ECLI:NL:RBMNE:2023:6277

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
UTR 22/5755
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor kinderdagverblijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2023 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het oprichten van een kinderdagverblijf in de gemeente [gemeente]. De vergunninghouder had op 24 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd, die op 6 april 2022 door het college van burgemeester en wethouders werd verleend. Eisers, bewoners van de nabijgelegen [adres 2] in [plaats 1], maakten bezwaar tegen deze vergunning, omdat zij van mening waren dat het kinderdagverblijf niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan, met name vanwege de overschrijding van de maximale goothoogte en de impact op de verkeerssituatie in de buurt.

De rechtbank oordeelde dat de vergunning in redelijkheid was verleend, ondanks de overschrijding van de goothoogte. De rechtbank stelde vast dat het bestemmingsplan 'Buurtschappen van Odijk' de bestemming 'Cultuur en ontspanning' toelaat voor maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder terecht gebruik had gemaakt van de kruimelgevallenregeling, die het mogelijk maakt om in bepaalde gevallen af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde ook dat de parkeersituatie geen beletsel vormde voor de oprichting van het kinderdagverblijf, en dat de zorgen van eisers over verkeersveiligheid en drukte niet relevant waren voor de beoordeling van de vergunning, aangezien het gebruik als kinderdagverblijf al was toegestaan onder het bestemmingsplan.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees hun verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van de beleidskeuzes van het college en bevestigt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5755

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , uit [plaats 1] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente](het college), verweerder
(gemachtigde: O. Boubkari).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

Vergunninghouder heeft op 24 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van het [organisatie] op de locatie [adres 1] in [plaats 1] (het perceel).
Met het primaire besluit van 6 april 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Het college heeft daarbij gebruik gemaakt van de zogenoemde kruimelgevallenregeling om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. [1]
Eisers wonen tegenover het perceel aan de [adres 2] in [plaats 1] . Zij hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
Met het besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Vervolgens hebben eisers tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Eisers waren daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn [A] en [B] verschenen.

Het geschil en beoordelingskader

1. De omgevingsvergunning voor de oprichting van het kinderdagverblijf ziet op de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
2. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald in welke gevallen de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo wordt geweigerd. Dat is onder meer het geval als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan of met de redelijke eisen van welstand. Als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, is op grond van het tweede lid van artikel 2.10 van de Wabo ook een omgevingsvergunning nodig voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De omgevingsvergunning wordt dan alleen geweigerd als vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
3. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Buurtschappen van Odijk’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemmingen: ‘Cultuur en ontspanning’ en ‘Waarde - Archeologie’. De voor ‘Cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf. [2]
4. Volgens het college past het bouwplan binnen de bestemming ‘Cultuur en ontspanning’, maar is er sprake van strijd met het bestemmingsplan omdat de goothoogte van het bouwwerk hoger is dan de toegestane maximale hoogte van 5 meter. De dakrand van de dakopbouw is namelijk 6,07 meter hoog vanwege de verhoogde entree van het bouwwerk. Aan het bouwplan kan dan alleen worden meegewerkt als het plan past in de stedenbouwkundige visie van het college oftewel de goede ruimtelijke ordening. Volgens het college is dat het geval en voldoet het bouwplan ook aan de overige eisen zoals de parkeernormen en de redelijke eisen van welstand. Het college heeft daarom de aanvraag voor het oprichten van het kinderdagverblijf vergund met toepassing van de kruimelgevallenregeling.
5. Eisers zijn het niet eens met de komst van het kinderdagverblijf. Eisers voeren in het beroepschrift verschillende argumenten aan op grond waarvan de vergunning volgens hen geweigerd had moeten worden. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
6. Daarbij beoordeelt de rechtbank het geschil aan de hand van het volgende toetsingskader. Bij de besluitvorming over de aanvraag van de vergunninghouder heeft het college beleidsruimte. Als het college van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank kan de keuzes die het college heeft gemaakt daarom alleen terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in dit geval in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarvoor geldt dat een belangenafweging moet worden gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestemmingsplan
De grootte van het kinderdagverblijf
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de dakrand van de dakopbouw vanwege de verhoogde entree van het bouwwerk hoger is dan de toegestane maximale hoogte. Volgens eisers is er ook strijd met het bestemmingsplan, omdat het op te richten kolossale kinderdagverblijf voor 80 personen niet past binnen de bestemming ‘Cultuur en ontspanning’. Daarbij stellen eisers dat uit de omgevingsvergunning blijkt dat het kinderdagverblijf beoogt grootschalige activiteiten te ontplooien waarop het buurtschap niet is ingericht. Volgens eisers volgt uit artikel 3 van het bestemmingsplan dat het moet gaan om ‘kleinschalige’ of ‘lichte activiteiten’. Dit wordt ook in de plantoelichting bevestigd, waarin staat dat is gedacht aan ‘culturele- en ontspanningsfuncties die passen op deze locatie (buurtschap)’. [3] Eisers vinden dit ook niet verwonderlijk, omdat de gemeente welbewust heeft gekozen voor een buurtschap met zeer smalle rijbaanprofielen. [4] Op de zitting hebben eisers toegelicht dat het toch niet de bedoeling kan zijn geweest om elk kinderdagverblijf van welke omvang dan ook positief te bestemmen. Volgens eisers is artikel 3, onder h, van het bestemming helemaal niet zo duidelijk en moet er daarom worden gekeken naar wat er in de plantoelichting staat. In de plantoelichting wordt over de bestemming ‘Cultuur en ontspanning’ gesproken over kleinschalige horeca. Hieruit volgt volgens eisers dat het om kleine activiteiten gaat.
8. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat het kinderdagverblijf niet in strijd is met artikel 3, onder h, van het bestemmingsplan. Het gaat hier om de uitleg van de planregels. Zoals volgt uit vaste rechtspraak zijn de op de verbeelding van een bestemmingsplan aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Wanneer een planregel duidelijk is, moet deze omwille van de rechtszekerheid letterlijk worden uitgelegd omdat de rechtszekerheid vereist dat van wat in zo’n plan is bepaald kan worden uitgegaan. [5] De rechtbank is van oordeel dat artikel 3, onder h, van het bestemmingsplan duidelijk is. Dit artikel luidt: de voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf of sociale werkplaats. Uit deze bewoordingen volgt ondubbelzinnig dat een kinderdagverblijf, ongeacht de grootte, ter plaatse is toegestaan. Er zijn geen beperkingen gesteld aan zowel de grootte van het gebouw van een kinderdagverblijf als aan het aantal kinderen. Daarbij komt dat de door eisers gehanteerde termen ‘kleinschalige’ of ‘lichte activiteiten’ niet in artikel 3, onder h, van de planbepalingen staan. Voor een redelijke uitleg van dit artikel bestaat dus geen ruimte. Aan de plantoelichting komt daarom in zoverre geen betekenis toe.
De groenbestemming
9. Eisers stellen ook dat het kinderdagverblijf in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het kinderdagverblijf van plan is om de ruimte van het openbaar groen dagelijks te gebruiken als speelplaats voor de kinderen (80 personen), bij gebrek aan ruimte op eigen terrein. Eisers stellen dat op de voor 'Groen' aangewezen gronden volgens het bestemmingsplan alleen incidentele kleinschalige evenementen met minder dan 100 bezoekers zijn toegestaan. Daarvan is volgens eisers geen sprake. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat in het geval van het kinderdagverblijf sprake zal zijn van commercieel gebruik van het openbaar groen, omdat de kinderen dagelijks zullen spelen op de groenstrook.
10. Eisers krijgen hierin geen gelijk. Uit het bestemmingsplan volgt niet dat kinderen niet dagelijks op de voor groen aangewezen gronden mogen spelen. [6] Er is in het bestemmingsplan geen maximum gesteld aan het aantal personen dat gebruik kan of mag maken van het groen. Verder stelt de rechtbank vast dat het door eisers gebruikte woord ‘incidenteel’ niet in artikel 4.4, sub b, van de planbepalingen staat. De vergelijking die eisers maken met een evenement gaat ook niet op. De rechtbank volgt de toelichting van het college dat het buiten spelen in het openbaar groen, ook van grote groepen kinderen, niet valt onder de definitie van een evenement. Daarbij heeft het college aansluiting gezocht bij de definitie van een evenement in de Algemene Plaatselijke Verordening van Bunnik, namelijk ‘elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak’. [7] De rechtbank ziet geen reden om hierover anders te oordelen.
11. Dit betekent dat de enige strijd met het bestemmingsplan eruit bestaat dat de dakrand van de dakopbouw vanwege de verhoogde entree van het bouwwerk hoger is dan de toegestane maximale hoogte. Het college is dus terecht alleen ten aanzien van de overschrijding van de goothoogte afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van de kruimelgevallenregeling.
Parkeren
Autoparkeerplaatsen
12. Eisers stellen dat het college onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoeveel parkeerplekken voor auto’s er nodig zijn voor het kinderdagverblijf en hoe deze benodigde parkeerplekken kunnen worden gerealiseerd. Het college heeft blind gevaren op de door vergunninghouder opgestelde parkeerbalans, situatieschets (zonder maatvoering) en de aangeleverde informatie over onderlinge afspraken met de eigenaar van de boerderij ’ [naam] . Er is geen situatietekening op schaal die door het college is geverifieerd. In de oorspronkelijke parkeerbalans van 21 mei 2019 moesten er 22 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, terwijl in de nieuwe parkeerbalans ineens wordt uitgegaan van 15 parkeerplaatsen. De 7 parkeerplaatsen die in de oorspronkelijke parkeerbalans onder ‘wijkgebouw’ stonden vermeld, zijn volgens eisers ten onrechte verwijderd. Als reden voor deze wijziging geeft het college aan dat het wijkgebouw dat in de boerderij zou komen, niet is gerealiseerd en daarom de daarvoor benodigde parkeerplaatsen niet nodig zijn. Deze parkeerplaatsen betreffen echter parkeerplaatsen van boerderij ’ [naam] . Zonder overleg met de eigenaren van de boerderij en zonder onderzoek heeft het college dit niet kunnen besluiten. Volgens eisers zijn de functie en activiteiten van de boerderij niet gewijzigd. Toch neemt de gemeente de vrijheid om hiermee een aantal parkeerplaatsen bij de boerderij weg te halen ten behoeve van het kinderdagverblijf. Eisers hebben inmiddels vernomen dat het college heeft bevestigd dat toch de oorspronkelijke parkeerbalans van 2019 wordt gehandhaafd en dat er dus 22 parkeerplaatsen nodig zijn voor het totale erf.
13. Volgens het bestemmingsplan wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd als niet op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de Nota Parkeernormen 2019 (de Parkeernota). [8] Volgens het college voldoet het bouwplan aan de parkeernorm op grond van deze Parkeernota. Daarbij heeft het college het gezamenlijke erf van het kinderdagverblijf en boerderij ’ [naam] beschouwd als ‘eigen terrein’. De parkeerbehoefte voor het gezamenlijke erf heeft het college op minimaal 15 parkeerplaatsen vastgesteld. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op de actuele parkeerbalans van 5 oktober 2022. Uit de aangepaste situatietekening van 10 oktober 2022 blijkt volgens het college dat het bouwplan voorziet in minimaal 15 parkeerplaatsen. Op basis van deze gegevens heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval niet mocht uitgaan van de gewijzigde parkeerbalans van 5 oktober 2022. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de parkeerbalans is gemaakt met toepassing van de CROW-publicatie. Verder is de rechtbank niet gebleken dat het college de ontwikkeling van het wijkcentrum bij de boerderij ’ [naam] ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het wijkcentrum niet in die hoedanigheid bestaat zoals dat was voorgesteld. De boerderij wordt bewoond en er vinden geen activiteiten plaats die verband houden met een wijkcentrum. Eisers betwisten dat, maar de rechtbank ziet in wat zij daartoe aanvoeren geen reden te twijfelen aan deze toelichting van het college. De rechtbank gaat er dus vanuit dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid als 15 parkeerplaatsen op het gezamenlijke erf worden gerealiseerd.
15. Volgens eisers voldoet het bouwplan daar niet aan. Eisers wijzen daarbij op de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de eigenaren van de boerderij ’ [naam] en het kinderdagverblijf over het toegestane gebruik van parkeerplaatsen over en weer. Uit de overeenkomst blijkt dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die ervoor zorgt dat de benodigde parkeerplaatsen niet toegankelijk zijn voor het kinderdagverblijf. Uit de bepaling onder punt 1 van de overeenkomst blijkt namelijk dat slechts 2 van 10 parkeerplaatsen van de boerderij via de gele strook bereikbaar zijn. Daarnaast voeren eisers aan dat op de situatietekening van 10 oktober 2022 niet met een degelijke maatvoering van het terrein en de parkeerplaatsen inzichtelijk is gemaakt of de ingetekende 12 parkeerplaatsen passen binnen de beperkte ruimte.
16. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het college is er terecht van uitgegaan dat de 15 parkeerplaatsen op het gezamenlijke erf beschikbaar zullen zijn voor het kinderdagverblijf. Op de zitting is met alle partijen een leesbaarder digitale versie van de in het dossier aanwezige situatietekening van 10 oktober 2022 bekeken die het college naderhand ook aan de rechtbank heeft toegezonden. Op deze digitale versie is duidelijker te zien dat op het terrein van het kinderdagverblijf 12 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. [9] Op het terrein van de boerderij ’ [naam] zijn 10 parkeerplaatsen aanwezig. Het college en vergunninghouder hebben daarbij toegelicht dat het kinderdagverblijf van deze 10 parkeerplaatsen in ieder geval 4 parkeerplaatsen via het recht van overpad kan en mag gebruiken. Daarbij heeft het college gewezen op de bepaling over de erfdienstbaarheid onder punt 2 in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de eigenaren van de percelen [adres 3] (boerderij ’ [naam] ) en [adres 1] (het kinderdagverblijf). Daaruit blijkt dat partijen gebruik mogen maken van elkaars parkeerplaatsen. In deze overeenkomst is ook een kettingbeding opgenomen om in de toekomst te waarborgen dat er na overdracht van het eigendom wordt voldaan aan de parkeernorm. Anders dan eisers stellen, volgt uit punt 1 van de bepaling over de erfdienstbaarheid niet dat enkel 2 van de 10 parkeerplaatsen op het terrein van de boerderij via het recht van overpad (gele strook) gebruikt mogen worden. De bepaling onder punt 1 gaat over de erfdienstbaarheid van de in- en uitrit en schrijft alleen voor dat óp de gele strook (het recht van overpad) niet geparkeerd mag worden. De op de gele strook getekende vakken maken geen onderdeel uit van de aanwezige 10 parkeervakken op het terrein van boerderij ’ [naam] . Van een privaatrechtelijke belemmering is de rechtbank niet gebleken.
17. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de gehanteerde maatvoering van de parkeerplaatsen onjuist zou zijn. Op de digitale versie van de situatietekening van 10 oktober 2022 is duidelijker weergegeven dat de parkeervakken een diepte hebben van 5,130 meter en een breedte van 2,550 meter. Gezien deze afmetingen ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de 15 parkeerplaatsen niet kunnen worden ingepast op het gezamenlijke erf. Dat de parkeerplaatsen, zoals eisers op de zitting hebben gesteld, in werkelijkheid andere afmetingen zouden hebben is een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Leidend is of de parkeerplaatsen op de bij de omgevingsvergunning behorende situatietekening voldoen aan de vereiste afmetingen.
Meidoornhaag
18. Eisers wijzen er ook op dat op de situatietekening de meidoornhaag niet is ingetekend, waarvan vergunninghouder tijdens de hoorzitting heeft toegezegd dat hij een eerder weggehaalde haag zal terugplaatsen. Daarmee is volgens eisers onduidelijk waar deze haag geplaatst gaat worden en of dit niet ten koste gaat van de ingetekende parkeerplaatsen. Het erf is al krap, gezien ook de vereiste buitenspeelruimte en opslag voor buitenspeelmaterialen.
19. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat er geen verplichting bestaat om de meidoornhaag terug te planten. Dit maakt namelijk geen onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning en kan dan ook niet worden meegenomen in de beoordeling van deze zaak. Wel blijkt uit de stukken dat het college en vergunninghouder hebben afgesproken om de haag terug te plaatsen. Op de situatietekening van 10 oktober 2022 is de haag ook ingetekend. In dat kader merkt de rechtbank ten overvloede op dat vergunninghouder op de zitting heeft toegelicht dat er een beukhaag wordt terug geplant aan de binnenkant van de weg op het eigen terrein tussen het hek en dat dit dus niet ten koste gaat van de parkeerplaatsen.
Fietsparkeerplaatsen
20. Eisers voeren verder aan dat vergunninghouder na de hoorzitting een overzichtstekening van het erf heeft aangeleverd, maar dat daarop niet is te verifiëren of de parkeerplaatsen voor de fietsen daadwerkelijk realiseerbaar zijn. De afmetingen ontbreken en er is geen berekening gemaakt van het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen. Het aantal van 4 fietsparkeerplaatsen die op de tekening zijn ingetekend is volgens eisers aan de lage kant voor een kinderdagverblijf met 80 kinderen. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat de geparkeerde fietsen de vrije doorgang voor mensen met een rolstoel en kinderwagens hinderen.
21. Eisers krijgen ook op dit punt geen gelijk. Uit wat eisers aanvoeren is de rechtbank niet gebleken dat het bouwplan niet voorziet in voldoende fietsparkeerplaatsen. Op de zitting heeft het college middels een foto, die partijen samen hebben bekeken, toegelicht dat op de situatietekening van 10 oktober 2022 vlak bij de ingang van het kinderdagverblijf 4 fietsparkeerplaatsen zijn ingetekend. [10] In de Parkeernota is geen afzonderlijke norm gesteld voor parkeerplekken voor fietsen. Wel moet per situatie worden bekeken hoeveel fietsparkeerplaatsen nodig zijn, waarbij de fietsparkeercijfers van CROW kunnen worden gehanteerd. Het college heeft op de zitting toegelicht dat er is gekeken naar de specifieke situatie, maar dat de CROW-fietsparkeercijfers niet voorzien in een norm voor een kinderdagverblijf. Er staan wel normen vermeld voor scholen, maar daar geldt volgens het college een andere situatie. Bij een kinderdagverblijf wordt een kind gebracht en opgehaald en komt het kind zelf niet met de fiets. De fietsen blijven niet de hele dag op het terrein staan. Vergunninghouder heeft op het terrein van het kinderdagverblijf een voorziening gemaakt voor fietsparkeren. Fietsen kunnen worden geparkeerd door ze naast of tegen een balkconstructie te plaatsen. Er kunnen meer dan 4 fietsen staan. Eisers hebben niet geconcretiseerd waarom hiermee onvoldoende ruimte voor fietsparkeren beschikbaar is dan wel dat een vrije doorgang naar de ingang van het kinderdagverblijf door het stallen van de fietsen en de geparkeerde auto’s praktisch onmogelijk is.
22. Uit het voorgaande volgt dat de parkeersituatie geen beletsel vormt voor het oprichten van het kinderdagverblijf.
De redelijke eisen van welstand
23. Een andere mogelijke grond voor weigering van een bouwvergunning is strijdigheid met de redelijke eisen van welstand. Daarvan is volgens eisers sprake. Daarbij wijzen eisers op het materiaal- en kleurgebruik van de gevel van het kinderdagverblijf. Het is niet duidelijk wat de uiteindelijke keuze is van de gevelbekleding en of dit is getoetst door de welstandscommissie, terwijl dit een belangrijk onderdeel is van de afweging of het gebouw past binnen het beeldkwaliteitsplan. In de oorspronkelijke aanvraag werd gesproken van rabatdelen (hout), maar het gebouw is bekleed met donkere kunststof gevelplaten. Eisers verwijzen naar de in het beroepschrift opgenomen foto’s. Verder stellen eisers dat het kinderdagverblijf een veel te grote ‘zwarte doos’ is die op geen enkele manier past binnen het dorpse, landelijke en kleinschalige karakter van het buurtschap. De monumentale gerestaureerde boerderij staat niet langer centraal en het uitzicht daarop is zelfs weggenomen. Eisers verwijzen hiervoor naar de plantoelichting en naar het beeldkwaliteitsplan.
24. Naar aanleiding van een conceptaanvraag en een aangepast bouwplan voor het oprichten van het kinderdagverblijf heeft de welstandscommissie van MooiSticht meerdere adviezen uitgebracht. Op 18 maart 2022 heeft de welstandcommissie onder voorwaarden een positief welstandsadvies uitgebracht en op 19 september 2022 is het definitieve positieve advies gegeven. Hoewel het college niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoets bij hem berust, mag het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies hoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Een andere uitzondering doet zich voor als het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet zonder meer aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
25. De rechtbank is van oordeel dat uit de welstandsadviezen voldoende vast is komen te staan dat het bouwplan ook op zijn ruimtelijke aspecten is getoetst. Zoals op de zitting vast is komen te staan, blijkt uit het welstandsadvies van 28 februari 2019 dat het oprichten van het kinderdagverblijf op het erf van de monumentale boerderij ’ [naam] is getoetst aan het beeldkwaliteitsplan (afgekort in het advies als bkp). In de positieve adviezen van 8 en 19 september 2022 wordt verder vermeld dat het bouwplan is beoordeeld in de ruimtelijke context op welstandscriteria binnen de vastgestelde stedenbouwkundige kaders van het bestemmingsplan. Er wordt ook aandacht gevraagd voor de ruimtelijke context van het cultuurhistorische waardevolle erfensemble van de monumentale boerderij ’ [naam] in zijn geheel. Daarvoor wordt verwezen naar de eerdere adviezen van 28 februari 2019 en 17 april 2019, waarin is ingegaan op de opzet van het kinderdagverblijf in relatie tot het nastreven van de eenheid van het totaal en de kenmerkende opzet van de boerderij.
26. Voor wat betreft het kleurgebruik blijkt uit de bij de aanvraag verstrekte gegevens dat al melding is gemaakt van de zwarte kleur. Nadien heeft de welstandscommissie details opgevraagd over de toe te passen kleur van de gevelbekleding, ramen en kozijnen. Ook is een nadere uitwerking van de materialen opgevraagd. Nadat vergunninghouder die gegevens heeft verstrekt, heeft de welstandscommissie in het laatste advies van 19 september 2022 positief geadviseerd over de toe te passen kleur van de houten ramen en deuren, de kleur en type voeg in het metselwerk en van de toe te passen kleur c.q. afwerking van de horizontale Accoya rabatdelen en de verticale Accoya regels van de kopgevels. Volgens de welstandscommissie sluit dit aan bij het karakter van het gebouw, namelijk een bijgebouw op een agrarisch erf. Gelet hierop is de rechtbank niet gebleken dat de door eisers genoemde aspecten over het materiaal- en kleurgebruik niet zijn getoetst door de welstandscommissie. Weliswaar zijn de adviezen versnipperd opgesteld, maar niet is gebleken dat het college bij het nemen van het bestreden besluit geen compleet beeld gehad van de welstandsaspecten van het bouwplan.
27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de welstandsadviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of gebreken bevatten. Dit betekent dat het college de welstandsadviezen aan zijn oordeel ten grondslag heeft mogen leggen. Het college heeft terecht kunnen concluderen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Van belang hierbij is ook dat eisers geen tegenadvies hebben ingediend.
De goede ruimtelijke ordening
Verkeer
28. Eisers voeren aan dat door het strijdige gebruik er diverse problemen met betrekking tot verkeersveiligheid- en drukte ontstaan. De gemeente weet dat de weggetjes rondom het beoogde kinderdagverblijf veel te smal zijn. Zo heeft de brandweer en de RMN na inspectie van het buurtschap ook aangegeven dat de weggetjes te smal zijn voor hun voertuigen. Nu al staan de weggetjes vol met geparkeerde auto’s, terwijl aan de andere kant van de weggetjes de door de gemeente verplicht gestelde beukenhagen staan. Uitwijken is dus volgens eisers nauwelijks mogelijk. Daarbij komt dat in het buurtschap veel kinderen wonen, waardoor de situatie nog veel gevaarlijker is. Eisers maken zich hierover grote zorgen. Daarnaast zijn er veel verkeersbewegingen van ouders die hun kinderen veel te gehaast moeten brengen en ophalen en die daarvoor een hele tour door het buurtschap moeten maken. Al dat verkeer zal veel opstoppingen veroorzaken. Daarbij komt nog de ontsluiting van het buurtschap (via de N410) naar de N229, waardoor de bestaande capaciteitsproblemen nog groter zullen worden. [11] Dit heeft volgens eisers een negatieve impact op zowel de verkeersveiligheid als de bereikbaarheid van het buurtschap. Er is niet gekozen voor een minder belastende route, bijvoorbeeld via de [straat] . Eisers verwijzen hiervoor naar de ingebrachte plattegrond.
29. Het college stelt zich op het standpunt dat deze gronden over de verkeersdrukte en verkeersveiligheid buiten de reikwijdte van deze procedure vallen, omdat het bestemmingsplan het gebruik als kinderdagverblijf planologisch toestaat. De rechtbank kan deze afweging in het bestreden besluit volgen. De rechtbank beseft dat eisers zich grote zorgen maken over de verkeersveiligheid, maar zoals hiervoor besproken past het gebruik als kinderdagverblijf binnen het bestemmingsplan. Dat betekent dat de gemeenteraad bij het opstellen van het bestemmingsplan al een afweging heeft gemaakt in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De ruimtelijke effecten van wat al op grond van het bestemmingsplan is toegestaan blijven buiten beschouwing. Alleen de gevolgen van het bouwen van een verhoogde entree van 6.07 meter hoog, worden meegenomen in de beoordeling of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Als de verhoogde entree niet zou worden gerealiseerd, was sprake geweest van een gebonden beschikking. In dat geval had het college de vergunning moeten verlenen en had hij daarbij de belangen van eisers niet mogen meewegen. Voor de beoordeling betekent dit dat de rechtbank terughoudend zal toetsen of de belangen van eisers dusdanig onevenredig worden geschaad dat het college in redelijkheid niet tot verlening van de vergunning had kunnen overgaan. Daarvan is hier geen sprake. Er is sprake van een geringe afwijking van het bestemmingsplan en het realiseren van de verhoogde entree op zich brengt naar het oordeel van de rechtbank geen extra verkeerstoename mee die niet al mogelijk is op grond van de aan het perceel gegeven bestemming als kinderdagverblijf. Overigens heeft het college tijdens de zitting aangegeven dat het begrip heeft voor de zorgen van eisers over de verkeerssituatie en dat er, buiten deze procedure om, gekeken wordt naar oplossingen.
30. Op de zitting hebben eisers nog gesteld dat het kinderdagverblijf hun vrije uitzicht heeft weggehaald. De rechtbank is zich ervan bewust dat eisers in enige mate negatieve gevolgen zullen kunnen ondervinden van het kinderdagverblijf. Maar het is niet aannemelijk geworden dat de gevolgen van het bouwplan zodanig zullen zijn dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Er bestaat immers geen recht op behoud van een vrij uitzicht.

Conclusie en gevolgen

31. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.Op grond van artikel 3.1, onder h, van het bestemmingsplan.
3.Pagina 83 van de plantoelichting.
4.Pagina 48 van de plantoelichting.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1356, r.o. 4.4.
6.Artikel 4.1 en 4.4 van het bestemmingsplan.
7.Artikel 2:24.
8.Artikel 3.2.1, onder c, van het bestemmingsplan.
9.Vanaf de in- en uitrit zijn aan de linkerzijde van het recht van overpad (de gele strook) de parkeervakken 1 t/m 4 en 5 t/m 8 genummerd en aan de rechterzijde van het recht van overpad de parkeervakken 9 t/m 12.
10.Tegenover parkeervak 6 op het terrein van het kinderdagverblijf.
11.Pagina 44 van de plantoelichting.