ECLI:NL:RBMNE:2023:6279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
UTR 22/5270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing omgevingsvergunning voor het plaatsen van een overkapping ten behoeve van zonnecollectoren op een erf van een beschermd monument

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een overkapping ten behoeve van zonnecollectoren op het achtererf van een perceel met een beschermd monument. De vergunninghouder had op 30 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, die op 15 november 2021 door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Eiser, die naast het perceel woont, maakte bezwaar tegen de vergunning, wat leidde tot een heroverweging door het college. Op 30 september 2022 werd het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de vergunning voor de overkapping bleef in stand.

Eiser stelde beroep in tegen het bestreden besluit, waarbij hij betoogde dat de overkapping in strijd was met het bestemmingsplan en dat de hoogte van de haag achter de overkapping niet in overeenstemming was met eerdere afspraken. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks dat de overkapping niet voldeed aan de bestemmingsplanregels. De rechtbank benadrukte dat het college een belangenafweging had gemaakt en dat de overkapping geen onaanvaardbare inperking van de gebruiksmogelijkheden van de naburige percelen met zich meebracht.

De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de haag op 2 meter ook voldoende was onderbouwd door het college, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het advies van de Erfgoedcommissie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. J.M. Lammers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente](het college), verweerder
(gemachtigden: A.R.E. Maris en D.H. Wieringa).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder) en
[derde partij]uit [plaats] .

Inleiding

Op het perceel [adres 1] in [plaats] (het perceel) staat een dwarshuisboerderij ‘ [A] ’ uit 1708. Daarnaast is een zomerhuis ‘ [B] ’ gelegen. In 2020 is het erf gesplitst. [B] is met achterliggende nieuwbouw ontwikkeld tot woningen. De negen woningen zijn met de voorzijde gericht op het erf van [A] . [A] is nu in gebruik als gezinshuis. Naast [A] is een groot bijgebouw opgericht ( [C] ) met een buurtfunctie.
Vergunninghouder is eigenaar van het perceel. Op 30 juli 2021 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een overkapping ten behoeve van zonnecollectoren (de overkapping) op het achtererf en een fietsenberging met kliko-ombouw op het voorerf van het perceel.
Met het primaire besluit van 15 november 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Het college heeft daarbij gebruik gemaakt van de kruimelgevallenregeling om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. [1]
Eiser en [derde partij] ( [derde partij] ) wonen naast het perceel aan de [adres 2] respectievelijk aan de [adres 3] in [plaats] . Zij kijken vanuit de voorzijde van hun woningen uit op de achtertuin van het perceel. Eiser en [derde partij] hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
Met het besluit van 30 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren gegrond verklaard, in zoverre dat het besluit van 15 november 2021 wordt herroepen en de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een fietsenberging alsnog wordt geweigerd. De omgevingsvergunning voor de overkapping is in stand gelaten. Daarbij is bepaald dat de hoogte van de overkapping 2.17 meter oplopend tot 3 meter mag zijn en dat de haag achter de overkapping 2 meter hoog moet zijn.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder en [derde partij] zijn ook verschenen.

Het geschil

1. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en monument.
2. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [complex] , Houten’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming ‘Wonen-Vrijstaand’ met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’. Binnen de voor ‘Wonen-Vrijstaand’ aangewezen gronden is het mogelijk om bijbehorende bouwwerken op te richten binnen de aanduiding 'bijgebouwen'. [2]
3. Volgens het college past de overkapping niet binnen de bestemming ‘Wonen-Vrijstaand’, omdat ter plaatse van het bouwwerk geen sprake is van de aanduiding ‘bijgebouwen’. Omdat het bouwwerk volgens het college wordt geplaatst op een erf dat hoort bij een beschermd monument, kan aan het bouwplan alleen worden meegewerkt als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Voor wat betreft het verlenen van de omgevingsvergunning voor de overkapping is het college van mening dat het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Volgens het college geeft het plaatsen van de overkapping geen onaanvaardbare inperking van de gebruiksmogelijkheden van de naburige percelen. Het college heeft daarom de aanvraag voor het plaatsen van een overkapping vergund met toepassing van de kruimelgevallenregeling.
4. Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning voor de overkapping. Daarnaast kan eiser zich ook niet vinden in de gestelde hoogte van de haag achter de overkapping. Eiser voert in het beroepschrift verschillende argumenten aan op grond waarvan de vergunning volgens hem niet verleend had mogen worden. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.

Beoordeling door de rechtbank

De overkapping
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de overkapping in strijd is met het bestemmingsplan, omdat ter plaatse van het bouwwerk geen sprake is van de aanduiding ‘bijgebouwen’. Als het college van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank kan de keuzes die het college heeft gemaakt daarom alleen terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in dit geval in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarvoor geldt dat een belangenafweging moet worden gemaakt.
6. Eiser stelt onder verwijzing naar de ingebrachte second opinion van Het Oversticht van 14 maart 2022 dat er voldoende twijfel is aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van de Erfgoedcommissie. Het Oversticht heeft geconcludeerd dat de zonnecollectoren ook op het dak van [A] geplaatst konden worden. Vanwege de compactheid is het plaatsen van de overkapping overdwars een betere optie. Dat vond de Erfgoedcommissie in eerste instantie ook, maar het advies is conform de wensen van vergunninghouder vanwege de zonnecollectoren aangepast. Het is niet aan de Erfgoedcommissie om te oordelen over de noodzakelijkheid van de zonnecollectoren. Het college heeft niet goed gemotiveerd waarom hij niet voor het overdwars plaatsen van de overkapping heeft gekozen. Daarom mocht het college het advies van de Erfgoedcommissie niet overnemen en moet er worden aangesloten bij de second opinion van Het Oversticht.
7. Het college heeft voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de overkapping aangesloten bij het advies van de Erfgoedcommissie. In de eerdere adviezen heeft de Erfgoedcommissie erop gewezen dat de overkapping overdwars moet worden geplaatst. Uit het advies van 3 juni 2021 blijkt dat de Erfgoedcommissie toch akkoord gaat met de overkapping in de lengterichting. Uit dit advies blijkt ook dat het plaatsen van de zonnecollectoren op het dak van [A] niet bespreekbaar is vanwege alle aanwezige doorbraken in het dak.
8. De rechtbank maakt uit het betoog van eiser op dat voor hem niet in geschil is dat het college voor zijn besluit op de aanvraag voor het plaatsen van de overkapping advies had moeten inwinnen bij de Erfgoedcommissie. De rechtbank begrijpt dat het eiser gaat om de motivering van het advies van de Erfgoedcommissie. Volgens vaste rechtspraak kan het college, hoewel hij niet aan het advies van een deskundigencommissie is gebonden, op dat advies afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een deskundigenadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende - zoals eiser - een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [3]
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij het nemen van het bestreden besluit zich niet heeft mogen baseren op het advies van de Erfgoedcommissie van 3 juni 2021. Op de zitting heeft het college toegelicht dat waarschijnlijk de argumentatie van vergunninghouder over de gewenste positionering van de overkapping in de lengterichting eraan heeft bijgedragen dat de Erfgoedcommissie akkoord is gegaan met deze positionering. Daarbij is de rechtbank niet gebleken dat de Erfgoedcommissie het positieve advies op grond van onvoldoende en/of onjuiste informatie, die van vergunninghouder bekend was, heeft gebaseerd. Eiser betwist dat, maar heeft dit niet concreet onderbouwd. Het gaat om deskundigen die op basis van hun deskundigheid een mening hebben gevormd.
10. Het tegenadvies van Het Oversticht van 14 maart 2022 geeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het advies van de Erfgoedcommissie niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Dat ir. [D] van mening is dat een nieuw dwars op het achtererf geplaatst bijgebouw een mogelijkheid biedt om van het vernieuwde erf van [A] weer een compact erf te maken en het van een betere inbedding te voorzien, betekent op zichzelf niet dat het advies van de Erfgoedcommissie ondeugdelijk is. De rechtbank oordeelt dat er voor het college geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten bij de conclusies.
11. Vergunninghouder heeft nog gesteld dat een advies van de Erfgoedcommissie niet noodzakelijk was, omdat een dergelijk advies alleen van belang is als er sprake is van een gemeentelijk monument dat wordt gewijzigd, ontsierd en dergelijke. Daarvan is volgens vergunninghouder geen sprake. De rechtbank zal dit punt niet verder bespreken, omdat het college door wel een advies van de Erfgoedcommissie in de beoordeling van de aanvraag te betrekken aan een strenger toetsingskader heeft onderworpen dat niet in het nadeel van vergunninghouder is uitgevallen.
12. Eiser stelt verder dat gezien de second opinion van Het Oversticht van 14 maart 2022 en het eerste advies van de Erfgoedcommissie het overdwars plaatsen een goed alternatief is dat volgens eiser op minder bezwaren stuit.
13. Het uitgangspunt is dat het college bij een beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning moet kijken naar de aanvraag zoals die is gedaan. Als het bouwplan dat is aangevraagd op zichzelf ruimtelijk aanvaardbaar is, kunnen alternatieven alleen een rol spelen als op voorhand duidelijk is dat met die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. [4]
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het overdwars plaatsen van de overkapping een gelijkwaardig resultaat geeft met aanmerkelijk minder bezwaren. Dit blijkt niet uit het advies van Het Oversticht. Daarbij is van belang dat het daarbij niet alleen om de bezwaren van eiser gaat, maar ook van andere omwonenden, vergunninghouder en het college zelf. Op de zitting heeft vergunninghouder onweersproken gesteld dat eiser ook met een gedraaide overkapping vanaf de voorgevel van zijn woning nog steeds zicht op de overkapping zou hebben. Van een geschikt alternatief waarvan op voorhand duidelijk is dat er een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren is dus geen sprake. Het college heeft dan ook terecht een beslissing genomen op basis van de aanvraag.
15. Het college heeft bij het bestreden besluit verder gemotiveerd waarom de aangevraagde overkapping niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft het college betrokken dat de overkapping niet groter of hoger is dan binnen de vergunningsvrije regels in een achtertuin zou hebben gepast. Planologisch en stedenbouwkundig is er volgens het college geen aanleiding om strenger te zijn op de afmetingen. De achterwand wordt geplaatst voor de stabiliteit en de constructie en zal ook geluidsoverlast tegengaan. Eiser is het hier niet mee eens, omdat er volgens hem sprake is van een erfgoedbelang waarbij de plaatsing van de overkapping en de mate waarin er sprake is van een ensemble met een bepaald zicht juist te maken heeft met de cultuurhistorische waarde, waarbij argumenten over de noodzakelijkheid van de zonnecollectoren bij de belangenafweging geen rol mogen spelen. De rechtbank is echter niet gebleken dat het college de argumenten over de noodzakelijkheid van de zonnecollectoren heeft betrokken in de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Gezien de grote beslissingsruimte die het college hierin heeft, ziet de rechtbank in de andersluidende opvattingen van eiser over wat hier ruimtelijke aanvaardbaar is, geen reden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overkapping vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.
Belangenafweging
16. Eiser voert nog aan dat de overkapping het zicht vanuit zijn woning op de tuin van het perceel belemmert. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser in enige mate negatieve gevolgen zal kunnen ondervinden van de overkapping door verandering van het uitzicht. Het is echter niet aannemelijk geworden dat de gevolgen van het bouwplan zodanig zullen zijn dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Er bestaat immers geen recht op behoud van een vrij uitzicht. [5] Verder heeft het college toegelicht dat de overkapping geen extra schaduw geeft op het perceel van eiser en is de afstand tussen de overkapping en de woning van eiser niet minder dan acceptabel is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plaatsen van de overkapping geen onaanvaardbare inperking geeft van de gebruiksmogelijkheden van de naburige percelen.
De hoogte van de haag
17. Eiser stelt dat het college ten onrechte heeft bepaald dat de haag achter de overkapping 2 meter hoog moet zijn. Volgens eiser is het niet consequent met het ensemble-idee, dat ook het erfgoedbelang raakt, om af te wijken van de anterieure overeenkomsten. Die zijn gesloten met de erfgoedeigenaren die in het gebied van het bestemmingsplan wonen en bepalen dat een heg niet hoger dan 1.80 meter mag zijn. In dit verband heeft eiser bepaling 17 over de kwalitatieve verplichting overgelegd. Volgens eiser gaat het om de akte van levering tussen de gemeente en de ontwikkelaar. De maximale hoogte van 1,80 m van de haag ziet volgens eiser ook op het verkochte perceel [complex] en het openbaar gebied. Eiser heeft ook de anterieure overeenkomst overgelegd van [B] waarin te lezen is dat de maximale hoogte van de haag 1,80 meter is.
18. Het college heeft in het verweerschrift uitgelegd hoe in verschillende documenten de hoogte van de haag op 2 meter is vastgelegd. Daarbij heeft het college zich gebaseerd op het advies van de Erfgoedcommissie van 30 juni 2022 waarin staat dat de haag zo laag mogelijk moet worden, maar wel zo hoog dat de overkapping uit het zicht is voor langslopende voetgangers. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee een voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gestelde haaghoogte. Niet valt in te zien dat het college voor het vaststellen van de haaghoogte zich niet mocht baseren op het advies van de Erfgoedcommissie op dit punt. De rechtbank ziet geen reden om de gestelde haaghoogte van 2 meter voor onjuist te houden
19. Voor zover eiser stelt dat een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van het voorschrift over de haaghoogte, kan de rechtbank eiser hierin niet volgen. Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoering van een activiteit in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. Een privaatrechtelijke belemmering is evident, als dat zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld. In de voorliggende situatie is dat niet het geval, omdat het gaat om de vraag of er sprake is van strijdig handelen met bepalingen die in de overgelegde stukken staan. Het antwoord op de vraag of hiervan sprake is, kan uit die stukken niet zonder nader onderzoek worden gegeven. Het is niet aan de bestuursrechter om een bindend oordeel te geven over het wel of niet bestaan van een privaatrechtelijk recht. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om die vraag te beantwoorden. [6]
Overige punten
20. Eiser en ook [derde partij] hebben nog andere punten naar voren gebracht over het sedumdak en verschillende correspondentie overgelegd van gemeentelijke ambtenaren gedurende de procedure die hun meningen uiten over de wenselijkheid en/of wettelijke mogelijkheden van het bouwwerken. De rechtbank ziet in deze punten geen aanleiding tot een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank gaat hier daarom verder niet op in.

Conclusie en gevolgen

21. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning voor de overkapping heeft kunnen verlenen. Ook heeft het college de hoogte van haag op 2 meter kunnen vaststellen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, artikel 2.2, eerste lid, onder b en artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.Op grond van artikel 7.2.2.1, onder a, van het bestemmingsplan.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1969.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1312.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8069.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2599.