4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende. Verdachte wordt op straat door twee verbalisanten gezien met een hesje van de motorclub [motorclub] . De verbalisanten houden verdachte vervolgens staande, met als doel te controleren of verdachte – gelet op het hesje – mogelijk lid is van een verboden motorclub. Verdachte verklaart op het moment dat hij staande wordt gehouden dat hij aan het helpen is met een verhuizing. De verbalisanten hebben diverse foto’s gemaakt van het hesje. Nadien heeft een andere verbalisant de foto’s van het hesje bekeken en geconstateerd dat er enkele symbolen staan die volgens hem kunnen worden geassocieerd met het naziregime uit de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. Het zou gaan om het IJzeren Kruis, een pin met de vorm van de “SS Totenkopf” en tweemaal het SS-logo.
Verdachte heeft hierover verklaard dat de symbolen voor hem geen nationaalsocialistische betekenis hebben en dat hij ook geen kwaad zag in de symbolen. Zo was verdachte niet bekend met het SS-logo, totdat de politie hem dit voorhield. Over het IJzeren Kruis heeft verdachte verklaard dat dit het logo betreft van motorclub [motorclub] , en voor hem geen associatie heeft met het naziregime of het nationaalsocialistisch gedachtegoed. De pin in de vorm van een doodshoofd heeft daar voor verdachte ook geen associatie mee. Verdachte heeft verklaard dat hij het simpelweg een mooie pin vond.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het onder feit 2 tenlastegelegde (groepsbelediging), moet kunnen worden bewezen dat sprake is van opzet op het beledigen. De verklaring van verdachte acht de rechtbank niet op voorhand al onaannemelijk en daarom niet uit te sluiten. Van vol of boos opzet is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De vraag is dan of door het dragen van het hesje kan worden gesteld dat er sprake was van opzet in voorwaardelijke zin, ofwel voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet op groepsbelediging is sprake indien verdachte door het dragen van het hesje en de symbolen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierdoor een bepaalde groep mensen wordt beledigd.
De rechtbank is van oordeel dat ook hiervan geen sprake is, omdat het enkele dragen van het hesje geen aanmerkelijke kans in het leven roept dat een bepaalde groep personen hierdoor wordt beledigd. Naar het oordeel van de rechtbank is de wijze waarop de verschillende symbolen zijn aangebracht, niet zodanig dat bij het zien van het hesje direct een ondubbelzinnig verband kan worden gelegd met het naziregime of het nationaalsocialistisch gedachtegoed. Dat volgt ook uit het proces-verbaal van de verbalisanten die verdachte met het hesje op straat zien. Zij leggen in het geheel geen verband tussen de symbolen en het nationaalsocialisme of het nazistisch regime. Pas nadat de foto’s van het hesje nogmaals worden bekeken, worden de symbolen opgemerkt.
Bovendien acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet op voorhand ongeloofwaardig, waardoor – ook indien sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans – niet kan worden gesteld dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat verdachte het hesje weliswaar in het openbaar droeg, maar dat hij op dat moment bezig was met een verhuizing, wat er niet op wijst dat verdachte met het dragen van hesje bepaalde bedoelingen had.
Gelet hierop en het feit dat uit de rest van het dossier geen (voorwaardelijk) opzet blijkt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 1 december 2022 zagen wij op de kruising tussen de [straat 1] en het [straat 2] te [plaats] een man [de rechtbank begrijpt: verdachte] staan. Hij droeg een motorclub hesje van [motorclub] .
Verbalisant [verbalisant 3] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb het [motorclub] hesje van [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] geanalyseerd. Op de voorzijde van het hesje zag ik een dubbele rune ‘S’. Op de ‘siderocker’ zag ik een dubbele rune ‘S’. De dubbele rune ‘S’ werd gebruikt in de symboliek van de SS, een elitekorps die de ideologie van de nazi's naar het volk bracht, de concentratiekampen leidde en daar massamoord ten uitvoer bracht. Ik zag dat de siderocker was voorzien van de opdruk: [verdachte (bijnaam)] . Ik zag dat [verdachte (bijnaam)] was geschreven met een dubbele rune ‘S’. De dubbele rune ‘S’ op de voorzijde van het hesje was afgebeeld op een speldje.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
De dubbele ‘Sig’ rune was het logo van de Schutzstaffel. De Schutzstaffel (SS) is opgericht als persoonlijke lijfwacht van Adolf Hitler.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 november 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn vader heeft de oorlog meegemaakt. De ouders van mijn vader en oudere broer hebben in een kamp gezeten. Mijn vader en zus waren ondergedoken. Wij zijn van Joodse afkomst.
Bewijsoverwegingen
In navolging van de Hoge Raad overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat geen enkel symbool, zelfs niet het hakenkruis, op zichzelf strafbaar is op grond van een van de discriminatieartikelen.Voor de symbolen die ontstaan zijn in de nazitijd, bijvoorbeeld het SS-teken, geldt bijna per definitie dat het nationaalsocialistisch gedachtegoed wordt uitgedragen. Dit geldt aldus voor de dubbele rune ‘S’ op het hesje van verdachte. Ten aanzien van de andere gewraakte symbolen op het hesje, te weten de ‘Totenkopf’ en het IJzeren Kruis, overweegt de rechtbank dat deze tekens te algemeen zijn om per definitie als nazistische symbolen te worden aangemerkt. Ook kunnen de aangetroffen symbolen, in samenhang bezien, niet per definitie als nazistische symbolen worden beschouwd nu de symbolen, zoals verdachte uitdrukkelijk ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, elk een andere oorsprong hebben en los van elkaar staan. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat de symbolen niet dusdanig op het hesje zijn aangebracht, dat een samenhangend geheel van symbolen ontstaat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het SS-teken op het hesje van verdachte een beledigende uitlating is voor een groep mensen, te weten Joden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met het dragen van het hesje op straat het SS-teken in de openbaarheid heeft gebracht. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden. De rechtbank beantwoordt deze vraag als volgt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte wist dat de dubbele rune ‘S’ op zijn hesje beledigend was voor een groep mensen, gelet op hetgeen de rechtbank onder feit 2 heeft overwogen. Gezien de leeftijd en de achtergrond van verdachte, in combinatie met de algemene bekendheid van het SS-logo, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de dubbele rune ‘S’ op zowel de voorzijde als de ‘siderocker’ van zijn hesje voor een groep mensen, te weten Joden, beledigend was.
De conclusie is dan ook dat verdachte zich in zoverre schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 ten laste is gelegd.