Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
Bij e-mailbericht van 1 november 2023 heeft mr. Plantenga met verwijzing naar artikel 1.4.8. van het ‘Landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbanken, kanton’ bezwaar gemaakt tegen het betrekken van de inhoudelijke reactie van mr. De Leede bij de beoordeling door de kantonrechter, omdat die reactie na het sluiten van de mondelinge behandeling is ingediend. Bij e-mailbericht van 1 november 2023 heeft mr. De Leede een van hem aan mr. Plantenga verstuurde e-mailbericht doorgestuurd, waarin mr. De Leende heeft gereageerd op voormeld e-mailbericht van mr. Plantenga.
2.De feiten
[verweerder] bevestigd. Als dringende reden(en) die, ieder voor zich en in onderlinge samenhang, ten grondslag zijn gelegd aan dit ontslag op staande voet wordt als eerste aangevoerd dat een zakelijke transactie heeft plaatsgevonden waarbij een bedrag is overgemaakt van € 2.000,00 vanaf de bankrekening van de client van [verzoekster] naar de privérekening van [verweerder] onder vermelding van “lening”. [verzoekster] stelt dat
[verweerder] daarmee haar Gedragscode op grove wijze heeft overtreden en meer in het algemeen de binnen [verzoekster] geldende normen en waarden over het verbod op het aangaan van zakelijke transacties op ernstige wijze heeft geschonden. [verweerder] heeft daarmee het vertrouwen dat [verzoekster] in hem als werknemer mag hebben op grove wijze geschaad.
Als tweede reden voert [verzoekster] aan dat [verweerder] op een wijze communiceert met cliënten die veel te nabij is en daarmee niet acceptabel. [verzoekster] baseert dit volgens de ontslagbrief op aan haar verstrekte Whatsapp berichten tussen [verweerder] en de client.
3.Het verzoek en het tegenverzoek
4.De beoordeling
[verweerder] zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en zijn verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding binnen twee maanden na 14 juni 2023 moeten indienen. Hij heeft dat echter pas gedaan op 20 september 2023. Nu [verzoekster] een beroep heeft gedaan op die vervaltermijn is [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn voormelde verzoeken.
[verweerder] ook in dat verzoek niet-ontvankelijk. De verzoeken [verweerder] kunnen daarom niet inhoudelijk worden beoordeeld.
[verweerder] heeft in reactie op een vraag van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij eigenlijk nooit registreerde welke bedragen hij aan cliënten betaalde. Er is daarom ook voor [verzoekster] geen enkele mogelijkheid om de door [verweerder] gestelde geldstromen te kunnen controleren. Dit maakt zowel [verweerder] als [verzoekster] kwetsbaar wanneer het gaat om beschuldigingen van diefstal of verduistering. Een dergelijke beschuldiging heeft ook ten aanzien van [verweerder] plaatsgevonden met betrekking tot de onder 2.2. vermelde transactie. Het argument van [verweerder] dat het gebruikelijk was om betaalverkeer te laten plaatsvinden van de privé rekening van de professional naar de client overtuigt de kantonrechter niet. Gelet op het niet onaanzienlijke bedrag van € 2.000,00 had [verweerder] als professional moeten begrijpen dat hij dit met zijn werkgever had moeten afstemmen; dat heeft [verweerder] ten onrechte niet gedaan. Dit valt hem aan te rekenen. Daarbij is het niet van belang hoe vaak hij zijn leidinggevende in persoon zag. [verweerder] had immers ook telefonisch of digitaal overleg kunnen en moeten voeren met zijn leidinggevende hierover. Ook het argument van [verweerder] dat hij het bedrag van € 2.000,00 contant aan de cliënt heeft geleend (welk bedrag de client op 21 maart 2023 giraal heeft geretourneerd –
de client heeft een andere lezing, namelijk dat hij dit bedrag aan[verweerder] heeft geleend– ) in het kader van het door [verzoekster] binnen de instelling gepromote ‘out of the box-handelen’, gaat niet op. Naar het oordeel van de kantonrechter bestond er voor [verweerder] onvoldoende aanleiding om te mogen aannemen dat dit ‘out of the box-handelen’ maakte dat vorenbedoelde duidelijke gedragsregels over het niet mogen aangaan van zakelijke transacties met cliënten, zonder enig overleg met zijn werkgever, terzijde mocht stellen. Tijdens het gesprek van 14 juni 2023 en tijdens de mondelinge behandeling is ook wel gebleken dat [verweerder] inziet dat het ‘niet handig’ is wat hij gedaan heeft, maar dat hij de overtreding zelf niet ernstig genoeg vindt voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter deelt die mening niet. Het – in de lezing van [verweerder] – contant geven van het aanzienlijke bedrag van € 2.000,00 als een lening aan een kwetsbare client die onder bewind stond of had gestaan, zonder enig overleg met de werkgever en zonder enige vorm van registratie, is naar haar oordeel zonder meer verwijtbaar.
€ 132,00