8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een buurtbewoner. Deze buurtbewoner wilde na een ruzie tussen zijn vriendin en dochters enerzijds en de moeder en zussen van verdachte anderzijds, dit gaan uitpraten en is daarom naar de woning van verdachte en diens familie gegaan. Verdachte hoorde vanuit huis geschreeuw en is, met een vuurwapen in zijn broeksband, naar beneden gegaan. Buiten heeft verdachte meerdere keren op de buurtbewoner geschoten, waarbij hij richtte op diens hoofd en lichaam. De buurtbewoner is in zijn gezicht geraakt en heeft daar wonder boven wonder enkel een klein wondje ter hoogte van het jukbeen aan overgehouden.
De rechtbank vindt het heel ernstig dat verdachte, die nog jong is, ten eerste over een vuurwapen beschikte, ten tweede dat vuurwapen daadwerkelijk heeft gebruikt in een ruzie en ten derde daarbij ook heel gericht op de buurtbewoner heeft geschoten. Door zijn handelen heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid. Feiten als de onderhavige versterken daarnaast de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat. Meerdere mensen onder wie ook kinderen, zijn getuige geweest van wat verdachte heeft gedaan.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende beseft. Hij heeft verklaard dat het ‘gewoon jammer’ is hoe het is gelopen. Dit baart de rechtbank zorgen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 oktober 2023 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapportage psychiatrisch onderzoek door [C] , kinder- en jeugdpsychiater, van 22 juni 2023. Daarin staat dat bij verdachte sprake is van een lichtverstandelijke beperking en een lichte gedragsstoornis met begin in de adolescentie. Vanwege de ontkenning van verdachte kan de deskundige geen uitspraak doen over de mate van toerekenen, maar mocht verdachte worden veroordeeld, dan is het vanwege de verstandelijke beperking en de daarbij horende beperkte oplossingsvaardigheden goed voorstelbaar dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Er bestaat een matig tot hoog recidiverisico voor een agressief delict. Voor zowel het jeugd- als het volwassenenstrafrecht zijn er argumenten. Er wordt in overweging gegeven het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hierbij speelt ook mee dat de voorgestelde gedragsinterventie binnen het volwassenenstrafrecht wordt aangeboden. Het advies is om verdachte niet meer thuis te laten wonen, maar hem in een (forensische) beschermde woonomgeving gericht op licht verstandelijk beperkte jongvolwassenen te plaatsen. Verdachte zal intensief begeleid moeten worden in het maken van betere keuzes en het vergroten van zijn coping vaardigheden, vooral hoe hij zich kan beheersen als hij boos is. Daarnaast zal moeten worden ingezet op het versterken van beschermende factoren, zoals een daginvulling en een positief sociaal netwerk. Een dergelijke aanpak wordt geboden door de erkende gedragsinterventie CoVa Plus van de volwassenenreclassering. Het advies is om de coachende begeleiding van [instelling 3] voort te zetten. Bij verdachte is sprake van een blijvende handicap, geen bijkomende psychiatrische stoornis en geen emotieregulatie problemen en agressieve impulsiviteit die klinische behandeling behoeven. De psychiater vindt een klinische behandeling daarom niet in het belang van zijn verdere ontwikkeling. Geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke (jeugd)detentie op te leggen met toezicht door de volwassenenreclassering.
In een rapportage psychologisch onderzoek van drs. [A] , GZ-psycholoog, van 22 juni 2023 staat dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking (lichte mate), een ‘andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis’ en een ongespecificeerde cannabis gerelateerde stoornis (in remissie). Indien bewezen, beïnvloedde dit verdachtes gedragskeuzes en gedragingen hoogstwaarschijnlijk wel. Omdat verdachte niet spreekt over het schietincident, kan de mate van doorwerking niet worden nagegaan. Het risico op recidive moet als matig worden ingeschat. Het is zeker niet laag, maar ook niet per definitie hoog omdat het sterk afhankelijk lijkt van de situatie. De verstandelijke beperking van verdachte zou aanleiding kunnen geven tot het adviseren van het toepassen van het jeugdstrafrecht, maar de contra-indicaties wegen zwaarder als dit ertoe leidt dat de benodigde hulp niet kan worden ingezet. Bovendien is een pedagogische aanpak zoals binnen het jeugdstrafrecht inmiddels een gepasseerd station. Toepassing van het volwassenenstrafrecht wordt in overweging gegeven. Er wordt geadviseerd verdachte te laten begeleiden door de volwassenenreclassering (JoVa-aanpak) naast continuering van zijn dagelijkse begeleiding door [instelling 3] . Via de volwassenenreclassering kan worden ingezet om verdachte (forensisch) begeleid/beschermd te laten wonen (passend bij zijn niveau) en zou eventueel op termijn een gedrags- en vrijheidsbenemende maatregel gericht op zijn structurele kwetsbaarheid kunnen worden ingezet voor langdurige ondersteuning bij de dagelijkse bezigheden voor de toekomst. Verder wordt geadviseerd om verdachte bij de reclassering een gedragstraining te laten volgen die specifiek is ontwikkeld voor LVB jongvolwassenen, zoals de training Cognitieve Vaardigheden voor Licht verstandelijk beperkten (CoVa). Als juridisch kader wordt een deels voorwaardelijke (jeugd)detentie geadviseerd en begeleiding door de reclassering.
In een reclasseringsadvies van 31 oktober 2023 van [B] staat dat de reclassering zich aansluit bij het advies van de Pro Justitia rapporteurs maar wel striktere voorwaarden hanteert. Omdat er bij verdachte sprake is van een blijvende beperking, zijn jonge leeftijd en meerdere pogingen met ambulante begeleiding niet tot gedragsverandering hebben geleid, ziet de reclassering de noodzaak van een opname in een zorginstelling. Deze zorginstelling zal moeten aansluiten bij de verstandelijke vermogens van verdachte en er moet sprake zijn van structuur en begeleiding. Behandeling zal zich moeten richten op het vergroten van copingvaardigheden en zelfcontrole bij oplopende spanningen. Vanuit de zorginstelling zal verdachte moeten doorstromen naar beschermd wonen, naar verwachting aanvullend met ambulante behandeling die een outreachende aanpak heeft. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Dit advies is mede tot stand gekomen na het afnemen van de ASR-wegingslijst. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
meldplicht bij de reclassering;
gedragsinterventie cognitieve vaardigheden CoVa+;
opname in zorginstelling [instelling 1] ;
locatieverbod voor de [locatie] te [plaats 2] ;
locatiegebod (met elektronische monitoring) aansluitend op de klinische opname op een nader te bepalen adres;
dagbesteding;
meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting is door deskundige [C] verklaard dat het van belang is dat verdachte getraind wordt in het leren om conflicten op een andere manier op te lossen dan met geweld. Er speelt bij verdachte geen voortdurend agressieregulatie of emotieregulatie probleem, wat maakt dat de deskundige twijfelt of [instelling 1] een geschikte plek is voor verdachte. Er is bij verdachte geen sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand die nog verder zal rijpen. Dan geldt voor de deskundige wat voorliggend is, namelijk het volwassenenstrafrecht. Op de achtergrond speelt mee dat er in het volwassenenstrafrecht veel meer mogelijkheden zijn voor interventies dan in het jeugdstrafrecht.
Door deskundige [A] is ter terechtzitting verklaard dat verdachte vanuit zijn licht verstandelijke beperking op een eenzijdige manier reageert als hij wordt getriggerd, namelijk met geweld. Hij ziet geen andere oplossingsmogelijkheden. Hier zou verdachte behandeling voor moeten krijgen, passend bij zijn niveau. Ten tweede is de context voor verdachte erg belangrijk, zijn omgeving heeft een enorme invloed. Het is lastig te zeggen in hoeverre een klinische setting hem teveel triggert. Wat betreft de toepassing van het jeugdstrafrecht is door de deskundige verklaard dat de LVB-problematiek blijvend is en dit daarom geen argument is voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Het is niet alleen dat het volwassenenstrafrecht meer mogelijkheden biedt voor interventies, maar ook dat er bij verdachte geen mogelijkheid tot ontwikkeling is.
Door deskundige [D] van de reclassering is ter terechtzitting verklaard dat het belangrijk is dat verdachte langere tijd de kans krijgt om te oefenen met gedrag of vaardigheden. De CoVa+ training is een training die dertien keer wordt gegeven, éénmaal per week. Ook de inzet van het forensisch FACT-team is één keer in de week. De reclassering denkt dat dit te weinig is. In een klinische setting is men langere tijd dagelijks bezig met het aanleren van bepaalde vaardigheden en kan worden bekeken wat voor verdachte de juiste woonplek is om naar door te stromen. [instelling 1] is voor LVB-ers, er wordt gewerkt met kleine groepen, ze nemen heel veel tijd om te oefenen en ze zijn gespecialiseerd in de problematiek die bij verdachte speelt. Verdachte is aangemeld bij [instelling 1] . De duur van de klinische opname is afhankelijk van de voortgang, maar zal voor maximaal een jaar zijn.
De rechtbank is, gelet op de conclusies van de deskundigen, van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en zal dat in de strafoplegging meewegen.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank, gelet op wat daarover door de deskundigen is gerapporteerd, in de persoonlijkheid van verdachte geen (doorslaggevende) grond voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Gelet op het feit dat verdachte ten tijde van het feit net een paar maanden achttien jaar was, vindt de rechtbank wel dat de hoogte van de op te leggen straf meer aansluiting moet vinden bij de straffen die in het jeugdstrafrecht in soortgelijke zaken worden opgelegd dan bij de straffen die in het volwassenenstrafrecht worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Een gedeelte daarvan, namelijk twintig maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Met deze relatief lange voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en hem daarnaast te motiveren om zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die aan dit voorwaardelijk gedeelte zullen worden verbonden.
De rechtbank ziet de noodzaak van de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod en -gebod. De rechtbank zal ook de klinische opname in een zorginstelling als bijzondere voorwaarde opnemen, omdat uit de rapportages en verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting naar voren komt dat intensieve behandeling noodzakelijk is en verdachte langere tijd nodig heeft om vaardigheden aan te leren. Eerdere ambulante behandelingen zijn niet van de grond gekomen of hebben niet het gewenste effect gehad en de rechtbank verwacht dat het opleggen van enkel een ambulante behandeling van één keer per week ook nu niet zal volstaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag. Gelet op de inhoud van de rapportages is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.