3.1.[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 6.543,08 bruto uit hoofde van loon op basis van de door hem gewerkte uren;
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 17.288,25 bruto uit hoofde van het loon tot en met 26 mei 2023, verschuldigd en opeisbaar geworden nadat is opgeschort;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over de hoofdsom, zoals bedoeld onder a en b, tot het moment van volledige voldoening;
d. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom, zoals bedoeld onder a en b, alsmede over de wettelijke verhoging, tot het moment van volledige voldoening;
e. een verklaring voor recht dat [eiser] aanspraak heeft op loon tot het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
f. een verklaring voor recht dat [eiser] aanspraak heeft op vakantie en vakantiegeld vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst tot het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
g. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.226,11 bruto;
subsidiair:
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.543,08 bruto uit hoofde van loon op basis van de door hem gewerkte uren uit hoofde van artikel 7:405 BW;
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot het moment van volledige voldoening;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten over de hoofdsom van € 849,60 bruto;
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding.
Het verweer en de tegenvorderingen van [gedaagde]