ECLI:NL:RBMNE:2023:6332

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
10453349 \ UC EXPL 23-2652
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om premievrije voortzetting van de pensioenopbouw en een arbeidsongeschiktheidspensioen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). [Eiseres] vorderde een verklaring voor recht dat zij recht heeft op premievrije pensioenopbouw en een arbeidsongeschiktheidspensioen, omdat zij meende dat haar ziekte was ontstaan tijdens haar deelneming aan de pensioenregeling van PFZW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] op 6 september 1999 in dienst trad bij de [Kinderopvang] en dat zij eerder, op 22 oktober 1998, ziek was geworden tijdens haar dienstverband bij een school. De WAO-uitkering die aan [eiseres] was toegekend, was gebaseerd op haar ziekte die was ontstaan tijdens haar eerdere dienstverband en niet tijdens haar deelname aan de pensioenregeling van PFZW. Hierdoor was niet voldaan aan de voorwaarden van het Pensioenreglement van PFZW, dat vereist dat de ziekte waarvoor een WAO-uitkering is toegekend, moet zijn ontstaan tijdens de deelneming aan het pensioenfonds. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van € 660,--.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10453349 UC EXPL 23-2652 MS/1270
Vonnis van 29 november 2023
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F. Huisman (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.),
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen PFZW,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W. van Heest.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft een dagvaarding met producties ingediend en PFZW een conclusie van antwoord met een productie.
1.2.
Op 31 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiseres] is verschenen met haar echtgenoot en haar gemachtigde mr. F. Huisman. Namens PFZW zijn verschenen de heer [A] , medewerker juridische zaken bij PFZW,
mevrouw [B] , pensioenjurist bij PFZW, en mr. W. van Heest, gemachtigde van PFZW. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

Voorgeschiedenis
2.1.
Op 6 september 1999 is [eiseres] in dienst getreden bij de [Kinderopvang] op basis van een contract voor bepaalde tijd voor zes maanden. Zij nam hierdoor verplicht deel aan de pensioenregeling van PFZW.
2.2.
Voordat [eiseres] bij de [Kinderopvang] in dienst trad, is zij werkzaam geweest bij een school. Zij is daar per 22 oktober 1998 wegens ziekte uitgevallen en heeft op 22 juli 1999 bij de USZO een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
2.3.
[eiseres] is op 27 september 1999 wegens ziekte uitgevallen voor haar werkzaamheden bij de [Kinderopvang] . Haar dienstverband is na 5 maart 2000 van rechtswege geëindigd.
2.4.
De USZO heeft [eiseres] (onder meer) bij beschikking van 5 september 2000 met terugwerkende kracht per 21 oktober 1999 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
2.5.
De pensioenaanspraken die [eiseres] bij PFZW had opgebouwd, zijn met ingang van 1 februari 2008 overgedragen naar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
2.6.
De WAO-uitkering van [eiseres] is beëindigd per 10 oktober 2022 vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
2.7.
[eiseres] heeft PFZW in oktober 2022 gevraagd om in aanmerking te komen voor premievrije pensioenopbouw bij PFZW tijdens haar WAO-uitkering. PFZW heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet mogelijk is.
De vordering en de onderbouwing daarvan
2.8.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat zij vanaf 5 maart 2000 recht heeft op premievrije opbouw van pensioenaanspraken bij PFZW gedurende de periode waarin zij als arbeidsongeschikt is aan te merken en een uitkering krachtens de WAO heeft ontvangen;
II. te verklaren voor recht dat zij vanaf 5 maart 2000 dan wel een door de kantonrechter te bepalen datum recht heeft op uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen van PFZW gedurende de periode waarin zij als arbeidsongeschikt is aan te merken en een uitkering krachtens de WAO heeft ontvangen;
III. PFZW te veroordelen om:
A. primair:
1. haar op straffe van een dwangsom met terugwerkende kracht te brengen in de positie waarin zij had behoren te verkeren als haar pensioenopbouw en pensioenuitkeringen vanaf 5 maart 2000 wel op de juiste wijze zouden zijn uitgevoerd, hieronder begrepen het ouderdomspensioen, het partnerpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen en haar een opgave/berekening te verstrekken van de haar aldus toekomende pensioenaanspraken en/of pensioenrechten vanaf 5 maart 2000 tot het moment waarop zij geen WAO-uitkering meer ontvangt;
2. het ABP op straffe van een dwangsom binnen zes weken na betekening van dit vonnis te berichten dat haar pensioenaanspraken krachtens de geldende reglementen en met terugwerkende kracht dienen te worden opgebouwd (ouderdomspensioen en partnerpensioen) en uitgekeerd (arbeidsongeschiktheidspensioen) vanaf het moment waarop de pensioenaanspraken/pensioenrelatie tussen haar en PFZW is/zijn overgenomen door het ABP tot het moment waarop zij geen WAO-uitkering meer ontvangt, waarbij haar een gelijktijdige kopie dient te worden toegezonden van de voormelde berichtgeving aan het ABP;
A. subsidiair: aan haar te vergoeden de reeds door haar geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
B. aan haar te voldoen de koste van deze procedure.
2.9.
[eiseres] baseert haar aanspraak op een premievrije pensioenopbouw en een arbeidsongeschiktheidspensioen op de artikelen 9 en 10 van het destijds geldende Pensioenreglement van PFZW. Volgens haar geven deze artikelen recht op premievrije pensioenopbouw en een arbeidsongeschiktheidspensioen wanneer de ziekte is ontstaan tijdens de deelneming en sprake is van een recht op uitkering krachtens de WAO. Volgens [eiseres] is aan beide eisen voldaan: de aanvang van de deelneming bij PFZW was 6 september 1999, de eerste ziektedag was 27 september 1999 en aan haar is een WAO-uitkering toegekend die doorliep tot haar pensionering.
Het verweer
2.10.
PFZW stelt dat uit de artikelen 9 en 10 van het Pensioenreglement volgt dat er uitsluitend aanspraak bestaat op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw en een arbeidsongeschiktheidspensioen indien de betrokkene als gevolg van ziekte ontstaan tijdens de deelneming in het pensioenfonds een WAO-uitkering ontvangt. Volgens PFZW is daarvan in het geval van [eiseres] geen sprake, omdat de ziekte waarvoor aan haar een WAO-uitkering is toegekend niet is ontstaan tijdens de deelneming bij PFZW.
De beoordeling
2.11.
In artikel 9 lid 1 (Arbeidsongeschiktheidspensioen) van het destijds geldende Pensioenreglement januari 2000 van PFZW (hierna: het Pensioenreglement) is het volgende bepaald:
“1. Gedurende de tijd waarover de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor ziekte ontstaan tijdens de deelneming, heeft hij recht op arbeidsongeschiktheidspensioen wanneer hij voldoet aan een van beide of beide volgende voorwaarden:
(…)”
2.12.
Artikel 10 lid 1 (Premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid) van het Pensioenreglement bepaalt het volgende:
“1. Gedurende de tijd waarover de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor ziekte ontstaan tijdens de deelneming, heeft hij recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw en wel voor:
(…)”
2.13.
Uit deze artikelen blijkt duidelijk dat een deelnemer alleen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid indien de ziekte waarvoor de deelnemer een WAO-uitkering ontvangt is ontstaan tijdens de deelneming bij PFZW.
2.14.
Bij [eiseres] is dat niet het geval. Uit een WAO-beschikking van de USZO van 5 september 2000 en een brief van het UWV van 25 januari 2023 blijkt dat de USZO haar naar aanleiding van haar aanvraag van 22 juli 1999 een WAO-uitkering heeft toegekend per 21 oktober 1999. [eiseres] heeft deze aanvraag gedaan naar aanleiding van haar uitval op 22 oktober 1998 tijdens haar dienstverband bij de school. Zij was toen deelnemer bij het ABP en niet bij PFZW. De deelneming bij het ABP blijkt ook uit de beschikking van 5 september 2000. Hierin staat dat [eiseres] voor het IP Aanvullingsplan contact kan opnemen met ABP Verzekeringen.
2.15.
[eiseres] heeft gesteld dat zij de WAO-uitkering niet heeft gekregen vanwege haar uitval bij de school op 22 oktober 1998, maar vanwege haar uitval bij de [Kinderopvang] op 27 september 1999. Dit volgt echter niet uit de beschikking van 5 september 2000 en [eiseres] heeft deze stelling verder niet onderbouwd. De juistheid van deze stelling is daarom niet komen vast te staan. PFZW heeft er bovendien terecht op gewezen dat de USZO destijds de uitvoerder was van de WAO voor overheids- en onderwijspersoneel. De betrokkenheid van de USZO wijst er dus op dat de WAO-uitkering is toegekend voor arbeidsongeschiktheid die is ontstaan tijdens het dienstverband met een overheidswerkgever, zoals de school waar zij voorafgaand aan haar dienstverband bij de [Kinderopvang] werkte. De [Kinderopvang] is daarentegen geen overheids- of onderwijsinstelling.
2.16.
Anders dan [eiseres] stelt, betekent het enkele feit dat zij per 6 september 1999 in dienst is getreden bij de [Kinderopvang] niet dat zij toen niet meer ziek was en de WAO-uitkering geen verband kan hebben met haar uitval op 22 oktober 1998. Niet is gebleken dat zij na haar uitval op 22 oktober 1998 door een bedrijfsarts of verzekeringsarts weer arbeidsgeschikt verklaard. Dat betekent dat zij bij haar indiensttreding bij de [Kinderopvang] juridisch gezien nog ziek was in de zin van de Ziektewet.
2.17.
Dit betekent dat [eiseres] op grond van het Pensioenreglement van PFZW geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid. Haar vorderingen worden daarom afgewezen.
2.18.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van PFZW worden begroot op € 528,-- (2 punten x tarief € 264,--) voor salaris gemachtigde en € 132,-- voor nakosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 660,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] ook de kosten van betekening betalen;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.