ECLI:NL:RBMNE:2023:6197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
UTR_23_4754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot ZW-uitkering

Op 9 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die een ZW-uitkering aanvroeg, een voorlopige voorziening vroeg. Verzoekster had eerder gewerkt voor [bedrijf] B.V., waarvan de directeur haar vader is. Na het constateren van financiële onregelmatigheden is haar arbeidsovereenkomst ontbonden. Het Uwv heeft haar medegedeeld dat zij recht heeft op een ZW-uitkering, maar deze niet wordt uitbetaald vanwege het niet naleven van de regels. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in financiële nood zou verkeren.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2023, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het Uwv en [bedrijf] B.V. De rechter oordeelde dat verzoekster geen spoedeisend belang had, omdat zij niet had aangetoond dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeerde. Hoewel haar financiële situatie moeilijk was, was er geen bewijs van schulden of een dreigende huisuitzetting. Bovendien was het besluit van het Uwv niet evident onrechtmatig, ondanks enkele tekortkomingen in de besluitvorming.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4754

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Horstman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. Roos).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijf] B.V.uit [vestigingsplaats] ([bedrijf] B.V.)
(gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager).

Inleiding

1.1.
Verzoekster heeft gewerkt voor transportonderneming [bedrijf] B.V. [directeur/eigenaar] is de directeur/eigenaar van dit bedrijf. Hij is de vader van verzoekster. In oktober/november 2022 heeft een medewerkster van [bedrijf] B.V. geconstateerd dat een bedrag van ruim € 17.000,- aan bedrijfskapitaal miste, waarvoor geen verklaring in de boekhouding kon worden gevonden. Bij nader onderzoek bleek dat verzoekster bedragen heeft overgemaakt naar bankrekeningen van haarzelf en/of haar partner en privé rekeningen met bedrijfsgeld heeft betaald.
1.2.
Bij een beschikking van 12 juni 2023 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] B.V. en verzoekster per 1 augustus 2023 ontbonden op grond van artikel 7:669, derde lid, sub e en sub g, van het Burgerlijk Wetboek. Verzoekster heeft geen recht op een transitievergoeding.
1.3.
In een besluit van 10 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv meegedeeld dat verzoekster per 2 augustus 2023 recht heeft op een ZW-uitkering maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat verzoekster zich niet aan de regels heeft gehouden.
1.4.
Verzoekster heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt en zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar moeder en haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen bij haar vertegenwoordiger [directeur/eigenaar] en heeft zich verder laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Belanghebbendheid van [bedrijf] B.V.
2. Verzoekster stelt dat [bedrijf] B.V. geen belanghebbende is in deze zaak omdat [directeur/eigenaar] dit bedrijf in mei 2022 zou hebben verkocht. Een beslissing van het Uwv heeft daarom geen praktische of financiële gevolgen voor [bedrijf] B.V.
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [directeur/eigenaar] heeft op de zitting meegedeeld dat [bedrijf] B.V. is blijven voortbestaan, hetgeen het Uwv heeft bevestigd. De gemachtigde van [bedrijf] B.V. heeft toegelicht dat er bij uitbetaling van de ZW-uitkering financiële lasten aan het bedrijf worden doorbelast. Dit maakt dat [bedrijf] B.V. financiële belangen bij het besluit heeft. Daarmee is [bedrijf] B.V. dus belanghebbende.
Spoedeisend belang
4. Verzoekster beoogt met haar verzoek om een voorlopige voorziening een voorschot op haar ZW-uitkering te krijgen.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog moeten worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt (bijvoorbeeld faillissement) of acute financiële nood is, wordt in beginsel geen spoedeisend belang aangenomen.
6. Verzoekster stelt dat de beslissing op bezwaar, die uiterlijk 21 december 2023 wordt verwacht, niet kan worden afgewacht, omdat er een financiële noodsituatie is ontstaan. Verzoekster heeft drie jonge kinderen, waaronder een pasgeboren baby. Ze heeft vanaf 1 augustus 2023 geen inkomen. Ze is nog steeds arbeidsongeschikt en kan daarom geen inkomen verdienen. Ze komt niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering omdat haar partner een inkomen heeft. Zijn inkomen varieert tussen € 3.000,- en € 3.800,- netto. De maandelijkse lasten van de woning zijn € 2.862,97 bruto (€ 2.140,- netto). Dit betreft alleen de hypotheek. Er blijft een marginaal bedrag over om van te leven (boodschappen, verzekeringen, abonnementen etc). Het spaargeld is inmiddels op. Verzoekster heeft een schriftelijke verklaring van haar moeder overgelegd waaruit blijkt dat haar moeder haar sinds mei 2023 financieel bijstaat om haar gezin te onderhouden. Verzoekster kan haar boodschappen, ziektekostenverzekering en vaste lasten grotendeels betalen dankzij de financiële hulp van haar moeder. De gemachtigde van verzoekster heeft op de zitting toegelicht dat verzoekster een netto bedrag van € 860,- heeft om haar verzekeringen, gas, water, licht, auto en abonnementen van te voldoen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een voldoende spoedeisend belang. Hoewel de voorzieningenrechter ziet dat verzoekster in een fors nadeliger financiële positie terecht is gekomen, heeft verzoekster niet aangetoond dat zij in een zodanige financiële noodsituatie verkeert dat zij niet (meer) in haar primaire levensbehoeften kan voorzien. Er is niet gebleken dat sprake is van schulden op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Verder is niet gebleken dat het inkomen van verzoekster en haar partner tot onder het bestaansminimum is gedaald. Uit het voorgaande volgt dat wat verzoekster heeft aangevoerd geen grond oplevert om te oordelen dat nu tijdens de bezwaarfase sprake is van een actueel financieel spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Van een onomkeerbare situatie zoals een faillissement of een acute financiële noodsituatie is geen sprake.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
9. Mede gelet op de beschikking van de kantonrechter van 12 juni 2023 is de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Verzoekster heeft ook erkend dat zij heeft gefraudeerd. Het primaire besluit vertoont wel tekortkomingen. Zo wordt in het primaire besluit vermeld dat verzoekster wegens dringende reden op staande voet is ontslagen, terwijl de arbeidsovereenkomst bij genoemde beschikking van de kantonrechter is ontbonden. Verder heeft het Uw nog geen eigen onderzoek verricht en verzoekster in dat kader gehoord. Deze tekortkomingen kunnen echter bij de heroverweging in bezwaar en de te nemen beslissing op bezwaar worden hersteld. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
10. De rechtbank merkt verder op dat, zelfs als het besluit evident onrechtmatig zou zijn, dat nog niet betekent dat vaststaat dat verzoekster recht heeft op een ZW-uitkering, omdat het recht hierop nog moet worden beoordeeld. Ook dit staat het toewijzen van een voorschot op een ZW-uitkering in de weg.
Belangenafweging
11. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Verzoekster krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Conclusie

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.