6.2Het oordeel van de rechtbank
Beroep op noodweer
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag daarnaast de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Tot slot mag er geen sprake zijn van eigen schuld (culpa in causa). Als er een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht - die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid - aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
Op basis van het dossier acht de rechtbank de hierna te noemen feiten en omstandigheden, zoals ook door de officier van justitie en de raadsman naar voren zijn gebracht, aannemelijk geworden. De feiten en omstandigheden zijn grotendeels gebaseerd op het camerabeelden.
Verdachte is in de nacht van 5 op 6 maart 2022 te gast op een feest in [naam] , gevestigd in het [hotel] te Vinkeveen. Omstreeks 23:45 uur rijdt een Mercedes met daarin als bestuurder [bestuurder] en als bijrijder [slachtoffer] de parkeerplaats op van het [hotel] met als kennelijke doel verdachte op te wachten. Op het moment dat verdachte het feest omstreeks 04:24 uur verlaat en over het trottoir loopt richting de uitgang van de parkeerplaats, rent [slachtoffer] achter hem aan, trekt een vuurwapen en schiet op hem terwijl hij vlak achter hem is (minder dan twee meter). Verdachte wordt niet geraakt, kijkt om waarna [slachtoffer] hem met het vuurwapen een aantal keer tegen het hoofd slaat, waardoor verdachte valt. Verdachte lijkt vanaf dat moment een verwonding te hebben aan zijn been. Op camerabeelden is te zien dat hij hinkend loopt. Later is gebleken dat zijn onderbeen op meerdere plaatsen is gebroken. [slachtoffer] rent daarna naar de Mercedes, pakt een ander vuurwapen en loopt met een getrokken wapen in de richting van verdachte. Verdachte, die zich gewond tussen twee geparkeerde auto’s bevindt, heeft op dat moment ook een vuurwapen en schiet in de richting van [slachtoffer] . Hierbij raakt niemand gewond. [slachtoffer] rent daarop weer terug naar de Mercedes, stapt linksachter in de Mercedes en deze rijdt weg.
Uit het dossier volgt niet wanneer en waar verdachte een vuurwapen tot zijn beschikking heeft gekregen. Zelf verklaart hij erover dat hij zich alleen maar kan herinneren dat hij op het moment dat hij zich tussen de auto’s bevond, metaal voelde op de grond en zag dat het een wapen was. Mogelijk heeft hij het wapen tijdens het gevecht aangereikt gekregen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte al eerder die avond over het vuurwapen beschikte.
De Mercedes rijdt dan richting de uitgang van de parkeerplaats en stopt nabij de slagbomen. [slachtoffer] opent vervolgens het autoportier, schiet met een automatisch vuurwapen meerdere kogels in de richting van verdachte en stapt daarna weer in. De Mercedes rijdt vervolgens omstreeks 04:26 uur achteruit in de richting van verdachte over de parkeerplaats, terwijl [slachtoffer] uit het linker achterraam hangt en nog een keer het vuur opent op verdachte met een automatisch vuurwapen. Verdachte schiet op zijn beurt met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van de Mercedes, terwijl hij achteruit loopt tussen twee geparkeerde auto’s in. De Mercedes en verdachte bevinden zich op enig moment enkele meters van elkaar. [slachtoffer] wordt hierbij in zijn hoofd geraakt. De Mercedes rijdt vervolgens met hoge snelheid weg en verlaat het terrein van het [hotel] . Enkele uren later overlijdt [slachtoffer] als gevolg van het schot in zijn hoofd. Uit het dossier blijkt niet dat er andere schutters waren dan [slachtoffer] en verdachte.
Gelet op de hierboven omschreven feitelijke toedracht is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte, doordat [slachtoffer] vanaf korte afstand met een vuurwapen in de richting van verdachte schoot. Deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding bleef voortduren vanaf dat moment. [slachtoffer] is namelijk met het wapen gaan slaan en heeft daarna het wapen ingeruild voor een (ander) automatisch wapen en is wederom vanaf korte afstand (enkele meters) in de richting van [verdachte] gaan schieten.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, ofwel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
De door verdachte gekozen wijze van verdediging, het terugschieten met een vuurwapen, is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk geweest. Er heeft namelijk geen reële en redelijke mogelijkheid voor verdachte bestaan om zich aan de aanranding te onttrekken. De rechtbank acht hierbij van belang dat verdachte zich (inmiddels) in gewonde toestand tussen twee geparkeerde auto’s bevond. Bovendien schoot [slachtoffer] vanaf enkele meters afstand met een automatisch vuurwapen in de richting van verdachte.
De rechtbank is verder van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel (een vuurwapen) en de wijze waarop dat is gebruikt, namelijk het schieten van meerdere kogels in de richting van de Mercedes, in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank was in redelijkheid niet te verwachten dat andere of lichtere vormen van geweld effectief zouden zijn geweest en ertoe zouden hebben geleid dat [slachtoffer] zijn aanval zou stoppen. Door [slachtoffer] werd inmiddels een tweede wapen gehanteerd en hij leek niet van plan zijn aanval op enig moment te staken. Hij wist immers dat verdachte inmiddels ook over een vuurwapen beschikte, maar bleef desondanks aanvallen.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] . Het beroep op noodweer slaagt. Dit geldt voor zowel het schieten met het vuurwapen in de richting van [slachtoffer] (feit 1) als het voorhanden hebben van het vuurwapen (feit 2), nu verdachte zich niet had kunnen verdedigen zonder het vuurwapen voorhanden te hebben. Uit geen van de stukken in het dossier volgt dat verdachte eerder dan tijdens de aanval over een wapen heeft beschikt, zodat het voorhanden hebben van het wapen onlosmakelijk is verbonden met het (gerechtvaardigd) gebruik daarvan in de noodweersituatie.
De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van beide feiten ontslaan van alle rechtsvervolging.