ECLI:NL:RBMNE:2023:6283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
16/057038-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer bij liquidatiepoging met dodelijke afloop in Vinkeveen

In de nacht van 5 op 6 maart 2022 vond er een liquidatiepoging plaats op een parkeerterrein in Vinkeveen, waarbij de verdachte werd beschoten door de schutter vanuit een auto. De verdachte had op dat moment een vuurwapen in handen en schoot terug, waarbij de schutter in zijn hoofd werd geraakt en later overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval. Het beroep op noodweer werd geaccepteerd, waardoor de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde was ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank concludeerde dat er geen andere uitweg was voor de verdachte dan het gebruik van geweld, gezien de omstandigheden van de aanval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/057038-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, namens verdachte, alsmede hetgeen mr. L. van Gaalen – Van Beuzekom, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1
op 6 maart 2022 te Vinkeveen al dan niet met een of meer anderen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel in zijn hoofd te schieten;
feit 2op 6 maart 2022 te Vinkeveen al dan niet samen met een of meer anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 6 maart 2022 te Vinkeveen [slachtoffer] heeft dood geschoten (feit 1). Ook kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad (feit 2). De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte dit samen met anderen heeft gedaan, waardoor verdachte ten aanzien van het medeplegen vrijgesproken moet worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak medeplegen feiten 1 en 2
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde samen met een of meer anderen heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
Verdachte heeft feiten 1 en 2 voor het overige bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 16 maart 2022, genummerd MD5R022018, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pagina’s 1237 tot en met 1246;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 maart 2022, genummerd JM100 - 4, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 725 tot en met 742;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal gerechtelijke sectie en vrijgave stoffelijk overschot met bijlagen van 8 maart 2022, genummerd PL0900-2022063580-65, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 161 tot en met 166 van het Forensisch dossier met nummer 2022063580;
  • een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’ van 17 maart 2022, met zaaknummer 2022.03.07.115 en sectienummer 2022-050, opgemaakt door D.J. Rijken, forensisch arts en forensisch patholoog, doorgenummerde pagina 173 tot en met 193 van het Forensisch dossier met nummer 2022063580;
  • een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Vinkeveen op 6 maart 2022’ van 20 april 2022, met zaaknummer 2022.03.07.115 en aanvraagnummer 007, opgemaakt door [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina 382 tot en met 401 van het Forensisch dossier met nummer 2022063580.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 6 maart 2022 te Vinkeveen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] af te vuren en die [slachtoffer] in het hoofd te raken;
feit 2
op 6 maart 2022 te Vinkeveen een wapen van categorie II of III, te weten een vuurwapen van
eenonbekend merk en type en kaliber voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1.
Standpunten officier van justitie en raadsman
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, evenals de raadsman, aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte voor zowel feit 1 als feit 2 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Door beiden is gesteld dat verdachte heeft gehandeld vanuit een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet zijn overschreden en geen sprake is van eigen schuld.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Beroep op noodweer
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag daarnaast de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Tot slot mag er geen sprake zijn van eigen schuld (culpa in causa). Als er een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht - die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid - aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
Op basis van het dossier acht de rechtbank de hierna te noemen feiten en omstandigheden, zoals ook door de officier van justitie en de raadsman naar voren zijn gebracht, aannemelijk geworden. De feiten en omstandigheden zijn grotendeels gebaseerd op het camerabeelden.
Verdachte is in de nacht van 5 op 6 maart 2022 te gast op een feest in [naam] , gevestigd in het [hotel] te Vinkeveen. Omstreeks 23:45 uur rijdt een Mercedes met daarin als bestuurder [bestuurder] en als bijrijder [slachtoffer] de parkeerplaats op van het [hotel] met als kennelijke doel verdachte op te wachten. Op het moment dat verdachte het feest omstreeks 04:24 uur verlaat en over het trottoir loopt richting de uitgang van de parkeerplaats, rent [slachtoffer] achter hem aan, trekt een vuurwapen en schiet op hem terwijl hij vlak achter hem is (minder dan twee meter). Verdachte wordt niet geraakt, kijkt om waarna [slachtoffer] hem met het vuurwapen een aantal keer tegen het hoofd slaat, waardoor verdachte valt. Verdachte lijkt vanaf dat moment een verwonding te hebben aan zijn been. Op camerabeelden is te zien dat hij hinkend loopt. Later is gebleken dat zijn onderbeen op meerdere plaatsen is gebroken. [slachtoffer] rent daarna naar de Mercedes, pakt een ander vuurwapen en loopt met een getrokken wapen in de richting van verdachte. Verdachte, die zich gewond tussen twee geparkeerde auto’s bevindt, heeft op dat moment ook een vuurwapen en schiet in de richting van [slachtoffer] . Hierbij raakt niemand gewond. [slachtoffer] rent daarop weer terug naar de Mercedes, stapt linksachter in de Mercedes en deze rijdt weg.
Uit het dossier volgt niet wanneer en waar verdachte een vuurwapen tot zijn beschikking heeft gekregen. Zelf verklaart hij erover dat hij zich alleen maar kan herinneren dat hij op het moment dat hij zich tussen de auto’s bevond, metaal voelde op de grond en zag dat het een wapen was. Mogelijk heeft hij het wapen tijdens het gevecht aangereikt gekregen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte al eerder die avond over het vuurwapen beschikte.
De Mercedes rijdt dan richting de uitgang van de parkeerplaats en stopt nabij de slagbomen. [slachtoffer] opent vervolgens het autoportier, schiet met een automatisch vuurwapen meerdere kogels in de richting van verdachte en stapt daarna weer in. De Mercedes rijdt vervolgens omstreeks 04:26 uur achteruit in de richting van verdachte over de parkeerplaats, terwijl [slachtoffer] uit het linker achterraam hangt en nog een keer het vuur opent op verdachte met een automatisch vuurwapen. Verdachte schiet op zijn beurt met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van de Mercedes, terwijl hij achteruit loopt tussen twee geparkeerde auto’s in. De Mercedes en verdachte bevinden zich op enig moment enkele meters van elkaar. [slachtoffer] wordt hierbij in zijn hoofd geraakt. De Mercedes rijdt vervolgens met hoge snelheid weg en verlaat het terrein van het [hotel] . Enkele uren later overlijdt [slachtoffer] als gevolg van het schot in zijn hoofd. Uit het dossier blijkt niet dat er andere schutters waren dan [slachtoffer] en verdachte.
Gelet op de hierboven omschreven feitelijke toedracht is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte, doordat [slachtoffer] vanaf korte afstand met een vuurwapen in de richting van verdachte schoot. Deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding bleef voortduren vanaf dat moment. [slachtoffer] is namelijk met het wapen gaan slaan en heeft daarna het wapen ingeruild voor een (ander) automatisch wapen en is wederom vanaf korte afstand (enkele meters) in de richting van [verdachte] gaan schieten.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, ofwel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
De door verdachte gekozen wijze van verdediging, het terugschieten met een vuurwapen, is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk geweest. Er heeft namelijk geen reële en redelijke mogelijkheid voor verdachte bestaan om zich aan de aanranding te onttrekken. De rechtbank acht hierbij van belang dat verdachte zich (inmiddels) in gewonde toestand tussen twee geparkeerde auto’s bevond. Bovendien schoot [slachtoffer] vanaf enkele meters afstand met een automatisch vuurwapen in de richting van verdachte.
De rechtbank is verder van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel (een vuurwapen) en de wijze waarop dat is gebruikt, namelijk het schieten van meerdere kogels in de richting van de Mercedes, in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank was in redelijkheid niet te verwachten dat andere of lichtere vormen van geweld effectief zouden zijn geweest en ertoe zouden hebben geleid dat [slachtoffer] zijn aanval zou stoppen. Door [slachtoffer] werd inmiddels een tweede wapen gehanteerd en hij leek niet van plan zijn aanval op enig moment te staken. Hij wist immers dat verdachte inmiddels ook over een vuurwapen beschikte, maar bleef desondanks aanvallen.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] . Het beroep op noodweer slaagt. Dit geldt voor zowel het schieten met het vuurwapen in de richting van [slachtoffer] (feit 1) als het voorhanden hebben van het vuurwapen (feit 2), nu verdachte zich niet had kunnen verdedigen zonder het vuurwapen voorhanden te hebben. Uit geen van de stukken in het dossier volgt dat verdachte eerder dan tijdens de aanval over een wapen heeft beschikt, zodat het voorhanden hebben van het wapen onlosmakelijk is verbonden met het (gerechtvaardigd) gebruik daarvan in de noodweersituatie.
De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van beide feiten ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen ieder een bedrag van € 20.000,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade), ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, omdat zij heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, nu verdachte van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zal de rechtbank hen veroordelen in de kosten door verdachte gemaakt. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

8.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. A. Maas en J.H.C. van Ginhoven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2023.
Mr. J.H.C. van Ginhoven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Vinkeveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] af te vuren en/of die [slachtoffer] in het hoofd, althans het lichaam te raken;
feit 2
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Vinkeveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II en/of III, te weten een vuurwapen van onbekend merk en/of type en/of kaliber voorhanden heeft gehad.