ECLI:NL:RBMNE:2023:6184

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
23/2776
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen informerende brief inzake kostendelersnorm en bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de RDWI beoordeeld. Eiser, die sinds 2 december 2011 een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, maakt bezwaar tegen een informerende brief van 23 januari 2023. Deze brief, waarin een wijziging van de leeftijdsgrens voor kostendelers wordt aangekondigd, wordt door de RDWI niet als een besluit aangemerkt, waardoor het bezwaar van eiser als niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de brief van 23 januari 2023 niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had eerder al een wijziging in zijn uitkering ervaren, maar de rechtbank stelt vast dat hij op de hoogte had kunnen zijn van de wijziging in de kostendelersnorm. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar tegen het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm. Hierdoor is de RDWI terecht overgegaan tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: M. Arendsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 12 april 2023 (het bestreden besluit) van verweerder (de RDWI).
2. Eiser ontvangt sinds 2 december 2011 een bijstandsuitkering, op basis van de Participatiewet (Pw). Tot [2017] ontvangt eiser deze uitkering naar de norm voor gehuwden. Vanaf [2017] ontvangt eiser deze naar de norm voor in totaal drie kostendelers omdat op dat moment eisers thuiswonende zoon 21 is geworden en gaat meetellen als kostendeler.
3. Op 4 mei 2022 belt eiser naar de RDWI en vertelt hij dat zijn zoon niet financieel bijdraagt aan het huishouden.
4. Op 30 mei 2022 laat de RDWI (telefonisch) aan eiser weten dat vanaf mei 2022 de thuiswonende zoon van eiser tijdelijk niet meetelt als kostendeler. Hierover wordt geen beschikking gestuurd. Wel wordt het feitelijk uitgekeerde bedrag aan bijstandsuitkering verhoogd. In de uitkeringsspecificaties is te zien dat vanaf mei 2022 uitgekeerd wordt naar de gehuwdennorm in plaats van de kostendelersnorm. [1] Op grond van artikel 79 van de Pw moet(en) deze feitelijke handeling(en) worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Op 23 januari 2023 stuurt de RDWI een brief naar eiser waarin wordt medegedeeld dat vanaf 1 januari 2023 een nieuwe wettelijke leeftijdsgrens geldt waarop huisgenoten meetellen als kostendeler. In plaats van 21 jaar wordt dit 27 jaar. De RDWI schrijft dat dit geen invloed zal hebben op de uitkering van eiser omdat eisers zoon al was uitgesloten als kostendeler.
6. Eiser maakt op 16 februari 2023 bezwaar tegen de brief van 23 januari 2023. In het bestreden besluit verklaart de RDWI het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk omdat het niet tegen een besluit is gericht, maar tegen een informerende brief. Voor zover het bezwaar zich richt tegen het (tijdelijk) buiten toepassing laten van de kostendelersnorm vanaf mei 2022, besluit de RDWI dat het bezwaar te laat is ingediend en dat dit niet verschoonbaar is.
7. De rechtbank behandelt het beroep op de zitting op 5 oktober 2023. Hierbij zijn aanwezig eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de RDWI.

Beoordeling door de rechtbank

8. Het gaat in deze procedure om de vraag of de RDWI het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De brief van 23 januari 2023 is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb omdat de brief niet op rechtsgevolg is gericht. Omdat de brief van 23 januari 2023 geen besluit is in de zin van de Awb, kan hiertegen op grond van de Awb geen bezwaar worden gemaakt. Ook is er geen sprake van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn ten opzichte van het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm vanaf mei 2022. Daarom heeft de RDWI het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is de brief van 23 januari 2023 een besluit?
10. Eiser vindt dat de brief van 23 januari 2023 als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb moet worden aangemerkt. Omdat een eerder besluit waarin de RDWI eisers zoon uitsluit als kostendeler ontbreekt, is de brief van 23 januari 2023 een vastlegging van de eerdere feitelijke handeling van de RDWI. Daarnaast bevat de brief de mededeling dat de bijstandsuitkering vanaf 1 januari 2023 ongewijzigd blijft. Volgens eiser is dit op rechtsgevolg gericht en moet deze brief ook daarom als een besluit worden aangemerkt. Omdat de brief een besluit is, heeft de RDWI het bezwaar van eiser onterecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. De rechtbank overweegt dat een bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moet worden als het zich niet tegen een besluit richt. [2] In artikel 1:3 van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar zijn aard op rechtsgevolg is gericht.
12. De brief van 23 januari 2023 is niet op rechtsgevolg gericht. Deze brief is er niet op gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor eiser te doen ontstaan of teniet te doen die niet al bestond vóór dit bericht. De brief heeft alleen als doel eiser mede te delen dat een wetswijziging in werking is getreden en dat deze wijziging (voorlopig) geen effect zal hebben op de uitkering van eiser. Hij bevat dus een mededeling die de feitelijke situatie weergeeft die ontstaat na de inwerkingtreding van de nieuwe leeftijdsgrens voor huisgenoten/kostendelers. De brief op zichzelf verandert niets in de bestaande rechtspositie van eiser. Dat er niet eerder een besluit aan eiser is gestuurd over de uitsluiting van eisers zoon als kostendeler maakt dat niet anders. Daarom is de brief van 23 januari 2023 geen besluit.
Is sprake van verschoonbare termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar?
13. Het staat vast dat de RDWI vanaf 30 mei 2022 (een) met een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling(en) heeft verricht door de kostendelersnorm niet toe te passen. Eiser voert aan dat hij hiertegen op dat moment geen bezwaar kon maken omdat één en ander hem niet schriftelijk is medegedeeld. Daarom zou er sprake zijn van verschoonbare termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift wordt niet niet-ontvankelijk verklaard als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [3] De bewijslast hiervoor ligt bij de indiener van het bezwaarschrift, in dit geval dus bij eiser.
15. De rechtbank oordeelt dat eiser op de hoogte had kunnen zijn van het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm omdat zijn uitkering vanaf mei 2022 uitgekeerd is naar de gehuwdennorm. Voor zover eiser – zoals hij stelt – de uitkeringsspecificaties niet heeft ontvangen, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders omdat het eiser (ook) op basis van de bedragen die vanaf mei 2022 op zijn bankrekening gestort zijn duidelijk had kunnen en moeten zijn dat er iets veranderd was in zijn situatie. Deze bedragen wijken namelijk af van het besluit van 2017 waarin door de RDWI is besloten eisers zoon te gaan meetellen als kostendeler. Ter zitting is geen reden gebleken waarom eiser niet tijdig kon opkomen tegen het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm. Er is daarom geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Conclusie en gevolgen

16. Nu vaststaat dat de brief van 23 januari 2023 geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor wat betreft het in bezwaar komen tegen het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm, stelt de rechtbank vast dat de RDWI het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt daarom niet toe aan de overige beroepsgronden van eiser die gericht zijn tegen de inhoud van het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm.
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
De griffier is verhinderd
rechter

deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze uitkeringsspecificaties zijn ter zitting overhandigd door de RDWI.
2.In artikel 6:6 van de Awb staat dat een bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moet worden als niet is voldaan aan de vereisten onder artikel 6:5 van de Awb. Artikel 6:5 van de Awb vereist dat een besluit moet worden omschreven waartegen het bezwaar is gericht. Op grond van artikel 7:1 van de Awb in samenhang met artikel 8:1 Awb kan alleen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit.
3.Artikel 6:11 van de Awb.