ECLI:NL:RBMNE:2023:6195

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
UTR_23_3407
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake last onder dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 8 december 2022. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023, waarbij eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden. Verweerder stelt dat er sprake is van misbruik van recht, maar de rechtbank is het daar niet mee eens. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op een tijdige beslissing op zijn bezwaar, ongeacht de omstandigheden rondom de last onder dwangsom.

De rechtbank legt het college op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank geeft het college een termijn tot en met 19 januari 2024, rekening houdend met de wens van eiser om gehoord te worden door de bezwaarschriftencommissie. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaar.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, waardoor eiser gelijk krijgt. Het college wordt veroordeeld tot het betalen van het griffierecht van € 184,- en een vergoeding voor proceskosten van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 9 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

de burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder

(gemachtigden: E.M. Hilkhuijsen en J.J. Vogel).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van
8 december 2022.
1.2.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Is sprake van misbruik van recht?
2. Verweerder vindt dat sprake is van misbruik van recht zodat het beroep
niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het instellen van het beroep dient volgens verweerder geen redelijk doel. Eiser heeft om onbegrijpelijke redenen niet ingestemd met een verdere verlenging van de beslistermijn in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op het hoger beroep tegen een eerdere last onder dwangsom. Verder is de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom opgeschort tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Eiser ondervindt dus geen financieel nadeel van het later nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
3. De rechtbank is het niet met verweerder eens dat sprake is van misbruik van recht. Dat de tweede last onder dwangsom op dit moment niet wordt geëffectueerd omdat er nog geen beslissing op bezwaar is genomen, betekent niet dat eiser niet het recht heeft om binnen afzienbare tijd een beslissing op zijn bezwaar te ontvangen en zo spoedig mogelijk duidelijkheid te krijgen over de last onder dwangsom die aan hem is opgelegd.
Is de beslistermijn overschreden?
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 8 december 2022. Het college moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken, eindigend op
15 maart 2023. [2] Het college heeft op 14 maart 2023 de termijn verlengd met zes weken. Het college had dus uiterlijk op 26 april 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op 28 april 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn er twee weken voorbij gegaan. Het college heeft nog geen beslissing op bezwaar genomen. De beslistermijn is dus overschreden.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Verweerder heeft laten weten dat hij naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling over de eerdere last onder dwangsom aan de bezwaarschriftencommissie heeft verzocht hem opnieuw te adviseren. De situatie is inmiddels anders dan waarvan in het eerdere advies is uitgegaan. Verder denkt het college dat de uitspraak van de Afdeling mogelijk niet één op één op de tweede last onder dwangsom toepasselijk is. De rechtbank ziet hierin een goede reden om een langere termijn aan het college te geven, zodat het college op zorgvuldige wijze een beslissing op bezwaar kan nemen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook in het belang van eiser.
6. Hoewel de rechtbank onderkent dat eiser al geruime tijd op een beslissing op zijn bezwaar moet wachten, zal een zeer korte beslistermijn niet volstaan. Eiser heeft het college na de zitting namelijk laten weten dat hij door de bezwaarschriftencommissie op een hoorzitting gehoord wil worden. De rechtbank geeft het college daarom een termijn tot en met uiterlijk 19 januari 2024. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat eiser, ondanks zijn opgaaf van verhinderdata, ervoor zorg draagt dat hij of iemand namens hem op een in te plannen hoorzitting aanwezig is. Het is immers eiser die én een snelle beslissing op bezwaar én een hoorzitting wenst.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
7. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast?
8. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
9. Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. Eiser heeft de ingebrekestelling op
28 april 2023 verzonden. De rechtbank stelt vast dat niet binnen twee weken nadien een besluit is genomen op het verzoek en dat inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt daarom dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van een zitting € 418,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, heeft de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 gehanteerd. [4] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt het college op om uiterlijk op 19 januari 2024 een beslissing op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- te betalen;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrage van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.