ECLI:NL:RBMNE:2023:6196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
UTR_23_1154
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor bedrijfsmatige functie in strijd met bestemmingsplan

Op 19 juni 2020 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor een afwijking van het bestemmingsplan voor bedrijfsmatig gebruik (stalling auto/caravan) op een specifiek perceel. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht heeft op 16 februari 2022 een omgevingsvergunning verleend, maar eiser heeft bezwaar gemaakt omdat de vergunning niet overeenkwam met de aanvraag en slechts voor 10 jaar was verleend, terwijl permanent gebruik was aangevraagd. De adviescommissie heeft geadviseerd het besluit te herroepen en de uitgebreide voorbereidingsprocedure te volgen. In een besluit van 15 februari 2023 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, maar de aanvraag voor de omgevingsvergunning alsnog geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 november 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten volgen, wat niet is gebeurd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 184,- en proceskosten van € 1.674,- aan eiser moeten worden vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de uitgebreide procedure noodzakelijk was voor een correcte behandeling van de aanvraag. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1154

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

2 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: R. Visser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht(het college), verweerder
(gemachtigde: Z. Farafonow).

Inleiding

1.1.
Op 19 juni 2020 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor: “afwijking bestemmingsplan voor bestaand overgangsrechtelijk gebruik voor bedrijfsmatige functie (stalling auto/caravan) op het perceel [adres]”.
1.2.
Met een besluit van 16 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning aan eiser verleend voor het bedrijfsmatig stallen van auto’s en caravans in een bestaand bouwwerk op het adres [adres] in [woonplaats] voor de duur van 10 jaar. Bij de totstandkoming van dit besluit is de reguliere voorbereidingsprocedure toegepast.
1.3.
Eiser heeft bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt, omdat de vergunning is verleend voor ander gebruik dan is aangevraagd én omdat de vergunning is verleend voor een periode van 10 jaar, terwijl permanent gebruik is aangevraagd.
1.4.
De adviescommissie bezwaarschriften heeft geadviseerd om het primaire besluit te herroepen, in de te nemen beslissing op bezwaar alsnog uit te gaan van de uitgebreide voorbereidingsprocedure en een beslissing op de aanvraag te nemen zoals deze is ingediend.
1.5.
In een besluit van 15 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Het college heeft de aanvraag voor overgangsrechtelijk gebruik voor bedrijfsmatige functie (stalling auto/caravan) geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.
1.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.8.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank na een korte schorsing mondeling uitspraak gedaan. Partijen zijn er op gewezen dat zij tegen deze uitspraak in hoger beroep kunnen op de manier zoals onder aan dit proces-verbaal beschreven.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 15 februari 2023;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.

Overwegingen

De voorbereidingsprocedure
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 15 februari 2023, waarbij het college de door eiser gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd. Partijen zijn het erover eens dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan). Verder wordt niet betwist dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend met toepassing van de zogenaamde grote afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo en dat dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Deze voorbereidingsprocedure komt er, kort gezegd, op neer dat het college een ontwerp besluit ter inzage moet leggen waar vervolgens eenieder een zienswijze tegen kan indienen. Partijen zijn het er ook over eens dat het college bij de voorbereiding van het besluit om de omgevingsvergunning te weigeren niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft gevolgd.
3. Het college heeft in het bestreden besluit wel geconstateerd dat dit had gemoeten en heeft vervolgens beslist om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren met toepassing van de reguliere procedure. De reden die het college daarvoor geeft in de beslissing op bezwaar en in het verweerschrift is dat een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in dit geval niet is vereist, omdat de aanvraag evident in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het college vindt steun voor dit standpunt in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 april 2016. [1]
4. Dit is niet juist. De uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb is iets anders dan de verplichting om in sommige gevallen een vvgb te vragen aan de gemeenteraad. Artikel 3.10, eerst lid, onder a, van de Wabo schrijft dwingendrechtelijk voor welke procedure van toepassing is, in dit geval dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Het college heeft daarin geen keus. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat als een bestuursorgaan tot de conclusie komt dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd had moeten worden, hij het bezwaar gegrond moet verklaren, het primaire besluit moet herroepen en de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet opstarten door een ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Het staat vast dat het college nog geen ontwerp ter inzage heeft gelegd. Daarmee is geen sprake geweest van een volledige heroverweging.
Verklaring van geen bedenkingen
5. Eiser heeft ook nog aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat een vvgb niet nodig is. Daarin heeft eiser gelijk. Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht moet, voor zover de gevraagde vergunning alleen kan worden verleend met de grote afwijkingsmogelijkheid, de gemeenteraad een vvgb afgeven. Ook als het college voornemens is om de gevraagde vergunning te weigeren moet een vvgb worden gevraagd aan de gemeenteraad. Dat volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak waar het college naar verwijst. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college wel een vergunning kan weigeren zonder een vvgb te hebben gevraagd als het de weigering baseert op een andere weigeringsgrond dan de weigeringsgrond waarop de vvgb ziet. Zoals op de zitting besproken is die situatie niet aan de orde, omdat het college zich op het standpunt stelt dat de aanvraag in strijd met de goede ruimtelijke ordening is.

De gevolgen voor eisers beroep

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat dit in strijd met artikel 7:11 van de Awb is genomen. Het college moet een nieuw besluit op het bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat besluit op bezwaar moet dus inhouden dat eisers bezwaar gegrond is omdat de aanvraag ten onrechte niet is behandeld met de uitgebreide voorbereidingsprocedure, dat het primaire besluit wordt herroepen en dat een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of – uiterlijk op het moment van het besluit op bezwaar – ter inzage wordt gelegd. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de inhoudelijke beroepsgronden.
7. Omdat de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten van eiser. De kosten van eiser voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Er zijn geen andere proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Het college heeft met het bestreden besluit al een vergoeding voor eisers proceskosten in bezwaar toegekend.
8. Het college moet ook het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
de griffier is buiten staat dit
proces-verbaal mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.