtszaak.

2.Waar gaat deze rechtszaak over?

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn allebei regelmatig te zien in de media en zij zijn daardoor bekend bij een grote groep Nederlanders.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben een relatie gehad. Na het verbreken van hun relatie hebben zij afspraken gemaakt over hoe zij uit elkaar gaan. Die afspraken staan in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst die zij allebei hebben ondertekend. Eén van die afspraken houdt in dat zij in het openbaar niets zullen zeggen over de relatie en de beëindiging daarvan en dat zij ook niets over de ander zullen zeggen, vooral als dat niet in het belang van die ander is. Zo’n afspraak heet een geheimhoudingsbeding. [eiser] en [gedaagde] spraken ook af dat als zij zich niet aan de geheimhoudingsafpraak houden, ze aan de ander een boete moeten betalen van € 10.000,- per keer en dat die boete wordt verhoogd met € 1.000,- per dag dat de overtreding van het geheimhoudingsbeding voortduurt.
2.3.
[eiser] vindt dat [gedaagde] zich niet aan de afgesproken geheimhouding heeft gehouden. Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zijn er namelijk berichten in de media verschenen waarin (negatieve) dingen over [eiser] staan. Volgens [eiser] komt dit door uitlatingen van of namens [gedaagde] over hem.
2.4.
[gedaagde] heeft aangekondigd dat zij een boek gaat publiceren over haar leven. [eiser] is bang dat er in dat boek (negatieve) dingen over hem staan.
2.5.
[eiser] wil er met dit kort geding voor zorgen dat [gedaagde] zich alsnog aan het geheimhoudingsbeding houdt. Daarom vordert hij dat:
1. [gedaagde] wordt veroordeeld om zich aan het geheimhoudingbeding te houden en dat, als zij dit niet doet, zij een dwangsom aan hem moet betalen van € 100.0000,- per overtreding en dat die dwangsom wordt verhoogd met € 10.000,- per dag dat de overtreding voortduurt;
2. [gedaagde] wordt veroordeeld om de inhoud van het boek aan [eiser] te laten zien, zodat hij kan controleren of in dat boek dingen staan die in strijd zijn met de afgesproken geheimhouding en dat, als zij dit niet doet, zij een dwangsom aan hem moet betalen;
3. De rechter de publicatie van het boek verbiedt totdat [eiser] de inhoud van dat boek heeft kunnen bekijken en dat, als [gedaagde] het boek toch eerder publiceert, zij een dwangsom aan hem moet betalen.

3.Wat vindt de voorzieningenrechter ervan?

3.1.
De voorzieningenrechter geeft [eiser] voor een deel gelijk. Hij veroordeelt [gedaagde] om zich aan de afgesproken geheimhouding te houden en om, als zij dat niet doet, een dwangsom aan [eiser] te betalen. Die dwangsom is wel lager dan waar [eiser] om vraagt. [gedaagde] wordt niet veroordeeld om de inhoud van haar boek aan [eiser] te laten zien en er komt geen publicatieverbod.
3.2.
Waarom de voorzieningenrechter zo oordeelt, staat hier heel in het kort. [gedaagde] vindt dat zij zich niet aan de geheimhoudingsafspraak hoeft te houden en geeft daarvoor een aantal argumenten. Die argumenten slagen niet. De voorzieningenrechter vindt dat [gedaagde] zich aan de geheimhoudingsafspraak moet houden. Heeft zij dat ook gedaan? De voorzieningenrechter vindt van niet en [eiser] heeft daar last van. Daarom wordt [gedaagde] veroordeeld zich aan de geheimhoudingsafspraak te houden met een dwangsom. [eiser] mag het boek niet inzien. Hij heeft namelijk niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er dingen in het boek staan die in strijd zijn met de geheimhoudingsafspraak en dat hij daardoor zo’n schade leidt dat het nodig is om het boek vooraf te controleren. Hieronder staat een uitgebreidere uitleg.
Spoedeisend belang
3.3.
Een kort geding is een spoedprocedure. Om met succes vorderingen in een kort geding te kunnen instellen, moet [eiser] een spoedeisend belang bij die vorderingen hebben. Zo’n spoedeisend belang heeft hij als hij de afloop van een gewone procedure niet kan afwachten. Dat is hier zo.
3.4.
[eiser] zegt dat [gedaagde] zich niet aan de afgesproken geheimhouding houdt en hij wil er met dit kort geding voor zorgen dat zij dit alsnog doet. [gedaagde] vindt dat die afspraak niet (meer) geldt. Daarom heeft [eiser] , volgens haar, ook geen spoedeisend belang bij dit kort geding. Dat ziet de voorzieningenrechter anders. [eiser] en [gedaagde] zijn het er niet over eens of de afspraak over de geheimhouding (nog) geldt. Dat is dus één van de vragen die de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beantwoorden. Bij de beantwoording van die vraag heeft [eiser] een spoedeisend belang. [eiser] zegt namelijk dat hij schade lijdt doordat [gedaagde] zich niet aan de geheimhouding houdt. Daarom duurt het te lang om de afloop van een gewone procedure af te wachten. Zo’n procedure kan namelijk wel meer dan een jaar duren.
Argumenten waarom [gedaagde] vindt dat zij zich niet aan het geheimhoudingsbeding hoeft te houden en waarom de voorzieningenrechter het daar niet mee eens is
3.5.
[gedaagde] erkent dat zij en [eiser] geheimhouding hebben afgesproken. Maar zij vindt dat zij zich niet aan die afspraak hoeft te houden. Daarvoor geeft zij een aantal redenen. Hieronder staat welke redenen dat zijn en waarom de voorzieningenrechter het daar niet mee eens is.
Nietig/vernietigbaar? Nee
3.6.
[gedaagde] zegt dat de afspraak over de geheimhouding niet (meer) geldt, omdat deze nietig is of door haar is vernietigd.
3.7.
Als de afspraak nietig is of is vernietigd, hoeft [gedaagde] zich niet aan die afspraak te houden. In de wet staan een aantal redenen die kunnen zorgen voor nietigheid of vernietigbaarheid. De redenen die [gedaagde] noemt, staan daarbij.
Nietig
3.8.
Volgens [gedaagde] is de geheimhouding alleen maar afgesproken om te voorkomen dat zij aangifte tegen [eiser] zou doen van huiselijk geweld. Daarom vindt zij die afspraak in strijd met de goede zeden of de openbare orde. Er is “strijd met de goede zeden of openbare orde” als er iets is afgesproken dat niet past bij de morele normen of bij de manier waarop de maatschappij is ingericht. Als dat zo is, is de afspraak nietig.
3.9.
Het is niet duidelijk geworden dat de geheimhouding alleen was bedoeld om [gedaagde] te verhinderen om aangifte van mishandeling te doen. [gedaagde] zegt dit wel, maar [eiser] spreekt dit tegen. [eiser] verwijt [gedaagde] in dit kort geding ook niet dat zij aangifte van mishandeling heeft gedaan. Hij verwijt haar dat zij in het openbaar zegt dat hij haar heeft mishandeld. Het geheimshoudingsbeding zorgt ervoor dat zij dit niet mag doen. Die afspraak gaat niet te ver. De geheimhoudingsafspraak is dus niet nietig.
Vernietiging
3.10.
Ook zegt [gedaagde] dat zij de geheimhoudingsafspraak heeft vernietigd, omdat de afspraak is gemaakt onder dwang of met misbruik van omstandigheden.
3.11.
Volgens [gedaagde] is er namelijk het volgende gebeurd:
zij is naar het kantoor van de heer [A] gelokt en daar is zij verbaal en non-verbaal onder druk gezet om de vaststellingsovereenkomst te tekenen. De relatie tussen [eiser] en haar was “toxisch” en daardoor was zij bang voor [eiser] en afhankelijk van hem. Zij heeft vooraf geen tekst van de overeenkomst ontvangen, zij heeft de overeenkomst getekend zonder hem eerst te lezen en zij heeft daarvan geen kopie meegekregen. Zij is niet juridisch bijgestaan, want de heer [A] is de juridisch adviseur van [eiser] en niet die van haar.
3.12.
Om te laten zien dat het zo is gegaan als zij zegt, heeft [gedaagde] aan de voorzieningenrechter gestuurd:
- Mediaberichten over de vervolging van [eiser] voor de mishandeling van haar;
- Een verklaring van twee oud-werknemers van [eiser] waarin zij vertellen over negatieve ervaringen van henzelf en van [gedaagde] met [eiser] ;
- Negatieve mediaberichten over de heer [A] ;
- Twee e-mails van de heer [A] aan [gedaagde] over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst.
3.13.
Volgens [eiser] is het allemaal heel anders gegaan, namelijk zo:
nadat de relatie was verbroken, hadden hij en [gedaagde] nog goed contact. Ze zijn nog samen op vakantie geweest. Ook rond het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst was het contact tussen hen goed. De heer [A] heeft met [gedaagde] gebeld en het met haar gehad over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Zij heeft de tekst ook op papier ontvangen. [gedaagde] is op de dag dat de vaststellingsovereenkomst is ondertekend met haar eigen auto vrijwillig naar het kantoor van de heer [A] gegaan. Er hing een vriendschappelijke sfeer. Er is gesproken over een aantal wijzigingen in de vaststellingsovereenkomst en de tekst is daarop aangepast. Daarna is de vaststellingsovereenkomst ondertekend. Hij en [gedaagde] kregen allebei een exemplaar van de vaststellingsovereenkomst mee. Na afloop hebben hij en [gedaagde] buiten het kantoor van de heer [A] nog in een lacherige sfeer nagepraat. De heer [A] heeft [gedaagde] in het verleden als jurist bijgestaan. Hij was er die dag dus ook voor haar.
3.14.
Om te laten zien dat het zo is gegaan als hij zegt, heeft [eiser] aan de voorzieningenrechter gestuurd:
  • Een mediabericht over dat hij en [gedaagde] vriendschappelijk uit elkaar zijn gegaan;
  • Foto’s van hem en [gedaagde] samen, die in januari 2023 zijn genomen;
  • Vliegtickets en foto’s van de vakantie;
  • WhatsApp-berichten tussen hem en [gedaagde] over de periode voor en na ondertekening vaststellingsovereenkomst;
  • Twee verklaringen van de heer [A] waarin hij ongeveer hetzelfde zegt als wat in 2.11 staat.
3.15.
[eiser] zegt ook nog dat [gedaagde] eerder had moeten zeggen dat er volgens haar sprake is van dwang. Hij verwijst naar de klachtplicht die in artikel 6:89 BW staat. [gedaagde] is niet te laat met haar argument dat de geheimhoudingsafspraak onder dwang is gemaakt. In artikel 6:89 BW staat inderdaad dat iemand op tijd moet klagen, maar dat gaat niet over deze situatie.
3.16.
[eiser] zegt verder nog dat het argument van [gedaagde] dat er sprake was van dwang niet geloofwaardig is, omdat ze er pas mee komt op het moment dat ze een boek schrijft en zich daarom zelf niet meer aan de geheimhouding wil houden. Maar [gedaagde] zegt in reactie daarop dat het een tijd heeft geduurd voordat zij voldoende afstand van de relatie had, om te kunnen zien wat er is misgegaan. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om het argument van [gedaagde] niet serieus te nemen.
3.17.
Zoals hierboven staat, zegt [gedaagde] dat zij de vaststellingsovereenkomst onder dwang heeft getekend en dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat zij bang voor hem was en afhankelijk van hem was. Daarom moet zij aannemelijk maken dat dit inderdaad zo is.
3.18.
Dat is haar niet gelukt. [eiser] zegt namelijk dat het heel anders is gegaan. En de heer [A] zegt dat het klopt wat [eiser] zegt over de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op zijn kantoor. Daar heeft [gedaagde] niet genoeg tegenover gesteld. De berichten, verklaringen en e-mails die zij aan de voorzieningenrechter heeft gestuurd, gaan niet over hoe het op het kantoor van de heer [A] is gegaan. In die informatie staan negatieve dingen over [eiser] en de heer [A] , maar [eiser] heeft ook informatie aan de voorzieningenrechter gestuurd. Daaruit blijkt dat er rond de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst sprake was van een goed contact tussen [eiser] en [gedaagde] .
3.19.
In de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zijn ook geen aanwijzingen te vinden voor het gelijk van [gedaagde] . Die inhoud van de vaststellingsovereenkomst lijkt te passen bij de bekendheid van [eiser] en [gedaagde] . Het maken van een geheimhoudingsafspraak is niet vreemd. Ook is de inhoud niet overduidelijk alleen in het voordeel van [eiser] .
3.20.
Daarom kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat [gedaagde] gelijk heeft. Dat wil niet zeggen dat zij in een gewone procedure niet alsnog gelijk kan krijgen. In een gewone procedure kunnen er getuigen worden gehoord en bewijs worden onderzocht. In deze spoedprocedure moet de voorzieningenrechter het doen met wat er nu bekend is en daaruit blijkt niet dat [gedaagde] gelijk heeft. Daarom slaagt dit argument niet. [gedaagde] heeft de vaststellingsovereenkomst dus niet met succes vernietigd.
Ontbinding? Nee
3.21.
Een andere manier om ervoor te zorgen dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst niet meer gelden, is om die overeenkomst te ontbinden. Dat heeft [gedaagde] gedaan, maar dat was niet terecht.
3.22.
In de wet staat dat een overeenkomst kan worden ontbonden als degene met wie de overeenkomst is gesloten, die overeenkomst niet of niet goed genoeg uitvoert. Behalve als het niet rechtvaardig zou zijn dat de overeenkomst wordt ontbonden.
3.23.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] zich niet aan de vaststellingsovereenkomst gehouden doordat:
a. zij haar spullen niet mocht ophalen;
b. hij zich niet aan de geheimhoudingsafspraak heeft gehouden, doordat hij in het openbaar dingen over haar heeft gezegd.
3.24.
[eiser] zegt dat in de wet staat dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet zelf kan ontbinden, maar dat alleen een rechter dat kan. Dat klopt niet. De regel die [eiser] bedoelt, geldt niet voor de situatie dat hij en [gedaagde] samen afspraken hebben gemaakt.
3.25.
[eiser] zegt ook dat [gedaagde] haar spullen wél heeft terug gekregen. Haar zus heeft die opgehaald, zegt hij. [eiser] heeft Whatsapp-berichten tussen hem en de zus van [gedaagde] aan de voorzieningenrechter laten zien. Daaruit blijkt inderdaad dat de spullen zijn opgehaald.
3.26.
Over de schending van de geheimhouding door [eiser] , zegt hij dat zijn advocaat heeft gezegd dat de vaststellingsovereenkomst niet onder dwang is getekend. Dat was een reactie op de beschuldigingen van [gedaagde] . Het is de vraag of [gedaagde] het [eiser] terecht verwijt dat er op haar beschuldigingen is gereageerd. Maar ook als [eiser] zich hierdoor niet aan de geheimhoudingsafspraak heeft gehouden, dan is het niet rechtvaardig om daarom de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. [gedaagde] heeft de vaststellingsovereenkomst dus onterecht ontbonden.
Beperkende werking redelijkheid en billijkheid? Nee
3.27.
Volgens [gedaagde] mag zij altijd iets zeggen over huiselijk geweld. Ook als de geheimhoudingsafspraak geldt. Haar vrijheid van meningsuiting gaat altijd voor, vindt zij.
3.28.
Zo’n regel bestaat niet. Daarom vat de voorzieningenrechter haar argument op als een beroep op de “beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid”. In de wet staat dat iemand zich niet aan een afspraak hoeft te houden als dat in een bepaalde situatie zo oneerlijk en onredelijk is dat het onaanvaardbaar is dat die afspraak blijft gelden.
3.29.
[gedaagde] moet aangifte kunnen doen van huiselijk geweld en zij moet in het openbaar in het algemeen over het thema huiselijk geweld kunnen spreken. Als zij dit niet kan doen door de geheimhoudingsafspraak, dan vindt de voorzieningenrechter het onaanvaardbaar dat die afspraak blijft gelden. Maar dat is in dit geval niet zo. De geheimhoudingsafspraak gaat niet zo ver dat zij dit niet mag doen.
3.30.
De geheimhoudingsafspraak verbiedt [gedaagde] om in het openbaar te zeggen dat [eiser] huiselijk geweld tegen haar heeft gepleegd. Dat vindt de voorzieningenrechter geen afspraak die zo oneerlijk en onredelijk is dat het onaanvaardbaar is dat [gedaagde] zich aan die afspraak moet houden.
Conclusie
3.31.
De argumenten van [gedaagde] slagen niet. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat het geheimhoudingsbeding (nog steeds) geldt en dat [gedaagde] zich daaraan moet houden. Wat betekent dat voor de vorderingen van [eiser] ? Dat staat hieronder.
Welke vorderingen worden toegewezen en waarom?
Vordering 1: veroordeling dat [gedaagde] zich aan het geheimhoudingsbeding moet houden met dwangsom. Toegewezen met lagere dwangsom
3.32.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zich aan het geheimhoudingbeding te houden. De vordering is door hem iets anders opgeschreven in de dagvaarding. Daarom twijfelde [gedaagde] eraan of [eiser] ook vorderde dat zij meer dingen geheim moet houden dan in de geheimhoudingsafspraak staat. Dat is niet zo. Op de zitting heeft [eiser] uitgelegd dat deze vordering gaat over de afspraken die in artikel 6 en 7 van de vaststellingsovereenkomst staan.
3.33.
[eiser] en [gedaagde] hebben afspraken over geheimhouding gemaakt en ook afgesproken dat zij een
boetemoeten betalen als zij zich niet aan de geheimhouding houden. [eiser] wil daarbovenop ook een veroordeling met een
dwangsom. Die vordering kan de voorzieningenrechter toewijzen als blijkt dat [gedaagde] zich, ondanks de afgesproken boete, niet aan de geheimhoudingsafspraak houdt. En dat zij dat in zo’n mate doet en [eiser] daar zoveel last van heeft, dat een veroordeling met een dwangsom terecht en nodig is.
3.34.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat zij 26 keer in het openbaar dingen over hem heeft gezegd die zij vanwege de geheimhoudingsafspraak niet had mogen zeggen. [gedaagde] ontkent niet dat zij in het openbaar over [eiser] heeft gesproken. Ze zegt wel dat er veel media-uitingen niet rechtstreeks van haar komen, maar dat de media elkaar herhalen. [gedaagde] geeft niet aan welke uitingen door de media zijn herhaald. Daarom heeft zij niet goed genoeg tegengesproken dat er veel uitlatingen overblijven die wel gelden als een overtreding van de geheimhouding.
3.35.
Ook vindt de voorzieningenrechter het volgende belangrijk. [gedaagde] heeft er zelf actief aan meegewerkt dat zij in de media kwam met mededelingen over [eiser] , ondanks de geheimhoudingsafspraak en de afgesproken boete. Zo heeft zij een interview gegeven aan [B] en een interview gegeven aan […] , waarbij zij werd gefilmd. Het waren geen spontane interviews op straat, maar gesprekken in een woonkamer en een studio. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat dit zo was afgesproken en [gedaagde] hier dus bewust voor heeft gekozen.
3.36.
In de 26 media-uitingen die [eiser] noemt, zijn bijna alle dingen die [gedaagde] over hem zegt negatief. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat hij daar last van heeft.
3.37.
Vanwege de redenen die hierboven staan, vindt de voorzieningenrechter het terecht en nodig om de vordering toe te wijzen. In 3.1 van “De beslissing” staat dat het gaat om de afspraken in artikel 6 en 7 van de vaststellingsovereenkomst. Een dwangsom is bedoeld als stok achter te deur om ervoor te zorgen dat [gedaagde] zich aan de geheimhouding houdt. Niet als straf voor [gedaagde] of als compensatie voor [eiser] . De voorzieningenrechter vindt de dwangsom die [eiser] vordert te hoog. Hij schat in dat een lagere dwangsom voldoende is. Ook omdat de afgesproken boete ook nog geldt. Daarom wijst hij een lagere dwangsom toe. Ook stelt hij een maximum aan de dwangsom. De bedragen staan in 3.1 van “De beslissing”.
Vorderingen 2 en 3: controle van de inhoud van het boek door [eiser] en publicatieverbod om dit mogelijk te maken. Allebei afgewezen
3.38.
[eiser] vordert dat [gedaagde] de tekst van haar boek aan hem moet laten zien, zodat hij kan controleren of daarin dingen staan die in strijd zijn met de geheimhoudingsafspraak (vordering 2). Ook vordert hij om de publicatie van het boek te verbieden totdat dit is gebeurd (vordering 3).
3.39.
[eiser] baseert zijn vordering op artikel 843a Rv, maar deze grondslag heeft hij pas op de zitting genoemd en dat is te laat. In de dagvaarding noemt [eiser] ook de onrechtmatige daad als grondslag, maar hij werkt die grondslag niet uit. De voorzieningenrechter houdt daarom geen rekening met deze grondslagen.
3.40.
De vordering van [eiser] komt neer op censuur vóór publicatie. [eiser] zegt dat dit niet zo is, omdat hij het boek alleen wil bekijken. Pas als hij ziet dat er iets in het boek staat dat volgens hem niet mag, zal hij een publicatieverbod vorderen, zegt hij. Dat maakt voor de voorzieningenrechter geen verschil. Het controleren van het boek is bedoeld om daarna een publicatieverbod mogelijk te maken. Daarom zal hij de vordering beoordelen als een (indirecte) vordering tot censuur voor publicatie.
3.41.
In Nederland geldt de vrijheid van meningsuiting. Iedereen mag zeggen wat hij of zij wil. Tenzij iemand echt te ver gaat door bijvoorbeeld lelijke dingen te zeggen die niet waar en/of beledigend zijn. Dat is onrechtmatig. Het uitgangspunt is dat achteraf wordt getoetst of iemand te ver is gegaan. Dat is dus nádat een tekst of boek is gepubliceerd of iemand iets heeft gezegd. Censuur vóór publicatie is alleen in bijzondere gevallen mogelijk. Dat kan alleen als van te voren duidelijk is dat er dingen in het boek staan die onrechtmatig zijn en er onherstelbare schade zal zijn als er pas achteraf wordt getoetst.
3.42.
Ook bij een geheimhoudingsafspraak kan de rechter worden gevraagd in te grijpen. Dat vraagt [eiser] in deze rechtszaak. Er moet worden gekeken of het voldoende aannemelijk is dat in het boek dingen staan die in strijd zijn met de geheimhoudingsafspraak en of [eiser] daardoor zo’n ernstige schade leidt, dat het nodig is om het boek vooraf te controleren in plaats van controle achteraf.
3.43.
[eiser] moet dus op z’n minst aannemelijk maken dat er dingen in het boek staan die daar door de geheimhoudingsafspraak niet in mogen staan. Dat is hem niet gelukt.
Op de zitting heeft de advocaat van [gedaagde] gezegd dat het nog niet vaststaat of en hoe [eiser] in het boek voorkomt. Het boek is blijkbaar nog niet voldoende af om te kunnen bekijken of daarin uitlatingen staan die in strijd zijn met de afgesproken geheimhouding. Bovendien wordt [gedaagde] veroordeeld om een hoge dwangsom te betalen als zij zich niet aan de geheimhoudingsafspraak houdt. Daardoor is de kans kleiner dat zij dingen in haar boek laat staan die in strijd zijn met die afspraak.
De enige concrete aanwijzing dat er in het boek negatieve dingen over [eiser] worden gezegd, kwam van de heer [C] . In een artikel in de [krant] staat dat hij zou hebben gezegd
“Ik heb het boek gelezen en ik moet zeggen dat als er maar een beetje waar van is, ik me kan voorstellen dat hij daar zenuwachtig van wordt.”Maar [gedaagde] heeft een verklaring van de heer [C] aan de voorzieningenrechter gestuurd en daarin staat
“Ik had wat quotes gelezen waarvan ik dacht dat ze uit een boek kwamen, ik heb zelf echter geen boek gezien of gelezen.”
[gedaagde] heeft het boek op Instagram gepromoot met de tekst:
Hij pakte een potlood van mijn kinderen en hield die boven mijn hoofd. “Ik steek ‘m dadelijk door je heen!”. [eiser] is bang dat [gedaagde] in het boek zou schrijven dat dit over hem gaat. Op de zitting heeft [gedaagde] echter gezegd dat die uitspraak niet over [eiser] gaat.
Er zijn dus geen concrete aanwijzingen dat er in het boek dingen staan die niet mogen vanwege de geheimhoudingsafspraak.
3.44.
[eiser] moet ook aannemelijk maken dat – als er dingen in het boek staan die in strijd zijn met de afgesproken geheimhouding – hij daardoor zo’n ernstige schade leidt, dat het nodig is om het boek vooraf te controleren in plaats van de gebruikelijke controle achteraf. Dat is hem niet gelukt. Dat is ook logisch, omdat nog niet bekend is wat er over [eiser] in het boek geschreven zal worden.
3.45.
De vorderingen om het boek te bekijken en om publicatie tot die tijd te verbieden, worden dus afgewezen.
Proceskosten
3.46.
Als partijen een relatie hebben gehad en er een rechtszaak is over de afwikkeling daarvan, worden normaal gesproken de proceskosten tussen hen gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt. Deze rechtszaak gaat over afspraken die partijen hebben gemaakt bij de beëindiging van hun relatie. Daarom vindt de voorzieningenrechter het passend om de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om de afspraken over geheimhouding die staan in artikel 6 en 7 van vaststellingsovereenkomst na te komen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 40.000,- per overtreding van de in 4.1 uitgesproken veroordeling, te vermeerderen met
€ 4.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 400.000,- is bereikt,
4.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door voorzieningenrechter mr. J.A. Schuman, bijgestaan griffier mr. M. Braam, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023. [1]

Voetnoten

1.MB (4209)