ECLI:NL:RBMNE:2023:6280

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
16-700015-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met witwassen van bitcoins

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor opzetwitwassen. De vordering van de officier van justitie strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 96.870,-, dat zou zijn verkregen door het witwassen van bitcoins. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 oktober 2023 en het onderzoek op 24 november 2023 gesloten. De officier van justitie voerde aan dat het bedrag het resultaat was van witwassen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de witwaspraktijken.

De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de bitcoins waren gewitwasd, niet automatisch betekent dat er wederrechtelijk verkregen voordeel was. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de omzetting van bitcoins naar contant geld had geleid tot een vermogensvermeerdering voor de veroordeelde. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de veroordeelde andere strafbare feiten had gepleegd die een grondslag voor ontneming zouden kunnen vormen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie niet kon worden toegewezen, omdat er geen grondslag was voor het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel. De ontnemingsvordering werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-700015-16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 oktober 2023. Op 24 november 2023 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger, en raadsman mr. S.F.W. ’t Hullenaar, advocaat te Gelderland, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat op € 96.870,- en tot het opleggen aan veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dit geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel. Ter onderbouwing heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit de hoogte van het door veroordeelde witgewassen bedrag betreft.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen, vanwege de in de hoofdzaak bepleitte vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat afwijzing moet volgen omdat uit het enkele witwassen van gelden nog niet volgt dat veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 24 november 2023 veroordeeld voor het medeplegen van opzetwitwassen in de periode van 11 maart 2015 t/m 21 september 2015.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, tweede lid, Wetboek van Strafrecht).
3.2
De beoordeling van de vordering
Als algemeen uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, mede gelet op het reparatoire karakter van de maatregel als bedoeld in artikel 36e Sr, moet worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Daaronder kan ook worden begrepen daadwerkelijk genoten voordeel in het geval dat het in artikel 36e Sr bedoelde strafbare feit op zichzelf geen rechtstreeks voordeel opleverde, maar kennelijk ertoe strekte en geëigend was voordeel te genereren.
Geen voordeel uit het bewezenverklaarde witwassen
De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak overwogen dat de enkele omstandigheid dat een goed, zoals een geldbedrag, voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet met zich brengt dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. Aan deze rechtspraak ligt het volgende ten grondslag. De strafbaarstellingen van witwassen betreffen in de kern steeds het verrichten van handelingen ten aanzien van een voorwerp dat al uit misdrijf afkomstig is en dus de opbrengst van dat misdrijf vormt, vaak met als doel het verbergen of verhullen van de herkomst daarvan. Het verrichten van witwashandelingen leidt op zichzelf niet ertoe dat het betreffende voorwerp in waarde toeneemt en daarmee (op geld waardeerbaar) voordeel voor de veroordeelde oplevert.
Het vorenstaande sluit niet uit dat het verrichten van witwashandelingen wel op andere wijze tot daadwerkelijk voordeel voor de veroordeelde heeft geleid. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de veroordeelde voor het verrichten van de betreffende handelingen een beloning heeft ontvangen. Een ander geval waarin het verrichten van witwashandelingen tot daadwerkelijk voordeel kan leiden, doet zich voor als uit misdrijf verkregen voorwerpen worden omgezet en daardoor een vermogensvermeerdering optreedt. Wanneer bijvoorbeeld investeringen worden gedaan met uit misdrijf verkregen gelden, kan een positief rendement als voordeel van witwassen worden aangemerkt.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het bewezenverklaarde witwassen in de hoofdzaak geen grondslag vormt voor vaststelling dat het in de vordering genoemde geldbedrag van € 96.870,- wederrechtelijk verkregen voordeel is. Dit geldbedrag vertegenwoordigt namelijk de (toenmalige) contante waarde van de bitcoins veroordeelde heeft ingewisseld. Niet is gebleken dat met de enkele omzetting van bitcoins naar contant geld vermogensvermeerdering, en dus voordeel voor veroordeelde is ontstaan. Uit het dossier blijken ook verder geen feiten en omstandigheden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het bewezenverklaarde witwassen concreet wederrechtelijk voordeel voor veroordeelde heeft opgeleverd.
Andere strafbare feiten niet buiten redelijke twijfel
Uit vaste jurisprudentie over het (al dan niet) bestaan van voldoende aanwijzingen dat dat een veroordeelde andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, heeft begaan volgt dat de (totstandkoming van) dit oordeel, binnen het hiervoor bedoelde eigen kader voor bewijs in de ontnemingsprocedure, in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie.
In artikel 36e, tweede lid, Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat het overgrote deel van de bitcoins die veroordeelde heeft ingewisseld tegen de witgewassen contante gelden van misdrijf afkomstig waren. Uit onderzoek naar de herkomst van de bitcoins in de wallet van veroordeelde blijkt immers dat 96,58% een directe of indirecte link hebben met zogeheten Darknet Markets (DNM’s). Op die DNM’s werd op grote schaal gehandeld in hoofdzakelijk verdovende middelen. Dit duidt op strafbare feiten die een grond voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen vormen. Echter, het enkele gegeven dat de bitcoins van veroordeelde grotendeels van DNM’s afkomstig waren, geeft nog geen zicht op (een) concre(e)t(e) ander(e) strafba(a)r(e) feit(en). De rechtbank kan met de beschikbare informatie ook niet zelf vaststellen welk deel van de bitcoins een directe link hebben met DNM’s. Het hiervoor noodzakelijke onderzoek is niet verricht. Bij deze stand van zaken kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan. Voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van andere feiten bestaat dus ook geen grond.
Nu een grondslag voor vaststelling van enig wederrechtelijk verkregen voordeel ontbreekt, zal de vordering van de officier van justitie worden afgewezen.

4.BESLISSING

De rechtbank: wijst de ontnemingsvordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2023.