4.2De beoordeling van de vordering
Als algemeen uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, mede gelet op het reparatoire karakter van de maatregel als bedoeld in artikel 36e Sr, moet worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Daaronder kan ook worden begrepen daadwerkelijk genoten voordeel in het geval dat het in artikel 36e Sr bedoelde strafbare feit op zichzelf geen rechtstreeks voordeel opleverde, maar kennelijk ertoe strekte en geëigend was voordeel te genereren.
Geen voordeel uit het bewezenverklaarde witwassen
De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak overwogen dat de enkele omstandigheid dat een goed, zoals een geldbedrag, voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet met zich brengt dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt. Aan deze rechtspraak ligt het volgende ten grondslag. De strafbaarstellingen van witwassen betreffen in de kern steeds het verrichten van handelingen ten aanzien van een voorwerp dat al uit misdrijf afkomstig is en dus de opbrengst van dat misdrijf vormt, vaak met als doel het verbergen of verhullen van de herkomst daarvan. Het verrichten van witwashandelingen leidt op zichzelf niet ertoe dat het betreffende voorwerp in waarde toeneemt en daarmee (op geld waardeerbaar) voordeel voor de veroordeelde oplevert.
Het vorenstaande sluit niet uit dat het verrichten van witwashandelingen wel op andere wijze tot daadwerkelijk voordeel voor de veroordeelde heeft geleid. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de veroordeelde voor het verrichten van de betreffende handelingen een beloning heeft ontvangen. Een ander geval waarin het verrichten van witwashandelingen tot daadwerkelijk voordeel kan leiden, doet zich voor als uit misdrijf verkregen voorwerpen worden omgezet en daardoor een vermogensvermeerdering optreedt. Wanneer bijvoorbeeld investeringen worden gedaan met uit misdrijf verkregen gelden, kan een positief rendement als voordeel van witwassen worden aangemerkt.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde witwassen in de hoofdzaak geen grondslag vormt voor vaststelling dat het in de vordering genoemde geldbedrag van € 41.970,- wederrechtelijk verkregen voordeel is. Dit geldbedrag vertegenwoordigt namelijk de (toenmalige) contante waarde van de bitcoins die verdachte heeft ingewisseld. Niet is gebleken dat met de enkele omzetting is van bitcoins naar contant geld vermogensvermeerdering, en dus voordeel voor veroordeelde is ontstaan. Uit het dossier blijken ook verder geen feiten en omstandigheden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het bewezenverklaarde witwassen concreet wederrechtelijk voordeel voor veroordeelde heeft opgeleverd.
Andere strafbare feiten niet buiten redelijke twijfel
Uit vaste jurisprudentie over het (al dan niet) bestaan van voldoende aanwijzingen dat dat een veroordeelde andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, heeft begaan volgt dat de (totstandkoming van) dit oordeel, binnen het hiervoor bedoelde eigen kader voor bewijs in de ontnemingsprocedure, in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie.
In artikel 36e, tweede lid, Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
Uit het dossier volgt dat de bitcoins, in ruil waarvoor de contante witgewassen bedragen zijn ontvangen, vanaf bitcoinadressen zijn overgemaakt die allen voorkomen in één walletcluster met nummer [clusternummer] . Volgens het dossier blijkt deze wallet [clusternummer] overwegend gevuld te zijn vanuit bitcoin-adressen bekend uit wallets van Darknet Markets (DNM’s). Ook blijkt uit het dossier dat op deze DNM’s overwegend werd gehandeld in verboden goederen, zoals verdovende middelen. Dit duidt op strafbare feiten die een grond voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen vormen. Echter, het enkele gegeven dat de bitcoins van veroordeelde deels van DNM’s afkomstig waren, geeft nog geen zicht op (een) concre(e)t(e) ander(e) strafba(a)r(e) feit(en). De rechtbank kan met de beschikbare informatie ook niet zelf vaststellen welk deel van de bitcoins een directe link hebben met DNM’s. Het hiervoor noodzakelijke onderzoek is niet verricht. Bij deze stand van zaken kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte andere strafbare feiten heeft begaan. Voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van andere feiten bestaat dus ook geen grond.
Nu een grondslag voor vaststelling van enig wederrechtelijk verkregen voordeel ontbreekt, zal de vordering van de officier van justitie worden afgewezen.