ECLI:NL:RBMNE:2023:6308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
UTR_23_2210
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing omgevingsvergunning voor schuifpoort in achtertuin

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een rijwoning in Veenendaal, een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een schuifpoort ter afsluiting van hun parkeerplaats in de achtertuin. De gemeente Veenendaal heeft deze vergunning geweigerd, omdat het college van mening was dat de schuifpoort in strijd was met het bestemmingsplan en de welstandscriteria. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland.

De rechtbank heeft op 22 november 2023 geoordeeld dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat de schuifpoort in de weg staat aan het in stand houden van de parkeerplaats. De rechtbank concludeert dat de parkeerplaats toegankelijk blijft voor de bewoners, ondanks de aanwezigheid van de schuifpoort. Bovendien heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de weigeringsgrond van strijdigheid met het bestemmingsplan van toepassing is.

Daarnaast hebben eisers zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, omdat een vergelijkbare vergunning eerder was verleend aan een andere woning in dezelfde straat. De rechtbank heeft dit beroep afgewezen, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: A.J. Braxhoven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal(het college), verweerder
(gemachtigde: H.K.C. van Nijnanten en M. Gassner).

Inleiding

1.1.
Eisers wonen in een rijwoning aan de [adres 1] in [woonplaats] (het perceel). Eisers hebben zonder omgevingsvergunning een schuifdeur aan de achterzijde van de tuin geplaatst ter afsluiting van de parkeerplaats in de tuin. Bij brief van 8 juli 2022 hebben eisers een voornemen last onder dwangsom van het college ontvangen. Eisers moesten de erfafscheiding van de parkeerplaats op eigen terrein verwijderen en verwijderd houden, omdat deze in strijd met het bestemmingsplan zou zijn. Op 5 september 2022 hebben eisers bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisering van de schuifpoort.
1.2.
In een besluit van 23 november 2022 (het primaire besluit) heeft het college deze omgevingsvergunning geweigerd. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
In een besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de weigering van de omgevingsvergunning in stand gelaten. Het college heeft daarbij het advies van de bezwaarschriftencommissie gevolgd. Volgens het college is het bouwplan in strijd met artikel 11.2 van het Parapluplan 2020 en de notitie Parkeernormen 2020, omdat het bouwplan niet voldoet aan het geldende parkeernormenbeleid. Het college is niet bereid om mee te werken aan een afwijking van de regels van het bestemmingsplan. Verder voldoet het bouwplan volgens het college niet aan de eisen van welstand.
1.4.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Bestemmingsplan
2. Het perceel van eisers valt onder het bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) en heeft de bestemming Wonen-3, inclusief parkeervoorzieningen.
3. Artikel 8.3.1. van het bestemmingsplan luidt:
“Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het zodanig gebruik van gronden dat er per perceel minder dan het per woningtype aangegeven aantal parkeerplaatsen met een afmeting kleiner dan 2,5 x 5,0 m per parkeerplaats in stand wordt gehouden, zoals dit onder meer blijkt uit het niet langer handhaven van de verharding of het niet meer toegankelijk houden van de parkeerplaatsen. Per woningtype geldt het in onderstaande tabel opgenomen minimaal te handhaven aantal parkeerplaatsen op eigen erf:
Woningtype
Eis
Vrijstaande, geschakelde en twee-aaneengebouwde woningen
2 parkeerplaatsen
Aaneengebouwde woningen
1 parkeerplaats
Het bovenstaande is ten aanzien van aaneengesloten woningen niet van toepassing indien bij het verlenen van de omgevingsvergunning op een andere wijze in het aangegeven aantal parkeerplaatsen is voorzien.”
Dit artikel valt onder paragraaf 8.3. van het bestemmingsplan dat ziet op “specifieke gebruiksregels”.
4. Eisers hebben een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft de vergunning niet geweigerd op grond van de bouwregels in het bestemmingsplan maar op grond van gebruiksregels. Het college heeft hiermee beoogd te zeggen dat het aannemelijk is dat de schuifpoort op het perceel uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
5. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] dat bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts dient te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar mede moet worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt concreet in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
6. Uit artikel 8.3.1 van het bestemmingsplan volgt dat sprake is van strijdig gebruik als er minder dan één parkeerplaats op het perceel in stand wordt gehouden en dat dat kan blijken uit het niet meer toegankelijk houden van de parkeerplaats. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het hierbij gaat om het voor
iedereentoegankelijk houden van de parkeerplaats op het perceel van eisers. Een afgesloten parkeerplaats geldt volgens het college niet mee als parkeerplaats. Het college wil niet meewerken aan afwijking van het bestemmingsplan omdat het in stand houden van een parkeerplaats op eigen terrein achter een schuifpoort lastig te controleren is en omdat het aantal parkeerplaatsen lager kan worden.
7. Het college heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Het college moet dus met concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat eisers de parkeerplaats op hun eigen terrein in strijd met de bestemming wonen, inclusief parkeervoorzieningen, (gaan) gebruiken.
8. De rechtbank is van oordeel dat het college niet aan deze bewijslast heeft voldaan. Het college heeft in het algemeen gesteld dat als een parkeerplaats op eigen terrein wordt afgesloten in de praktijk blijkt dat die parkeerplaats voor een ander doeleinde dan voor parkeren wordt gebruikt. Het college heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de schuifpoort in deze concrete situatie in de weg staat aan het in stand houden van de parkeerplaats op het eigen terrein. De parkeerplaats blijft met de schuifpoort toegankelijk voor de bewoners van het perceel. De stelling van het college dat het gaat om het
voor iedereentoegankelijk houden van de parkeerplaats in de achtertuin volgt niet uit de tekst van het bestemmingsplan. Bovendien gebruiken eisers de parkeerplaats op het eigen terrein als een parkeerplaats. Zij hebben een laadpaal in de tuin geïnstalleerd voor het opladen van een elektrische auto. Gelet op het vorenstaande heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom deze weigeringsgrond aan het besluit ten grondslag is gelegd.
9. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het college op de zitting heeft meegedeeld dat in de koopovereenkomst van het perceel staat dat de parkeerplaats niet mag worden afgesloten. Deze koopovereenkomst is een publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerking waarbij de gemeente als partij betrokken is. Het college heeft op de zitting laten weten dat niet is uitgesloten dat een civielrechtelijke procedure zal worden opgestart bij een voor het college negatieve uitspraak van de rechtbank in deze procedure.
Gelijkheidsbeginsel
10. Eisers beroepen zich verder op het gelijkheidsbeginsel. Zij wijzen op de omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor het realiseren van een schuifpoort op het adres [adres 2] in [woonplaats] . Deze woning staat in hetzelfde woonblok als de woning van eisers.
11. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet er sprake zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank kan het college volgen in zijn toelichting dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat ten tijde van de vergunningverlening bij de woning aan de [adres 2] de verruiming van de schuur en het plaatsen van een carport met een schuifpoort onder de oude planregels was toegelaten.
Welstandsadvies
12. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het dichtzetten van parkeerplaatsen met een schuifpoort zal in grotere mate kunnen leiden tot een gesloten, massaal en onaantrekkelijk beeld dat niet past bij een open parkeerplek.
13. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [2] dat de welstandstoets zich in beginsel moet richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandsbeoordeling een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is
- met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden.
14. De rechtbank overweegt dat de bouwmogelijkheid in kwestie, een erfafscheiding van ten hoogste twee meter, eenduidig is. Het aangevraagde bouwwerk is een eenvoudige schuifpoort die de genoemde hoogte niet overschrijdt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college juist door het sobere karakter van het bouwplan niet de beoordelingsruimte om het plan strijdig te achten met redelijke eisen van welstand zonder dat dit aan verwezenlijking van de geboden bouwmogelijkheid in de weg staat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn weigering ten grondslag heeft mogen leggen. Het welstandsadvies leidt tot een onaanvaardbare belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, neergelegde motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
16. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 april 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3538 en 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1829.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3860, r.o. 3.1.