ECLI:NL:RBMNE:2023:6260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
16-700199-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan witwassen van contante geldbedragen in de bitcoinhandel

Op 24 november 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan witwassen. De zaak betreft een periode van 28 juni 2015 tot en met 29 september 2015, waarin de verdachte samen met anderen betrokken was bij het (schuld)witwassen van contante geldbedragen variërend tussen € 7.000 en € 12.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte contante geldbedragen heeft gepind en geleverd bij zogenaamde bitcointrades, waarbij bitcoins werden ingewisseld voor contant geld. De verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van de hoofdverdachten handelde en dat hij contant geld afleverde bij deze trades. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de vervolging met meer dan zes jaar was overschreden. Ondanks deze overschrijding heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar heeft de subsidiaire tenlastelegging van medeplichtigheid aan witwassen bewezen verklaard. De rechtbank heeft geen straf opgelegd, gezien de beperkte rol van de verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-700199-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [poscode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 september 2021, 13 oktober 2023 en 24 november 2023. Op 13 oktober 2023 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en op 24 november 2023 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Kegreisz, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
in de periode van 28 juni 2015 tot en met 29 september 2015 te Baarn en/of Nieuwegein en/of Rotterdam en/of Arnhem en/of Zwolle zich, samen met een of meer anderen, heeft schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen van twaalf dan wel acht contante geldbedragen variërend tussen € 7.000 en € 12.000 .
Subsidiair
in de hiervoor genoemde periode op de hiervoor genoemde plaatsen medeplichtig is geweest aan het hiervoor genoemde (schuld)witwassen door geldbedragen tegen bitcoins aan derden te verkopen/(uit) te betalen/om te wisselen, geldbedragen te pinnen, twee stichtingen op te richten en bankrekeningen en bijbehorende betaalpassen te regelen.

3.VOORVRAGEN

3.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid tot kennisneming
De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte, gelet op de extreme overschrijding van de redelijke termijn afgezet tegen de beperkte ernst van het feit waarvan verdachte verdacht wordt.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit dat zij ondanks de forse overschrijding van de redelijke termijn ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen op 29 september 2015, de datum van inverzekeringstelling van verdachte. Dit is immers een handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Dat betekent dat de redelijke termijn in onderhavige zaak met ruim zes jaren is overschreden. Hoewel dit een forse overschrijding van de redelijke termijn is, leidt dit gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter niet – ook niet in uitzonderlijke vallen als deze – tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank oordeelt hierover onder 8.3.
De officier van justitie is aldus ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.3
Schorsing vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan schuldwitwassen wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van de van de ten laste gelegde handeling van het openen van bankrekeningen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Indien de rechtbank meent tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient de behandeling van zaak te worden aangehouden om de eerder toegewezen maar niet gehoorde getuige [getuige 1] alsnog te horen bij de rechter-commissaris. Indien de rechtbank hieraan geen gehoor geeft, dient verdachte in ieder geval te worden vrijgesproken van een deel van de ten laste gelegde pleegperiode en van de medeplichtigheidshandelingen die zien op het oprichten van stichtingen en het openen van bankrekeningen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het vonnis in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] :
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de winst die het bedrijf (de rechtbank begrijpt:
[onderneming] B.V.) op een transactie pakt tussen de 0 en 1,5 procent ligt, maar vaker onder de 1
procent dan daarboven. Ook volgt uit zijn verklaring dat alle betalingen plaatsvinden via
een bankrekening. [2]
Bewijsoverweging
(…) Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] , [getuige 1] en [J] op meerdere momenten grote hoeveelheden bitcoins hebben ingekocht. Een groot aantal van de door hen verkregen bitcoins is vervolgens ingewisseld bij [onderneming] voor giraal geld, dat vervolgens contant door hen werd opgenomen. Hierdoor hebben zij in totaal ruim 7 miljoen euro contant voorhanden gekregen. Daarnaast hebben verdachten grote hoeveelheden bitcoins aan derden verkocht voor een groot contant geldbedrag van ruim twee miljoen euro. [3]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 september 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer perso(o)n(en), voorwerpen, te weten
A. geldbedragen in Euro, bestaande uit
- contante opnamen ter hoogte van 7.607.192,- Euro en
- contante geldbedragen ter hoogte van 2.346.200,- Euro, welke geldbedragen middellijk of
onmiddellijk afkomstig waren uit de verkoop van bitcoins en
B. een grote hoeveelheid bitcoins
- 38.181 bitcoins ingeruild/ingewisseld/verkocht bij [onderneming] B.V. en
- een hoeveelheid bitcoins aangekocht/ingeruild bij [A] en [B] en [C] en [D] en [E] en [F] en [G] en [H] en [I] (zaaksdossiers 1 tot en met 9) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of daarvan de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld terwijl verdachte en zijn mededader(s) telkens wisten dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en terwijl verdachte en zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt. [4]
Een lijst met uitbetalingen
Op 29 september 2015 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres 2] te [plaats 1] . Daar hebben twee opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD opsporingshandelingen verricht met betrekking tot diverse datadragers. Eén van de aangetroffen datadragers op het adres [adres 2] te [plaats 1] betrof een laptop. De laptop stond, volgens opsporingsambtenaren van de FIOD, aan en ingelogd met het account van [J] . Door mij zijn de voornoemde aangetroffen bestanden onderzocht.
Bestand " [....] "
Betreft een Excel-bestand met vier werkbladen, met de namen; [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Elk werkblad is anders opgesteld, maar elk werkblad bevat wel de gegevens over de "payout" (gespecificeerd met data, namen en bedragen) en overige gegevens met betrekking tot de voorraad aan contant geld. [5]
28-jul € 110,00
[verdachte (voornaam)]
30-jul € 70,00 [6]
02-aug € 150,00
[verdachte (voornaam)] for work
06-aug € 100,00
[verdachte (voornaam)] for work
13-aug € 120,00
[verdachte (voornaam)] for work
17-aug € 100,00
[verdachte (voornaam)] for work
20-aug € 50,00
[verdachte (voornaam)] for work [7]
01-sept € 80,00 [verdachte (voornaam)] (work) [8]
De verklaringen van verdachte ter terechtzitting van 13 oktober 2023
Ik ging mee naar de trades waarbij de hoofdverdachten afspraken met klanten hadden om bitcoins om te wisselen naar contant geld. Ik heb een paar keer zelf geld gepind, dat vervolgens bij de trade werd overhandigd aan de klanten. Ik kreeg de pinpas en pincode van [J] . Hij zei ook welk bedrag ik moest pinnen. Vervolgens ging ik mee naar de trade. De trades vonden plaats op publieke plekken. Ik heb ook een aantal keer het geld in mijn eentje weggebracht. Ik werd contant betaald door de hoofdverdachten.
Klanten werden door de hoofdverdachten cash uitbetaald omdat het via de bank heel moeilijk was, accounts werden bevroren. Ze zeiden dat ze meerdere accounts hadden waarvan er meerdere bevroren waren.
De verklaringen van verdachte bij een politieverhoor van 30 september 2015
A: Ik zie mezelf als oproepkracht voor de bitcoinhandel als ze het zelf niet kunnen doen. Ik was alleen iemand die geld bracht.
V: Wie is ze?
A: [getuige 1 (voornaam)] , [medeverdachte (voornaam)] en [J (voornaam)] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] , [medeverdachte] en [J] ).
V: Wat doen ze dan?
A: Ze maken afspraken met mensen die bitcoins willen verkopen. Pakken ze marge op de verkoop van bitcoins. Ze kopen in onder marktprijs en pakken marge van 8% door verkopen de bitcoins. Ik bracht alleen maar het geld, want banken doen nogal moeilijk over bitcoinhandel. Ik heb hen gevraagd waarom via mij en niet via een bank. Zij gaven aan dat het onmogelijk was om een bank te vinden die deze handel mogelijk maakt. [9]
Ik moest geld halen op een bepaalde plaats en wegbrengen naar de persoon die de bitcoins verkocht. Ging veel de whatsapp en telegram, zodat ik het geld kon geven aan de verkoper
na het berichtje/appje/belletje, dat de bitcoins waren overgemaakt. De trades deden zij ik
alleen het geld.
V: Waar kwam dat geld vandaan?
A: Ze brachten het bij mij in de buurt, 500 meter van mijn huis. Mijn moeder mocht het
niet weten, zodat ze zich er niet mee ging bemoeien.
V: Hoe kreeg jij het geld aangeleverd?
A: In een enveloppe. [10]
V: Om hoeveel geld ging het?
A: Ik ben zelfstandig 6 keer op pad geweest en ongeveer 6 keer met [J (voornaam)] . Ging om bedragen tussen € 7.000,00 en € 12.000,00 per transactie.
V: Op welke plekken vonden de transacties plaats?
A: Ook hier in de omgeving van [plaats 4] bij [locatie] , een keer, paar keer in [plaats 2] en in [plaats 1] . Op heel open plekken.
V: Wat verdiende je daar mee?
A: Komt ongeveer uit op € 10,00 per uur. Zwart verdiend. [11]
V: Hoe vaak heb jij geld voor ze gepind?
A: Drie keer. Het ging om € 10.000,00 die ze elkaar hadden geleend en € 2.500,00 of
€ 5.000,00 of € 10.000,00 voor bitcoins. Derde keer was hetzelfde, weer voor bitcoins.
V: Van welke rekening pinde je dit?
A: Een keer van mijn eigen rekening, [..] had dit overgemaakt. En de andere 2 keer kreeg
ik een pinpas in mijn handen gedrukt. Ik denk dat het ING was, kan ook ABN-Amro zijn.
Waren passen van [J (voornaam)] gekregen. [12]
V: Noem eens wat namen waarmee je getraded hebt?
A: In [plaats 3] was het [.......] , de rest weet ik niet. Ik merkte angst om naam te noemen.
V: Vond je dat niet vreemd dat mensen hun naam niet noemden?
A: Aan de ene kant vreemd, maar in mijn hoofd praatte ik het goed. [13]
Bewijsoverweging
De verdenking tegen verdachte maakt onderdeel uit van het onderzoek [.] . Dit onderzoek richtte zich op het grootschalig witwassen van bitcoins. Natuurlijke personen boden aan de (hoofd)verdachten in het onderzoek [.] bitcoins te koop aan. De hoofdverdachten traden daarbij op als particuliere bitcoinhandelaar (‘broker’), bij wie de bitcoins anoniem werden ingewisseld voor contant geld. De drie hoofdverdachten, [getuige 1] , [medeverdachte] en [J] , zijn inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor (onder meer) het medeplegen van gewoontewitwassen.
Het verwijt aan verdachte is dat hij, als medepleger dan wel medeplichtige, betrokken is geweest bij dit witwassen door contante geldbedragen te leveren bij diverse ‘trades’, ontmoetingen waarbij bitcoins werden ingewisseld voor contant geld.
Medeplichtigheid bij witwassen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 28 juni tot en met 1 september 2015 achtmaal, in opdracht van de hiervoor genoemde hoofdverdachten in het onderzoek [.] , contante geldbedragen heeft gepind en/of heeft vervoerd naar locaties waar zogenoemde bitcointrades plaatsvonden tussen de hoofdverdachten en hun klanten. Het ging daarbij telkens om geldbedragen tussen de € 7.000,- en € 12.000,-. Dat (ook) deze geldbedragen een criminele herkomst hadden en daarmee sprake is geweest van witwassen, baseert de rechtbank op de bewezenverklaring in het vonnis van [medeverdachte] . De in de bewezenverklaring genoemde bedragen betreffen namelijk het totaal aan contant geld dat de hoofdverdachten voorhanden hebben gehad. De geldbedragen die verdachte heeft gepind en/of geleverd bij de trades maken daar onderdeel van uit.
Uit het dossier valt verder op te maken dat verdachte twee stichtingen heeft opgericht, maar niet is gebleken dat deze stichtingen daadwerkelijk zijn gebruikt om geldbedragen wit te wassen. Daarnaast ontbreekt bewijs dat verdachte op naam van die stichtingen bankrekeningen heeft geopend en betaalpassen heeft geregeld. Verdachtes bijdrage bestond dus uit het pinnen van geldbedragen en het leveren van (die) geldbedragen bij trades. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat deze bijdrage onvoldoende is om verdachte aan te merken als medepleger. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank ziet in de door verdachte verrichte handelingen wel wettig en overtuigend bewijs van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bij het (opzettelijk) witwassen van acht geldbedragen, variërend tussen de € 7.000,- en € 12.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte zowel opzet op het witwassen door de hoofdverdachten (zij het in voorwaardelijke zin) als op de ondersteuning die hij hieraan bood. De volgende omstandigheden zijn hiervoor redengevend.
Verdachte ging mee naar trades, die op openbare plaatsen plaatsvonden, waarbij grote sommen contant geld werden ingewisseld voor bitcoins. Verdachte wist dat de hoofdverdachten hiervoor een provisie van 8% ontvingen. Dit percentage is aanzienlijk hoger dan het percentage dat, zo blijkt uit het vonnis in de zaak tegen [medeverdachte] , destijds door een regulier bitcoinexchangebedrijf als [onderneming] werd gehanteerd en bij wie de uitbetaling plaatsvond op een bankrekening in plaats van in contanten. Bij de trades waarbij verdachte aanwezig was merkte verdachte angst bij de aanwezigen om namen te noemen, wat hij zelf ook vreemd vond. Verdachte wist daarnaast dat er met contant, in plaats van giraal, geld werd gehandeld, omdat geen enkele Nederlandse bank deze bitcoinhandel wilde faciliteren. Verdachte nam het geld dat hij moest leveren in ontvangst op 500 meter afstand van zijn huis, omdat zijn moeder zich er niet mee mocht bemoeien. Verdachte kreeg daarnaast zwart betaald voor zijn bijdrage aan de bitcoinhandel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door onder deze omstandigheden toch zijn bijdrage te leveren aan de bitcoinhandel, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij geldbedragen pinde en/of afleverde bij trades die van misdrijf afkomstig waren.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist en ook niet kon weten dat het geld dat hij pinde en/of afleverde bij trades van misdrijf afkomstig was. Verdachte was nog jong toen hij met de hoofdverdachten in zee ging en zij garandeerden hem dat hun bitcoinhandel legaal was. De hoofdverdachten zeiden immers dat zij alles in overleg met boekhouders, advocaten en fiscalisten deden. Dat banken niet mee wilden werken vond verdachte niet vreemd omdat de bitcoinhandel iets nieuws was. Dat de trades in het openbaar plaatsvonden vond verdachte juist bijdragen aan zijn overtuiging dat hij zich met legale zaken bezighield.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De bitcoinhandel met contant geld was, zo blijkt uit het verweer van de verdediging en verdachtes eigen verklaringen, voor verdachte aanleiding om de hoofdverdachten te vragen of wat zij deden legaal was. De hiervoor genoemde bijkomende ongebruikelijke omstandigheden gaven hiertoe, naar het oordeel van de rechtbank, ook alle aanleiding. Verdachte nam vervolgens echter genoegen met het antwoord dat alles werd overlegd met boekhouders, advocaten en fiscalisten. Niet is gebleken dat verdachte ter onderbouwing van de legitimiteit van de bitcoinhandel specifieke stukken heeft ingezien. Ook is niet gebleken of met stukken onderbouwd dat verdachte hier zelf onderzoek naar heeft gedaan door bijvoorbeeld advies in te winnen bij niet-betrokken derden. Verdachte heeft op zitting weliswaar verklaard dat hij contact heeft gehad met een notaris, maar de rechtbank begrijpt dat dit ging over het oprichten van stichtingen en dus niet noodzakelijkerwijs over het inwisselen van bitcoins voor contant geld en verdachtes rol daarbij als pinner en leverancier van het contante geld.
Partiële vrijspraak
Verdachte zal, gelet op wat de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in de periode van 2 tot en met 29 september 2015 en van de ten laste gelegde medeplichtigheidshandelingen die bestaan uit het oprichten van stichtingen (niet gebruikt) en het openen van bankrekeningen (niet gebleken).
Aanhoudingsverzoek
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek om de eerder toegewezen getuige [getuige 1] te horen af. De rechtbank acht het onaannemelijk dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord kan worden. Uit het door de rechter-commissaris opgestelde proces-verbaal van 27 juli 2022 blijkt dat [getuige 1] in het buitenland verblijft, dat hij niet bereid is naar Nederland te komen en zijn verblijfplaats in het buitenland onbekend is, zodat geen rechtshulpverzoek kan worden gedaan. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte door afwijzing van dit verzoek niet zodanig in zijn verdedigingsbelang is geschaad dat sprake is van een oneerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De eveneens toegewezen getuige [medeverdachte] is immers wel gehoord door de rechter-commissaris. In dat verhoor heeft [medeverdachte] bevestigd dat verdachte door de hoofdverdachten is verteld dat hun bitcoinhandel 100% legaal was. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte hierover. Volgens de verdediging zou ook [getuige 1] langs dezelfde lijn kunnen verklaren. De rechtbank heeft de ontlastende verklaring van [medeverdachte] reeds meegewogen in haar bewijsbeslissing. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan verdachtes verklaring op dit punt, maar heeft hieraan een andere betekenis toegekend dan de verdediging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Subsidiair
[medeverdachte] en [J] in de periode van 28 juli 2015 tot en met 1 september 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van voorwerpen, te weten acht, contante geldbedragen variërend tussen (ongeveer) 7.000,- Euro en (ongeveer) 12.000,- Euro, de herkomst hebben verborgen en/of verhuld en/of hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachten, wisten dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
bij het plegen van het hiervóór omschreven misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest en tot het plegen van het hiervóór omschreven misdrijf hij verdachte opzettelijk middelen heeft verschaft door
- die geldbedragen tegen bitcoins, althans zogeheten cryptocurrency, aan derden uit te betalen en/of
- geldbedragen te pinnen voor die [medeverdachte] en die [J] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplichtigheid aan het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een geldboete van € 780,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr), gelet op de beperkte rol die verdachte heeft gehad bij de illegale bitcoinhandel van de hoofdverdachten, en de forse overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte is in 2015 medeplichtig geweest aan het witwassen van contant geld door, in opdracht van de hoofdverdachten in het [.] -onderzoek, geldbedragen te pinnen en/of (geldbedragen) af te leveren bij zogeheten bitcointrades. Het contante geld werd bij die trades gewisseld voor bitcoins die werden overgemaakt naar bitcoinwallets in beheer bij de hoofdverdachten. Met zijn handelen heeft verdachte de hoofdverdachten mede in staat gesteld om criminele gelden wit te wassen. Door dit witwassen loonden door anderen gepleegde misdaden en werden de plegers daarvan gefaciliteerd in het ten gelde te maken van hun criminele inkomsten, terwijl zij anoniem konden blijven. Verder bracht dit witwassen schade toe aan het maatschappelijk vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte is daarvoor, zij het in beperkte mate gezien zijn rol, mede verantwoordelijk geweest.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank gekeken naar het meest recente uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit weeg niet in het nadeel maar evenmin in het voordeel van verdachte.
Strafoplegging
De bijdrage die verdachte heeft geleverd aan het grootschalige witwassen door de hoofdverdachten ziet de rechtbank als beperkt. Verdachte heeft betrokkenheid gehad bij het witwassen van enkele duizenden euro’s, terwijl het totaal aan witgewassen geld ruim 9 miljoen euro bedroeg. De rechtbank zou daarom in beginsel een lichte taakstraf een passende straf vinden. De overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor onder 3.2.3. vastgesteld, met ruim zes jaren geeft echter aanleiding hiervan af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een straf aan verdachte op dit moment niet meer passend of geboden is. Verdachtes beperkte rol, de forse overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid, zoals terechtzitting is gebleken, dat verdachte in de jaren na het ontstaan van de verdenking in zijn persoonlijke en werkzame leven veel nadelige gevolgen heeft ervaren van de verdenking zijn voor de rechtbank aanleiding om te volstaan met de vaststelling dat verdachte het strafbare feit heeft begaan.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 49, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 5 juli 2018, genummerd 180409.1104.DOS Dossier [verdachte] , opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 353. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 1 Wetboek van Strafvordering, te weten een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 3 april 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:1180, p. 52.
3.Idem, p. 53.
4.Idem, p. 56.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 325.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 328.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 329.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 330.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 349.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 350.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 350.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 351.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 352.