ECLI:NL:RBMNE:2023:6218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
10578479 \ UC EXPL 23-4284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de arbeidsverhouding tussen een zelfstandige en een opdrachtgever; beoordeling van de arbeidsovereenkomst versus overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. over de kwalificatie van de arbeidsverhouding. [eiser] vorderde betaling van een factuur van € 6.543,08 inclusief btw, die hij had gefactureerd voor werkzaamheden die hij voor [gedaagde] had verricht. [gedaagde] betwistte de vordering en stelde tegenvorderingen in, waarbij zij schadevergoeding eiste wegens ondeugdelijk werk van [eiser]. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de communicatie tussen partijen en de aard van de werkzaamheden die [eiser] voor [gedaagde] heeft verricht. De rechter concludeerde dat er geen arbeidsovereenkomst bestond, maar een overeenkomst van opdracht, omdat [eiser] zich als zelfstandige had gepresenteerd en de vrijheid had om zijn werkzaamheden in te vullen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente, en de tegenvorderingen van [gedaagde] afgewezen. Tevens zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10578479 UC EXPL 23-4284 MS/1270
Vonnis van 22 november 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.K. den Haan,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
kantoor houdend te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: de heer [A] , statutair directeur van [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met producties ingediend en [gedaagde] een schriftelijk antwoord met producties en tegenvorderingen. [eiser] heeft daarna een conclusie van antwoord in reconventie met producties en vervolgens nog een nadere productie ingediend.
1.2.
Op 19 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiser] is verschenen met zijn ouders en met zijn gemachtigden mr. J.K. den Haan en Q. van Vliet. De heer [A] (hierna: [A] ), statutair directeur van [gedaagde] , is namens [gedaagde] verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondeling behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] is een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met het leveren en installeren van beveiligingsproducten.
2.2.
[eiser] is op 4 juli 2022 bij [gedaagde] op gesprek geweest. Bij dit gesprek waren [A] en de heer [B] van de gemeente De Ronde Venen aanwezig. [A] heeft bij e-mail van 4 juli 2022 de inhoud van dit gesprek als volgt bevestigd:
“Hoi [eiser] ,
Ik reageer even naar aanleiding van ons gesprek en doe je hierbij de volgende 3 voorstellen.
  • Voorstel A: op basis van 2 dagen per week vast in dienst dan is jouw voorstel van € 16,- bruto akkoord.
  • Voorstel B: op basis van 3 dagen per week vast in dienst op basis van € 15,- bruto. (zie bijlage de berekening)
  • Voorstel C: op basis van oproep inhuurkracht als ZZP € 200,- excl. BTW per dag. Dat is hoger dan bijgevoegde berekening.
Wat mij betreft woensdag 8 juli starten. Laat maar weten.”
2.3.
[eiser] had voorafgaand aan dit gesprek op 3 juli 2022 een WhatsAppbericht aan [A] gestuurd:
“Hi [A] , als je mij op projectbasis wilt inhuren reken ik een uurloon van € 40,- ex BTW.”
2.4.
[eiser] heeft [A] bij e-mail van 7 juli 2022 het volgende geantwoord:
“Hi [A] ,
Mijn voorkeur gaat uit naar voorstel C, echter wil ik dan wel € 250,- excl BTW per dag aangezien ik dan ook mijn eigen gereedschap gebruik en mijn eigen auto
Op deze manier hoef jij geen gereedschappen en dergelijke voor mij te regelen als er spullen in jouw bussen missen.
Als je hiermee akkoord gaat kan ik aanstaande maandag 11 juli beginnen (…)”
2.5.
[eiser] en [gedaagde] hebben de exacte afspraken die zij hebben gemaakt niet op papier gezet. [eiser] is vanaf 11 juli 2022 via zijn eenmanszaak [eenmanszaak] voor [gedaagde] gaan werken. Hij heeft de werkzaamheden die hij voor [gedaagde] heeft verricht op 13 juli 2022, 23 juli 2022, 8 augustus 2022, 12 augustus 2022, 30 september 2022, 7 oktober 2022 en 4 december 2022 aan [gedaagde] gefactureerd. [gedaagde] heeft de facturen tot en met 7 oktober 2022 betaald, maar heeft [eiser] om een nadere onderbouwing van de factuur van 4 december 2022 van € 6.479,55 inclusief btw gevraagd. [eiser] heeft op 7 december 2022 een nieuwe gespecificeerde factuur gestuurd die ook gedateerd was op 4 december 2022 (hierna: de factuur van 7 december 2022) en door middel van locatiegegevens was onderbouwd. Deze nieuwe factuur viel nog iets hoger uit en bedroeg € 6.543,08 inclusief btw.
2.6.
[gedaagde] heeft de factuur van 7 december 2022 betwist omdat de gedeclareerde uren volgens [A] niet correct waren en er diverse schadegevallen waren die opgelost en besproken moesten worden voordat tot betaling kon worden overgegaan. [A] heeft [eiser] verzocht langs te komen om dit te bespreken. [eiser] heeft dit niet gedaan en heeft [A] op 7 en 8 december 2022 mondeling en per e-mail meegedeeld dat hij zijn werk zou neerleggen als zijn factuur niet werd betaald. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald en [eiser] is vanaf 8 december 2022 niet meer op het werk verschenen.
2.7.
[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van haar toenmalige gemachtigde mr. A.F. Berndes van 23 december 2022 meegedeeld dat hij een aantal van de opdrachten bij klanten van [gedaagde] ondeugdelijk heeft uitgevoerd dan wel niet heeft afgerond en dat [gedaagde] daardoor schade heeft geleden. De facturen die [eiser] op 4 en 7 december 2022 heeft gestuurd worden betwist. [gedaagde] heeft nakoming gevorderd van de overeenkomst door het afronden en herstellen van de opdrachten en heeft daarnaast aanvullende schadevergoeding gevorderd met betrekking tot de opdrachten waarvoor nakoming reeds onmogelijk is en/of [eiser] in verzuim is. Dit is een bedrag van € 7.569,50. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat deze kosten verrekend kunnen worden met de openstaande factuur.
2.8.
[eiser] heeft bij brief van zijn gemachtigde van 11 januari 2023 weersproken dat hij ondeugdelijk werk heeft geleverd en dat hij aansprakelijk is voor de schade. Hij heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat sprake is van schijnzelfstandigheid en dat hij in werkelijkheid op basis van een arbeidsovereenkomst voor [gedaagde] werkzaam is. Hij heeft [gedaagde] gesommeerd om - kort samengevat - zijn factuur te betalen en zijn loon door te betalen vanaf 8 december 2022.
2.9.
[gedaagde] heeft bij brief van mr. Berndes betwist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade die zij door toedoen van [eiser] stelt te hebben geleden.

3.Het geschil

De vorderingen van [eiser]
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 6.543,08 bruto uit hoofde van loon op basis van de door hem gewerkte uren;
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 17.288,25 bruto uit hoofde van het loon tot en met 26 mei 2023, verschuldigd en opeisbaar geworden nadat is opgeschort;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over de hoofdsom, zoals bedoeld onder a en b, tot het moment van volledige voldoening;
d. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom, zoals bedoeld onder a en b, alsmede over de wettelijke verhoging, tot het moment van volledige voldoening;
e. een verklaring voor recht dat [eiser] aanspraak heeft op loon tot het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
f. een verklaring voor recht dat [eiser] aanspraak heeft op vakantie en vakantiegeld vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst tot het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
g. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.226,11 bruto;
subsidiair:
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.543,08 bruto uit hoofde van loon op basis van de door hem gewerkte uren uit hoofde van artikel 7:405 BW;
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot het moment van volledige voldoening;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten over de hoofdsom van € 849,60 bruto;
primair en subsidiair:
a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding.
Het verweer en de tegenvorderingen van [gedaagde]
3.2.
voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
3.3.
[gedaagde] heeft daarnaast tegenvorderingen ingediend en heeft de kantonrechter verzocht te beslissen:
1. als er wel een arbeidsovereenkomst zou zijn: dat een loon van € 15,-- bruto per uur tot aan 8 december 2022 als afgesproken geldt dan wel de gefactureerde uren van [eenmanszaak] te crediteren;
2. dat [gedaagde] een beroep mag doen op verrekening;
3. dat [gedaagde] de schade van € 7.569,50 dan wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag bij [eiser] in rekening mag brengen met de rente vanaf einde 2022 en dat [gedaagde] die vordering als zij meer bewijsstukken kan aanbrengen nog mag verhogen;
4. [eiser] te veroordelen tot betaling van de schades en de gemaakte kosten.

4.De beoordeling

Arbeidsovereenkomst
De stellingen van [eiser]
4.1.
stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hij voert hiertoe aan dat hij 23 jaar oud is en vanwege zijn ADHD en diverse autistische kenmerken moeite had met het vinden van vast werk. In dat kader is hij door de gemeente De Ronde Venen aan [gedaagde] gekoppeld en heeft er bij [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden waarbij behalve hijzelf ook [A] en de heer [B] van de gemeente aanwezig was. Bij die gelegenheid is gesproken over het sluiten van een arbeidsovereenkomst. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij vanwege zijn gebrek aan ervaring slechts in dienst wilde treden als assisterend elektricien en dat hij geen persoonlijke verantwoordelijkheid wilde dragen voor projecten. Het was [A] bekend dat hij recent gestopt was met zijn opleiding elektrotechniek. Hij kreeg vervolgens de keuze om als zzp-er of als werknemer in dienst te treden, waarbij hij hetzelfde netto salaris zou krijgen. De keuze voor zzp zou volgens [A] voor hem voordeliger zijn omdat hij daarmee de vrijheid van het ondernemer zijn zou krijgen.
4.2.
Volgens [eiser] is evident sprake van een arbeidsovereenkomst omdat aan alle drie de vereisten van een arbeidsovereenkomst is voldaan. Er was sprake van arbeid omdat de werkzaamheden persoonlijk door hem moesten worden verricht en voor [gedaagde] van waarde waren. Daarnaast was sprake van loon, omdat partijen een uurloon zijn overeengekomen. Er is ook sprake van gezag, omdat hij verplicht werkkleding van [gedaagde] moest dragen, de bus van de zaak of een neutrale bus zonder reclame moest gebruiken, werd verplicht te zwijgen over het feit dat hij zzp-er was en geen zelfstandige verantwoordelijkheid zou krijgen. Hij kreeg dagelijks instructies en belde of appte bij problemen met zijn leidinggevende. Ook materialen werden aangeleverd door [gedaagde] . De beloofde ondernemersvrijheid, die vooral zou bestaan uit urenvrijheid, kwam er bij de feitelijke uitvoering op neer dat hij zijn beoogde rooster ver van tevoren moest voorleggen aan [A] . Voor afwijkingen van en aanpassingen aan dit vaste rooster moest toestemming worden gevraagd. Volgens [eiser] was sprake van een arbeidsovereenkomst in deeltijd omdat hij naast zijn werk ruimte wilde houden om te studeren en vervolgens eventueel voor een ander of voor zichzelf te gaan werken. [eiser] stelt dat hij de eerste maanden exclusief voor [gedaagde] heeft gewerkt en na de eerste maanden zo nu en dan een gelijktijdige opdrachtgever had. Hij wijst erop dat het werken in deeltijd en daarnaast zelf bijklussen in de bouwsector veelvuldig voorkomt. [eiser] doet ook een beroep op het bewijsvermoeden van artikel 7:610a BW omdat hij ten behoeve van [gedaagde] tegen beloning gedurende drie opeenvolgende maanden gedurende ten minste twintig uren per maand arbeid heeft verricht.
Het verweer van [gedaagde]
4.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en voert daartoe het volgende aan.
[eiser] had van 5 oktober 2020 tot 18 maart 2021 al bij [gedaagde] gewerkt, eerst als stagiair en daarna als werknemer. Hij had op 18 maart 2021 per direct mondeling ontslag genomen omdat hij genoeg had geleerd, het anders beter kon krijgen en voor zichzelf verder wilde. Hij heeft in november 2011 zijn bedrijf [eenmanszaak] ingeschreven in de Kamer van Koophandel. In 2022 is [gedaagde] door [B] van de gemeente De Ronde Venen benaderd dat [eiser] graag wat meer wilde werken omdat hij niet genoeg opdrachten had in zijn eigen bedrijf om rond te komen. [gedaagde] betwist dat [A] in het daarop volgende gesprek heeft gezegd dat [eiser] als werknemer of zzp-er hetzelfde netto salaris zou krijgen. Volgens [A] heeft [eiser] nooit met hem besproken dat hij gebrek aan ervaring had en alleen als assistent wilde werken. [eiser] wilde juist alles zelf doen en organiseren met het oog op zijn andere klanten. Er was geen rooster. [eiser] bepaalde zelf wanneer hij kwam werken en koos er soms voor om op een dag waarop hij voor [gedaagde] zou gaan werken toch voor een ander te gaan werken omdat hij daar een uurtarief van € 50,-- kon krijgen. [eiser] mocht niet in kleding van zijn eigen bedrijf voor klanten van [gedaagde] komen werken, omdat [eiser] anders een concurrent van [gedaagde] zou gaan worden. [gedaagde] heeft [eiser] de bedrijfsauto ter beschikking gesteld omdat dat beter stond, hij de voorraad in de bus meteen bij de hand had en [eenmanszaak] geen autokosten hoeft te maken. [eiser] heeft daarvan gebruik gemaakt omdat zijn auto regelmatig problemen had.
4.4.
[gedaagde] stelt dat [eiser] zelf heeft gekozen om als zelfstandige te gaan werken en zij erop mocht vertrouwen dat hij dat ook inderdaad wilde. Aan die afspraak is uitvoering gegeven en die kan hij niet achteraf omdraaien. Hij heeft namens [eenmanszaak] zijn uren opgegeven en zijn kosten berekend. Daarvoor zijn meerdere facturen gestuurd en betaald. Er is volgens [gedaagde] geen loon afgesproken. Als [eiser] destijds de keuze had gemaakt om als werknemer in dienst te treden, had hij geen zzp-tarief gekregen. [A] heeft [eiser] alleen ondersteund maar heeft nooit gezag uitgeoefend zoals bij werknemers. Er waren klussen waar [eiser] naartoe kon en [eiser] besliste hoe en wanneer hij deze verder uitvoerde. Als hij [A] voor iets nodig had, dan belde of appte hij. Dat was niets anders als in een samenwerking met een collega ondernemer. Het was ook logisch dat [eiser] contact opnam met [gedaagde] als er een probleem was, omdat het ging om een klant van [gedaagde] . [eiser] vroeg [A] dan om advies hoe hij het op zou lossen en maakte vervolgens hierin een eigen keuze.
Als er al sprake zou zijn van een dienstbetrekking dan loopt deze volgens [gedaagde] niet door vanaf 8 december 2022, omdat [eiser] toen ontslag heeft genomen. Hij heeft gezegd dat hij niet meer zou komen in verband met drukte bij andere opdrachtgevers. Hij heeft zijn eigen bedrijf daarna gewoon voortgezet.
Toetsingskader
4.5.
Beoordeeld dient te worden of de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] beschouwd kan worden als een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad heeft met betrekking het toetsingskader in het Deliveroo-arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443) hierover het volgende overwogen.
“3.2.2 Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
3.2.3.
Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, moet door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen.
3.2.4.
Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.
3.2.5.
Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van belang kunnen onder meer zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.”
4.6.
De Haviltexmaatstaf die de Hoge Raad in nummer 3.2.3. noemt, is een uitlegmaatstaf voor een schriftelijk contract. Deze maatstaf houdt - kort samengevat - in dat bij de beantwoording van de vraag hoe een verhouding van partijen is geregeld niet alleen de taalkundige uitleg van de bepalingen van een contract van belang zijn, maar ook de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle bijzondere omstandigheden van het geval van belang.
4.7.
Voor de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] geldt echter dat zij de afspraken die zij hebben gemaakt nauwelijks op papier hebben gezet. Uit de e-mails van 4 en 7 juli 2022 kan wel worden afgeleid dat [gedaagde] [eiser] de keuze heeft gegeven om als werknemer of als zzp-er werkzaamheden voor haar te gaan verrichten en dat [eiser] ervoor heeft gekozen om als zzp-er aan de slag te gaan. Uit de e-mail van [eiser] van 3 juli 2022 is af te leiden dat [eiser] ook zelf de mogelijkheid heeft benoemd dat hij als zelfstandige op projectbasis werkzaam zal zijn. Dit blijkt uit zijn verwijzing naar btw.
4.8.
Gelet op het toetsingskader van de Hoge Raad is het enkele feit dat [eiser] er in zijn e-mail van 7 juli 2023 voor heeft gekozen om als zzp-er voor [gedaagde] te gaan werken onvoldoende voor de conclusie dat er daarom geen sprake kan zijn geweest van een arbeidsovereenkomst. Er moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen [eiser] en [gedaagde] overeen zijn gekomen. Deze rechten en verplichtingen kunnen ook blijken uit de manier hoe de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] in de praktijk verliep. Daaruit kunnen mondelinge of stilzwijgende afspraken worden afgeleid. Vervolgens moet worden beoordeeld of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst.
De beoordeling
4.9.
De kantonrechter zal hierna op basis van wat partijen in hun stukken en tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd beoordelen of aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst is voldaan of dat sprake is van een overeenkomst van opdracht.
Arbeid
4.10.
Vast staat dat [eiser] vanaf 11 juli 2022 voor maximaal drie dagen per week voor [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht. [eiser] heeft gesteld dat het hem niet was toegestaan zich door een ander te laten vervangen en dit is door [gedaagde] niet betwist, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat. Omdat ook in het kader van een overeenkomst van opdracht kan worden overeengekomen dat werkzaamheden persoonlijk worden verricht, wijst dit niet noodzakelijkerwijs in de richting van een arbeidsovereenkomst.
Loon
4.11.
[eiser] heeft de uren die hij voor [gedaagde] heeft gewerkt via zijn eenmanszaak [eenmanszaak] gefactureerd. Dat was aanvankelijk op basis van een tarief van € 25,-- exclusief btw per uur dat in oktober 2022 is verhoogd naar € 35,-- exclusief btw. [eiser] bracht daarbovenop nog btw in rekening. Deze vergoeding is aanmerkelijk hoger dan het loon dat [gedaagde] [eiser] in de e-mail van 4 juli 2022 heeft aangeboden als hij werknemer zou zijn, te weten € 16,-- bruto per uur op basis van twee dagen per week vast in dienst of € 15,-- bruto per uur op basis van drie dagen per week vast in dienst. De hoogte van deze vergoeding en de omstandigheid dat [eiser] deze vergoeding via zijn eenmanszaak bij [gedaagde] factureerde en daarbij btw in rekening bracht, wijst niet in de richting van een arbeidsovereenkomst maar van een overeenkomst van opdracht.
In dienst van
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat de afspraken met de klanten van [gedaagde] over de inzet van [eiser] door [A] werden gemaakt. Op grond van de overgelegde WhatsAppberichten en wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd kan niet worden vastgesteld dat [A] aan [eiser] uitgebreide instructies gaf hoe hij de opdrachten bij klanten moest uitvoeren. Als er bij de uitvoering problemen waren hadden [eiser] en [A] daarover wel contact, maar [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat dit logisch was omdat het om haar klanten ging. Uit de gegeven instructies kan geen duidelijke gezagsverhouding worden afgeleid. Dit wijst dus niet in de richting van een arbeidsovereenkomst.
4.13.
Uit de e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 7 juli 2022 blijkt dat tussen partijen is gesproken over het gebruik van de eigen auto van [eiser] en een extra vergoeding daarvoor. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in de praktijk meestal de bedrijfsauto van [gedaagde] gebruikte. Dit kan ook uit de facturen van [eiser] worden afgeleid, omdat hij maar één keer voorrijkosten (een kilometervergoeding) heeft gedeclareerd. Niet is komen vast te staan dat [A] [eiser] heeft opgedragen om de bedrijfsauto van [gedaagde] te gebruiken. [A] heeft gesteld, en door [eiser] is niet betwist, dat [eiser] meestal gebruik maakte van de bedrijfsauto omdat dat beter stond, hij de voorraad in de bus meteen bij de hand had en [eenmanszaak] geen autokosten hoeft te maken. [A] wilde niet dat [eiser] aan zijn klanten zou laten weten dat hij als zzp-er werkte om te voorkomen dat [eiser] hem concurrentie zou aandoen. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het gewenst was dat [eiser] zich in bedrijfskleding van [gedaagde] presenteerde bij klanten omdat dat professioneel overkomt en vertrouwen geeft, ook gezien het feit dat [gedaagde] een beveiligingsbedrijf is. De kantonrechter is van oordeel dat ook deze omstandigheden niet noodzakelijkerwijs in de richting wijzen van een gezagsverhouding en daarmee een arbeidsovereenkomst. [gedaagde] had weliswaar wensen hoe [eiser] zich naar klanten toe presenteerde, maar dat is verklaarbaar uit praktische en commerciële overwegingen die ook verenigbaar zijn met een overeenkomst van opdracht.
4.14.
[eiser] heeft niet bestreden, en daarmee is komen vast te staan, dat hij met zijn onderneming ook andere ondernemingen dan [gedaagde] bediende. Hij had daarom flexibele werktijden. Uit de overgelegde correspondentie kan worden afgeleid dat hij kort van tevoren zijn beschikbaarheid voor het uitvoeren van opdrachten aan [A] doorgaf. [gedaagde] maakte de afspraken met haar klanten en de daarop gebaseerde planning van de werkzaamheden en gaf dat door aan [eiser] . Niet is gebleken dat hij enige weken van tevoren werd ingeroosterd en dat hij aan [A] toestemming moest vragen als hij van dit rooster wilde afwijken. Integendeel: hij heeft ten minste één maal een afspraak met een klant van [gedaagde] afgezegd vanwege andere werkzaamheden en is daar toen niet door [A] op aangesproken. [gedaagde] heeft gesteld, en [eiser] heeft niet betwist, dat de positie van [eiser] binnen de organisatie verschilde van die van een collega die bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst vergelijkbare werkzaamheden verricht. Deze persoon is fulltime in dienst en is voor het overeengekomen aantal uren per week aanwezig bij een klant of op kantoor. Hij doet ook zijn eigen planning. Dat was bij [eiser] niet het geval.
4.15.
De kantonrechter stelt op basis hiervan vast dat [eiser] in de praktijk een grotere vrijheid had dan je van een werknemer verwacht en een andere positie dan die van zijn collega die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is. Hij stelde zich tegenover [gedaagde] op als ondernemer met een eenmanszaak en met meerdere klanten. Dit alles wijst op het ontbreken van een gezagsverhouding.
Conclusie
4.16.
De omstandigheid dat [eiser] via zijn eenmanszaak voor zijn werkzaamheden een uurtarief factureerde dat aanzienlijk hoger was dan het loon dat hij had verdiend indien hij begin juli 2022 voor een vast dienstverband had gekozen, welk uurtarief hij vervolgens nog verhoogde met btw, vormt een aanwijzing dat sprake was van een overeenkomst van opdracht en niet van een arbeidsovereenkomst. Hetzelfde geldt voor de vrijheid die [eiser] had om te komen werken wanneer hem dat uitkwam en de afwijkende positie die hij had ten opzichte van zijn collega die wel op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] in dienst is. Ook de omstandigheid dat [eiser] zich tegenover [gedaagde] opstelde als ondernemer met een eigen eenmanszaak (die hij al in november 2021 bij de Kamer van Koophandel had ingeschreven) en meerdere opdrachtgevers wijst niet in de richting van een arbeidsovereenkomst maar van een overeenkomst van opdracht. Er kunnen geen andere rechten en verplichtingen worden vastgesteld die nadrukkelijk in de richting van een arbeidsovereenkomst wijzen. De conclusie luidt daarom dat [eiser] niet werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst maar op basis van een overeenkomst van opdracht. Het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW waarop [eiser] een beroep heeft gedaan is hiermee ook voldoende weerlegd, zodat ook op basis daarvan niet tot het bestaan van een arbeidsovereenkomst kan worden geconcludeerd. De primaire vorderingen worden daarom afgewezen.
Overeenkomst van opdracht
Het standpunt van [eiser]
4.17.
stelt zich op het standpunt dat, wanneer geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar van een overeenkomst van opdracht, hij op grond van artikel 7:405 BW recht heeft op loon van [gedaagde] en dat [gedaagde] in dat geval in verzuim is met het betalen van zijn factuur van 7 december 2022. Hij maak aanspraak op betaling van het gefactureerde bedrag van € 6.543,08 inclusief btw, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] te veel uren heeft gedeclareerd slaagt niet
4.18.
[gedaagde] betwist dat zij dit bedrag aan [eiser] moet betalen. Zij stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat [eiser] te veel uren heeft gefactureerd omdat hij ten onrechte pauzes en reistijden heeft meegerekend.
4.19.
De kantonrechter overweegt dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de opgave van de gewerkte uren in de factuur van 7 december 2022 op dezelfde wijze heeft plaatsgevonden als in eerdere facturen die steeds door [gedaagde] zijn geaccepteerd en uitbetaald. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat partijen die manier van declareren stilzwijgend zijn overeengekomen. Om die reden slaagt het verweer van [gedaagde] dat [eiser] ten onrechte pauzes en reistijden heeft gefactureerd niet en gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het gefactureerde bedrag van € 6.543,08 inclusief btw.
De tegenvordering en het beroep op verrekening
4.20.
De factuur van 7 december 2022 was opeisbaar en verschuldigd na afloop van de vervaldatum van 14 dagen. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald en zal dat nog moeten doen. [gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op verrekening van deze factuur met de schade die zij door toedoen van [eiser] stelt te hebben geleden en heeft daarbij ook een tegenvordering ingesteld. Het gaat om schade die is geleden bij projecten in [plaats 1] en [plaats 2] en om schade die zij heeft geleden doordat [eiser] een camera heeft weggegooid. Deze schade bedraagt volgens [gedaagde] in totaal € 7.569,50.
De onderbouwing van de tegenvordering
4.21.
[gedaagde] heeft voor de onderbouwing van deze schade verwezen naar de brieven van mr. Berndes van 23 december 2022 en 7 februari 2023. Uit deze brieven kan worden afgeleid dat de schade bij het project in [plaats 1] volgens [gedaagde] onder meer is veroorzaakt doordat dat [eiser] ondeugdelijk werk heeft afgeleverd en het project niet heeft afgerond. [gedaagde] heeft spoedkrachten moeten inschakelen om het werk te herstellen en andere arbeidskrachten om het werk af te ronden. [A] en een nieuwe collega hebben meer dan 115 uur werk verricht om de problemen op te lossen en het werk opnieuw op te bouwen. Het schadebedrag bedraagt tot dusver € 5.800,-- maar is volgens [gedaagde] feitelijk nog een stuk hoger.
De schade bij het project in [plaats 2] bestaat eruit dat [eiser] ondeugdelijk werk heeft afgeleverd en dat als gevolg daarvan herstelwerkzaamheden moesten plaatsvinden door een derde partij omdat [eiser] dit had geweigerd. Het ging onder meer om een deur die niet goed sluit, een afgebroken steen aan een buitenmuur en niet/slecht afgewerkte elektriciteitsbedrading. Deze gestelde schade betreft € 1.420,--.
De waarde van de camera die [eiser] heeft weggegooid bedraagt € 349,50. Deze camera viel volgens [gedaagde] nog onder de fabrieksgarantie.
Het verweer van [eiser]
4.22.
betwist dat hij jegens [gedaagde] schadeplichtig is. Hij stelt dat [gedaagde] de door haar gestelde schade en het causaal verband niet heeft onderbouwd door middel van bijvoorbeeld een schaderapport of een factuur van een derde met betrekking tot het herstel van de schade. [gedaagde] heeft ook geen onderbouwing ingebracht van de 115 uur die zij zelf aan de afronding van de werkzaamheden zou hebben besteed. Voor de camera geldt dat een factuur voor de camera en het garantiebewijs ontbreekt. Van het bestaan van garantie is daarom niet gebleken. [eiser] stelt dat hij door [gedaagde] nooit in gebreke is gesteld en niet de kans heeft gekregen de schade zelf te herstellen, zodat hij niet in verzuim is geraakt.
De beoordeling
4.23.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat zij [eiser] in gebreke heeft gesteld als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW door hem een schriftelijke aanmaning te sturen en hem daarbij een redelijke termijn te geven om de gestelde gebreken in de uitgevoerde werkzaamheden te herstellen en de werkzaamheden af te maken. De overgelegde brief van mr. Berndes van 23 december 2022 houdt geen ingebrekestelling in voor de gebreken waarop de thans gevorderde schadevergoeding is gebaseerd. [eiser] is daardoor niet in verzuim geraakt.
De situatie als bedoeld in artikel 6:83 onder c BW, namelijk dat de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten, doet zich hier niet voor. [gedaagde] heeft in haar antwoord weliswaar aangevoerd dat [eiser] in december 2022 duidelijk heeft gezegd dat hij niet meer zou komen werken omdat hij het te druk had, maar dit is ter zitting genuanceerd: [A] heeft op zitting verklaard dat [eiser] in een WhatsAppbericht en mailbericht had gereageerd op zijn verzoek om langs te komen en de factuur te bespreken met de mededeling dat hij niets meer doet totdat er betaald is. De enkele mededeling van [eiser] dat hij zijn werk zou stilleggen als zijn factuur van 7 december 2022 niet zou worden betaald is nog geen weigering om het overeengekomen werk uit te voeren. [eiser] maakte immers - zoals de kantonrechter hiervoor heeft geconcludeerd - tegenover [gedaagde] terecht aanspraak op betaling van zijn factuur. Dat [eiser] ook zou hebben geweigerd de schade te herstellen en het werk te hervatten als [gedaagde] had toegezegd zijn factuur wel te betalen, is gelet op de toelichting van [A] ter zitting niet aan de orde.
4.24.
[gedaagde] heeft bovendien de schade die zij stelt te hebben geleden en die zij vergoed wil zien onvoldoende onderbouwd. Alleen het noemen van een bedrag is hiervoor niet voldoende. Zoals [eiser] terecht heeft gesteld, had [gedaagde] haar schade bijvoorbeeld kunnen onderbouwen door een schaderapport, een factuur van een derde partij die zij heeft ingeschakeld om de schade te herstellen of een eigen urenregistratie. [gedaagde] heeft dit echter niet gedaan en wordt niet in de gelegenheid gesteld dit alsnog te doen. Het had op haar weg gelegen deze schade al bij het instellen van haar vordering in reconventie voldoende te onderbouwen.
4.25.
Voor de camera geldt dat het op eigen initiatief weggooien van de camera is aan te merken als een tekortkoming waarmee het verzuim direct is ingetreden. [gedaagde] heeft de waarde van de camera en haar stelling dat de camera nog onder fabrieksgarantie viel echter niet onderbouwd. De hoogte van de schade is daarom niet komen vast te staan. Ook hiervoor geldt dat [gedaagde] niet meer in de gelegenheid zal worden gesteld dit alsnog te doen.
Conclusie
4.26.
Gezien het voorgaande is de tegenvordering van [gedaagde] niet komen vast te staan, zodat deze vordering niet kan worden toegewezen. Het beroep van [gedaagde] op verrekening slaagt daarom ook niet.
4.27.
Dit betekent dat de subsidiaire vordering van [eiser] tot betaling van het factuur bedrag van € 6.543,08 wordt toegewezen. Het gaat daarbij om een bedrag inclusief btw en niet - zoals [eiser] heeft gevorderd - om een bruto bedrag.
Wettelijke handelsrente
4.28.
De gevorderde wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over dit factuurbedrag is ook toewijsbaar. Anders dan [gedaagde] heeft gesteld kan ook een overeenkomst van opdracht een handelsovereenkomst zijn. De factuur waar het hier om gaat is gedateerd op 4 december 2022 en moest binnen 14 dagen betaald worden. Omdat deze factuur door [eiser] op 7 december 2022 is aangepast en verhoogd, gaat de betaaltermijn op die datum in. Deze wettelijke handelsrente is daarom verschuldigd vanaf 21 december 2022 tot de voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.29.
[eiser] heeft een bedrag van € 849,60 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in redelijkheid kosten heeft moeten maken om zijn vordering op [gedaagde] voldaan te krijgen. De hoogte van de kosten is ook redelijk. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
Kosten
4.30.
Omdat beide partijen in conventie gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
4.31.
Security zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 165,-- voor salaris gemachtigde (1 punt x factor 0,5 wegens de samenhang met de vordering en stellingen in conventie x tarief € 330,--) en € 132,-- voor nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 6.543,08 inclusief btw te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 21 december 2022 tot de voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4.
verklaart de veroordeling in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 297,--, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.