ECLI:NL:RBMNE:2023:6295

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
UTR 22/5699
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake WIA-uitkering en re-integratie-inspanningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 22 november 2023, wordt het beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) behandeld. Het Uwv had op 4 november 2022 besloten om aan een voormalig werknemer met ingang van 5 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat deze 100% arbeidsongeschikt was. De Staatssecretaris van Defensie, als eiser, heeft in een brief van 11 mei 2023 zijn procesbelang toegelicht, waarbij hij stelde dat de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van Defensie centraal staat in zowel deze procedure als in een andere procedure over het ontslagbesluit van de werknemer.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser geen procesbelang heeft. Dit betekent dat de uitkomst van de procedure geen invloed heeft op de rechtspositie van de eiser. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een beroep kennelijk niet-ontvankelijk kan worden verklaard als er geen procesbelang is. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van de proceskosten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

de Staatssecretaris van Defensie, eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats] (de voormalig werknemer)
(gemachtigde: mr. J.W.M. Soentjens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het Uwv van 4 november 2022. Met het bestreden besluit heeft het Uwv zijn besluit om aan de voormalig werknemer met ingang van 5 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat deze 100% arbeidsongeschikt is, in stand gelaten.
2. Bij brief van 11 mei 2023 heeft eiser desgevraagd het procesbelang toegelicht. De derde-partij heeft hierop per brief van 31 mei 2023 geageerd. Verweerder heeft niet gereageerd.

Overwegingen

3. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
4. Eiser licht in zijn brief van 11 mei 2023 toe dat zijn proces-belang er uit bestaat dat er in de procedure over het ontslagbesluit en de onderhavige procedure dezelfde kwestie centraal staat, namelijk de beoordeling van de door Defensie verrichte re-integratie-inspanningen. Om die reden heeft eiser een belang bij een inhoudelijke beoordeling van deze vraag.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft. Met een procesbelang wordt bedoeld het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de aanhangige procedure. In dit geval vraagt eiser een oordeel van de rechtbank over de door hem verrichte re-integratie-inspanningen. Deze vraag speelt in het kader van de onderhavige procedure, die gaat over de
toekenningvan een WIA-uitkering aan de derde-partij geen rol in de beoordeling van dit besluit. Een procesbelang kan naar vaste rechtspraak voorts niet zijn gelegen in het beantwoord krijgen van algemene rechtsvragen dan wel andere vragen die principieel van aard zijn en daarmee een rechtsoordeel vragen van de bestuursrechter. [1]
6. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb). Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld.
7. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2002:AE8042.