ECLI:NL:RBMNE:2023:6247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
565024 / HA RK 23-211
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek gegrond verklaard na moeizame communicatie tussen partijen en rechter

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2023 het wrakingsverzoek van verzoeker gegrond verklaard. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023, waarbij de communicatie tussen partijen en de rechter moeizaam verliep. Verzoeker stelde dat de rechter zich partijdig opstelde door veel kritische vragen aan hem te stellen en stukken van de wederpartij toe te laten die te laat waren ingediend. Bovendien had de rechter tijdens de zitting een opmerking gemaakt over de lotsverbondenheid tussen partijen die verzoeker de schijn van partijdigheid deed wekken.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat, hoewel de rechter niet daadwerkelijk vooringenomen was, de wijze waarop hij zich tijdens de zitting uitliet en de communicatie met verzoeker de indruk van partijdigheid heeft gewekt. De rechter had erkend dat hij niet alle stukken had gelezen, maar stelde dat hij voldoende informatie had om de zaak te behandelen. De wrakingskamer oordeelde dat de afsluitende opmerking van de rechter over de lotsverbondenheid, die verzoeker als kwetsend ervoer, de schijn van partijdigheid kon wekken. Dit leidde tot de conclusie dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, waardoor het wrakingsverzoek gegrond werd verklaard.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De griffier en de voorzitter hebben de beslissing ondertekend en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 565024 / HA RK 23-211
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 21 november 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker),
advocaat: mr. F. Ettaia, te Zeist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van verzoeker van 31 oktober 2023;
- de reactie van mr. M.W.J. van Elsdingen (hierna: de rechter) van 3 november 2023;
- de aanvullende stukken, ingediend namens verzoeker op 6 november 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 7 november 2023 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
- advocaat van verzoeker;
- de rechter;
- mr. W.A. van der Stroom-Willemsen en mr. C.G.A. Stratum (toehoorders).

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer C/16/562216 / FA RK 23-1631 (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter heeft zich op zodanige wijze opgesteld tijdens de mondelinge behandeling van 26 oktober 2023 dat gevreesd moet worden dat de rechter vooringenomen en partijdig is. Gedurende de zitting is de rechter volgens verzoeker veelvuldig op de stoel van de wederpartij gaan zitten. De rechter stelde veel meer kritische vragen aan verzoeker dan aan de wederpartij en leek bij meerdere onderwerpen stellingen van de wederpartij te willen bevestigen. Daarnaast heeft de rechter stukken die te laat waren ingediend door de wederpartij toch tot de procedure toegelaten. Verder bleek uit de reactie van de rechter ter zitting dat hij geen kennis had genomen van door verzoeker ingediende stukken. Tot slot heeft verzoeker in zijn verweer in de hoofdzaak gesteld dat er tussen partijen geen lotsverbondenheid meer was en derhalve geen grond voor partneralimentatie. Toen de wederpartij daarop had gereageerd sloot de rechter de mondelinge behandeling af met de woorden “Wat nou lotsverbondenheid? De hele lotsverbondenheid kan mij aan mijn reet roesten”. Geen van partijen kreeg daarna nog een mogelijkheid om te reageren. Verzoeker maakte uit die reactie op dat de rechter zijn verweer ten aanzien van (het ontbreken van) lotsverbondenheid niet serieus nam.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat er geen sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid. Hij wijst erop dat de behandeling van de voorlopige voorziening op 26 oktober 2023 ongeveer 3,5 uur heeft geduurd, wat uitzonderlijk lang is voor dit soort procedures. De zaak bleek eigenlijk te ingewikkeld voor een voorlopige voorzieningenprocedure. De rechter erkent dat hij bij de voorbereiding van de zaak het stuk waar verzoeker naar verwijst niet had bekeken. Hij heeft echter wel ter zitting aangegeven dat het stuk in het dossier zat en hij heeft de advocaat van verzoeker ruimte gegeven om er op in te gaan. Ten aanzien van de kritische vragen aan verzoeker stelt de rechter zich op het standpunt dat deze vragen noodzakelijk waren, aangezien verzoekers inkomenspositie ingewikkelder is dan die van de wederpartij. Bovendien heeft de rechter gedurende de behandeling van de zaak ook kritische vragen gesteld aan de wederpartij. Ten aanzien van de opmerking aan het einde van de zitting erkent de rechter dat hij zich op enig moment wat grof heeft uitgelaten. Hij merkte dat hij even volschoot van het feit dat het conflict tussen partijen ten koste van de kinderen ging. In die gemoedstoestand heeft hij de opmerking over de lotsverbondenheid gemaakt waar verzoeker naar verwijst. De rechter stelt zich op het standpunt dat hij, alhoewel niet op een chique manier, daarbij beide partijen op hun gedrag aansprak en dat dit dus niet relevant is voor het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader
3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid van de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij vooringenomen is of dat hij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet gebleken dat de rechter vooringenomen is. Wel is gebleken dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt en dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
De zitting van 26 oktober 2023
3.4.
De wrakingskamer leidt uit het proces-verbaal van de zitting van 26 oktober 2023 af dat de communicatie tussen partijen en de rechter vanaf het begin van de mondelinge behandeling moeizaam verliep en dat dit zich de gehele zitting voortzette. Ook blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter kritische vragen heeft gesteld en een paar opmerkingen heeft gemaakt die ongelukkig kunnen zijn gevallen. Ten aanzien van de stelling dat de rechter een stuk van verzoeker niet had gelezen vóór de zitting, overweegt de wrakingskamer dat uit het proces-verbaal blijkt dat (de advocaat van) verzoeker in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt naar voren te brengen en dat de rechter zich kennelijk voldoende voorgelicht achtte. De beslissing van de rechter om de processtukken van de wederpartij toe te laten is een procesbeslissing. Een procesbeslissing kan alleen een grond voor wraking opleveren als die beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat dit niet anders kan worden opgevat dan als een blijk van partijdigheid. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De hiervoor genoemde omstandigheden zijn op zichzelf niet, maar ook niet in onderlinge samenhang bezien, voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. Een rechter komt immers een grote mate van vrijheid toe in de manier waarop hij een zaak behandelt.
3.5.
Ten aanzien van de afsluitende opmerking van de rechter over de lotsverbondenheid overweegt de wrakingskamer echter als volgt. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de lotsverbondenheid een belangrijk punt was in de procedure en dat met name verzoeker op dit punt naast zijn al schriftelijk aangevoerde gronden, ook nog mondeling zijn standpunt wilde onderbouwen. Eén en ander was ook voor de rechter duidelijk. Toen dit punt de eerste keer werd aangedragen door verzoeker heeft de rechter het expliciet doorgeschoven naar een later moment tijdens de behandeling. Aan het einde van de behandeling is de rechter teruggekomen op dit punt, maar de zitting is geëindigd zonder dat er inhoudelijk is gediscussieerd over de lotsverbondenheid. De rechter heeft de zitting afgesloten met onder meer de volgende woorden:
“Ik vind het verschrikkelijk. Ik moet mij even herpakken. Dat reken ik u zwaar aan. Ik doe niets met de lotsverbondenheid, die kan mij aan mijn reet roesten. Dat ligt bij u allebei.”
3.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter met deze opmerking naar objectieve maatstaven gemeten de indruk heeft kunnen doen ontstaan dat hij niet open en onbevooroordeeld tegenover verzoeker stond. De rechter heeft in zijn verweer geschreven dat zijn opmerking aan beide partijen gericht was en zo staat het ook in het proces-verbaal. Echter, het was verzoeker die het onderwerp van de lotsverbondenheid vanaf het begin van de zitting uitdrukkelijk aan de orde wilde stellen en niet de wederpartij. Onder die omstandigheden heeft de uitlating van de rechter over de lotsverbondenheid bij verzoeker de schijn van partijdigheid kunnen wekken, ook al was de opmerking mogelijk aan beide partijen gericht. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom gegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. A.M. Crouwel als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Bazaz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.