4.3Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraken ten aanzien van feit 1
Het veerdrukpistool
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een veerdrukpistool van categorie II of III als bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (Wwm) voorhanden heeft gehad en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Uit het procesdossier blijkt immers dat, zoals ook de officier van justitie en de raadsvouw hebben betoogd, het veerdrukpistool dat onder verdachte in beslag is genomen geen wapen is in de zin van categorie II of III, zoals ten laste gelegd, maar een wapen in de zin van categorie I sub 7.
Medeplegen van het voorhanden hebben van het gaspistool en de munitie
Daarnaast spreekt de rechtbank verdachte vrij van het medeplegen van het voorhanden hebben van het gaspistool en de munitie, omdat niet kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Uit het procesdossier is niet gebleken dat een ander, onder wie de zoon van verdachte die ook op het adres van verdachte woonde, wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en de munitie in de kluis. Bovendien was verdachte de enige die de code van de kluis kende en had alleen hij dus beschikkingsmacht over de munitie en het gaspistool.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2
Goederen verkregen gedurende aanstelling
Over het voorhanden hebben van bepaalde op de tenlastelegging vermelde politiegoederen (concreet een T-shirt, een muts, twee mapjes met politie-emblemen, aspirant strepen, losse politielogo’s en een paar handboeien) heeft verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij deze heeft verkregen in de tijd dat hij als aspirant-agent bij de politie werkte tussen 2009 en 2011. Deze verklaring van verdachte kan – op basis van het dossier zoals dat nu voorligt – niet als onaannemelijk ter zijde worden geschoven. Uit het dossier, waaronder de vraagstelling in het verhoor van verdachte bij de politie, blijken bovendien aanwijzingen dat verdachte inderdaad in opleiding is geweest bij de politie. Dit brengt mee dat verdachte, uitgaande van zijn lezing, de hiervoor genoemde goederen gedurende zijn aanstelling bij de politie onder zich heeft verkregen. Op het moment dat verdachte deze goederen verkreeg, waren deze dus niet van misdrijf afkomstig, zodat de ten laste gelegde heling om die reden niet kan worden bewezen.
Dit neemt niet weg dat verdachte de goederen bij de beëindiging van zijn dienstverband had moeten teruggeven aan de politie. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte deze goederen mocht houden, zoals hij verklaart. Het is immers zeer onwaarschijnlijk dat zijn leidinggevende c.q. de politie ermee zou instemmen dat politiegoederen ongecontroleerd in het bezit komen van burgers. Deze verklaring van verdachte wordt bovendien niet ondersteund door enig bewijsmiddel. Dit betekent dat ten aanzien van genoemde goederen zeer vermoedelijk sprake is van verduistering in dienstbetrekking door verdachte. Nu dat echter niet aan verdachte is ten laste gelegd, komt de rechtbank ten aanzien van deze goederen niet tot een bewezenverklaring.
Het hesje en de handboeien
Met betrekking tot het gele politiehesje heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij het langs de kant van de weg heeft gevonden en heeft meegenomen. De handboeien, die volgens verdachte kapot waren, zou hij van een oud-collega van de politie hebben gekregen. Ten aanzien van deze goederen kan niet worden bewezen dat verdachte, toen hij deze verkreeg, wist of had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed was. Ook van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit ten aanzien van het gaspistool en de munitie bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 november 2023;
- een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming in de woning aan de [adres] te [woonplaats] van 23 februari 2023, genummerd PL0900-2023056041, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 42 e.v.;
- een proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2023 met betrekking tot een onderzoek naar de aangetroffen politiekleding, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 63 e.v.;
- een proces-verbaal van bevindingen van 25 juli 2023 met betrekking tot een onderzoek naar het in beslag genomen wapen en munitie, genummerd PL0900-2023056041, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 138 e.v.
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder feit 1 tenlastegelegde met betrekking tot het gaspistool en de munitie wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank heeft de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt:
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2023, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 23 februari 2023 was ik in het bezit van de politiespullen die in de tenlastelegging genoemd staan.
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2023, genummerd PL0900-2023056041-3, opgemaakt door [verbalisant] van de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 42 e.v.:
Op donderdag 23 februari 2023 was ik, verbalisant, aanwezig in de woning van verdachte gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] . Tijdens deze doorzoeking werden diverse kledingstukken aangetroffen behorende bij de uitrusting van een politieambtenaar.
Dit betrof onder andere:
2 maal uniformbroek
1 maal polo
koppel met diverse zaken er aan, holster, houder pepperspray, handboeienhouder, munitiehouder
politie muts
2 maal oefen pepperspray
hoofdagent strepen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Op 23 februari 2023 is de woning van verdachte in [woonplaats] doorzocht. Bij de doorzoeking werden door de politie verschillende politie-eigendommen, waaronder de in de bewezenverklaring genoemde kleding en uitrusting, in beslag genomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de betreffende goederen heeft gekocht op internet en in dumpwinkels. Zijn raadsvrouw heeft aangevoerd dat de goederen kennelijk vrij verkrijgbaar zijn, zodat verdachte niet kon weten of vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat politiegoederen niet vrij op de markt te verkrijgen zijn en dat wanneer dergelijke goederen toch op de markt worden aangeboden, het niet anders kan zijn dan dat deze van enig misdrijf afkomstig zijn (verduistering, diefstal). Dit is in het onderhavige geval niet anders. De verdachte moet dit naar het oordeel van de rechtbank – gelet op de aard en echtheid van de goederen – geweten hebben op het moment van het voorhanden krijgen van de politiegoederen, temeer nu verdachte zelf werkzaam is geweest bij de politie.
Concluderend acht de rechtbank opzetheling door verdachte van de in de bewezenverklaring genoemde politiegoederen wettig en overtuigend bewezen.