ECLI:NL:RBMNE:2023:6177

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
10658175 \ AE VERZ 23-50
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en gefixeerde schadevergoeding in de zorgsector

In deze zaak vorderde de werkgever, een stichting in de zorg, een gefixeerde schadevergoeding van € 10.833,74 van de werknemer na een ontslag op staande voet. De werknemer was sinds 1 juni 2019 in dienst en had een opzegtermijn van twee maanden. De werkgever stelde dat de werknemer een dringende reden had gegeven voor het ontslag door een zakelijke transactie aan te gaan met een cliënt, waarbij een bedrag van € 2.000,00 werd overgemaakt naar de privé rekening van de werknemer onder de vermelding 'lening'. De werkgever betoogde dat de werknemer hiermee de Gedragscode had overtreden en het vertrouwen had geschaad. De werknemer voerde verweer en stelde dat het ontslag onterecht was, omdat hij handelde in het kader van het interne beleid van de werkgever dat 'out of the box' handelen aanmoedigde. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer inderdaad een dringende reden had gegeven voor het ontslag, omdat hij zonder overleg met de werkgever een aanzienlijke financiële transactie had verricht met een cliënt die onder bewind stond. De kantonrechter wees de vordering van de werkgever toe en verklaarde de verzoeken van de werknemer niet-ontvankelijk, omdat deze te laat waren ingediend. De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10658175 AE VERZ 23-50 AP/1183
Beschikking van 24 november 2023
inzake
de stichting
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.H. Plantenga,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. P. de Leede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 11 augustus 2023;
- het verweerschrift van [verweerder] van 20 september 2023;
- de nagekomen producties 4 tot en met 6 van [verzoekster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2023. De mondelinge behandeling is op 2 oktober 2023 gesloten. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Partijen hebben de kantonrechter verzocht het geven van de beschikking in deze zaak tot in ieder geval 1 november 2023 aan te houden om partijen de mogelijkheid te geven een minnelijke regeling te beproeven.
1.3.
In een brief van 30 oktober 2023 heeft mr. De Leede de kantonrechter bericht dat partijen geen regeling hebben bereikt en heeft hij daarnaast nog inhoudelijk gereageerd.
Bij e-mailbericht van 1 november 2023 heeft mr. Plantenga met verwijzing naar artikel 1.4.8. van het ‘Landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbanken, kanton’ bezwaar gemaakt tegen het betrekken van de inhoudelijke reactie van mr. De Leede bij de beoordeling door de kantonrechter, omdat die reactie na het sluiten van de mondelinge behandeling is ingediend. Bij e-mailbericht van 1 november 2023 heeft mr. De Leede een van hem aan mr. Plantenga verstuurde e-mailbericht doorgestuurd, waarin mr. De Leende heeft gereageerd op voormeld e-mailbericht van mr. Plantenga.
1.4.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag in deze zaak de beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1984, is sinds 1 juni 2019 voor onbepaalde tijd in dienst van [verzoekster] geweest, laatstelijk als [.] tegen een salaris van € 3.681,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering. [verweerder] had een opzegtermijn van 2 maanden.
2.2.
Op 21 maart 2022 heeft een client van [verzoekster] , die [verweerder] tot het einde van zijn dienstverband heeft begeleid (hierna: de client), een bedrag van € 2.000,00 naar een op naam van [verweerder] gestelde privé bankrekening overgemaakt onder de vermelding van “lening”.
2.3.
[verzoekster] heeft [verweerder] tijdens een gesprek op 14 juni 2023 op staande voet ontslagen. Dit ontslag op staande voet is per brief van 16 juni 2023 schriftelijk aan
[verweerder] bevestigd. Als dringende reden(en) die, ieder voor zich en in onderlinge samenhang, ten grondslag zijn gelegd aan dit ontslag op staande voet wordt als eerste aangevoerd dat een zakelijke transactie heeft plaatsgevonden waarbij een bedrag is overgemaakt van € 2.000,00 vanaf de bankrekening van de client van [verzoekster] naar de privérekening van [verweerder] onder vermelding van “lening”. [verzoekster] stelt dat
[verweerder] daarmee haar Gedragscode op grove wijze heeft overtreden en meer in het algemeen de binnen [verzoekster] geldende normen en waarden over het verbod op het aangaan van zakelijke transacties op ernstige wijze heeft geschonden. [verweerder] heeft daarmee het vertrouwen dat [verzoekster] in hem als werknemer mag hebben op grove wijze geschaad.
Als tweede reden voert [verzoekster] aan dat [verweerder] op een wijze communiceert met cliënten die veel te nabij is en daarmee niet acceptabel. [verzoekster] baseert dit volgens de ontslagbrief op aan haar verstrekte Whatsapp berichten tussen [verweerder] en de client.

3.Het verzoek en het tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 10.833,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening alsook in de proceskosten.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] het navolgende ten grondslag. Op 14 juni 2023 heeft [verzoekster] [verweerder] op staande voet ontslagen. Doordat [verweerder] aan [verzoekster] een dringende reden heeft gegeven is [verweerder] aan [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het bedrag is gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn waarin de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Dit komt neer op het loon over de periode van 15 juni 2023 tot 1 september 2023, dat wil zeggen € 10.833,74 (2,53 maanden x € 3.681,00 vermeerderd met vakantietoeslag en eindejaarsuitkering).
3.3.
[verweerder] voert verweer en verzoekt de vorderingen van [verzoekster] af te wijzen. Hij heeft onder meer betoogd, kort samengevat, dat het ontslag op staande voet onterecht was. Hij stelt dat het interne beleid van [verzoekster] inhield dat werknemers ‘out of the box’ moesten handelen bij het oplossen van problemen. Dat is wat [verweerder] ook gedaan heeft. Het ‘out of the box’ handelen staat echter op gespannen voet met de door [verzoekster] gehanteerde Gedragscode. Daardoor is het voor werknemers onvoldoende duidelijk wat er verwacht wordt en/of wat er juist niet mag. Hij vindt dat deze onduidelijkheid niet in zijn nadeel mag werken. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het niet ongebruikelijk was bedragen, zoals zakgeld voor cliënten, voor te schieten en dan later van hen terug te krijgen. Er is daarom volgens hem geen sprake van opzet of schuld. Wanneer vast staat dat geen sprake is van een dringende reden kan [verzoekster] ook geen gefixeerde schadevergoeding vorderen.
3.4.
Hij verzoekt op zijn beurt om het ontslag op staande voet te vernietigen en de arbeidsovereenkomst te ontbinden per datum van deze beschikking, onder toekenning van ‘alle relevante vergoedingen’. Daarnaast verzoekt hij om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding zoals door [verzoekster] is berekend en veroordeling van [verzoekster] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] in reactie op een vraag van de kantonrechter gemeld dat hij met ‘alle relevante vergoedingen’’ bedoelt de transitievergoeding.
3.6.
[verzoekster] stelt dat [verweerder] zijn verzoeken niet tijdig heeft ingediend en dat hij om die reden nietontvankelijk is in zijn verzoeken.

4.De beoordeling

4.1.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
De na de sluiting van de mondelinge behandeling ingediende stukken
4.2.
De inhoudelijke reactie van mr. de Leede van 30 oktober 2023 die hij na mondelinge behandeling aan de kantonrechter heeft gestuurd laat de kantonrechter buiten beschouwing. Op grond van artikel 1.4.8 van het ‘Landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbank, kanton’, kunnen na afloop van de mondelinge behandeling geen stukken meer worden overgelegd, tenzij de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling daartoe de gelegenheid heeft gegeven. Dat laatste is niet gebeurd, zodat vorenbedoelde inhoudelijke reactie van [verweerder] niet bij de beoordeling van het geschil tussen partijen wordt betrokken. In de enkele stelling van [verweerder] dat voormeld artikel een oubollige bepaling is en dat een beroep daarop misbruik van recht is, ziet de kantonrechter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Welke verzoeken kunnen (niet) inhoudelijk worden beoordeeld?
4.3.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] het verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en 3 sub a BW tijdig ingediend, namelijk binnen twee maanden na het ontslag op staande voet.
4.4.
Dit is anders ten aanzien van de verzoeken van [verweerder] .
4.4.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 sub a BW genoemde vervaltermijn had
[verweerder] zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en zijn verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding binnen twee maanden na 14 juni 2023 moeten indienen. Hij heeft dat echter pas gedaan op 20 september 2023. Nu [verzoekster] een beroep heeft gedaan op die vervaltermijn is [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn voormelde verzoeken.
4.4.2.
Het verzoek tot betaling van een transitievergoeding had op grond van artikel 7:686a lid 4 sub b BW binnen drie maanden na 14 juni 2023 ingediend moeten zijn. Ook die datum is verstreken. Nu [verzoekster] ook een beroep heeft gedaan op deze vervaltermijn is
[verweerder] ook in dat verzoek niet-ontvankelijk. De verzoeken [verweerder] kunnen daarom niet inhoudelijk worden beoordeeld.
De gefixeerde schadevergoeding
4.5.
Op grond van artikel 7:677 lid 2 en 3 onder a BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een schadevergoeding verschuldigd. De vergoeding is in geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die tussentijds kan worden opgezegd, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.6.
Kern van het geschil is daarom de vraag of [verweerder] op 14 juni 2023 door zijn opzet of schuld aan [verzoekster] een dringende reden heeft gegeven op grond waarvan zij de arbeidsovereenkomst onverwijld mocht opzeggen, dat wil zeggen op staande voet ontslaan.
4.7.
[verweerder] heeft betwist dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
4.8.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.9.
In de brief van 16 juni 2023 zijn feitelijk twee redenen genoemd die, zowel ieder voor zich als tezamen, aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. Kort gezegd het door de client van [verzoekster] aan [verweerder] overgemaakte bedrag van € 2.000,00 onder vermelding van de omschrijvig ‘lening’ en de wijze van communicatie van [verweerder] met cliënten, die te nabij is en daarom niet passend. Nu beide redenen het ontslag op staande voet zouden moeten kunnen dragen, gaat kantonrechter eerst in op de zakelijke transactie van € 2.000,00.
4.10.
De kantonrechter stelt voorop dat [verzoekster] een GGZ instelling is, die als doel heeft kwetsbare mensen in de samenleving te helpen. De zorg die [verzoekster] in dit geval levert is zogenaamde bemoeizorg. Dit betekent dat sprake is van een actieve inmenging van [verzoekster] in het (privé) leven van haar cliënten. [verzoekster] hanteert bij die bemoeizorg het leerstuk van afstand en nabijheid, dat wil zeggen dat er een juiste balans moet zijn tussen de mate van inmenging en persoonlijke betrokkenheid. In dit geval kende [verweerder] de client goed, omdat hij hem al langere tijd als werknemer van [verzoekster] bijstond. [verweerder] was er daarom van op de hoogte dat de client onder bewind stond of had gestaan, omdat hij niet in staat was zijn financiële zaken zelf goed te behartigen. Van [verweerder] mag, als professional, verwacht worden dat hij het bewind respecteert en geen transacties met de client aangaat om dat bewind, dat er niet voor niets is, te omzeilen. Extra voorzichtigheid is dan ook geboden. [verweerder] heeft die voorzichtigheid met zijn handelwijze veronachtzaamd.
4.11.
In de Gedragscode van [verzoekster] staat duidelijk beschreven dat het aangaan van zakelijke transacties met cliënten niet is toegestaan. De regel valt niet alleen af te leiden uit de Gedragscode van [verzoekster] , maar is ook een algemeen gehanteerd uitgangspunt voor professionals als [verweerder] , die ook in het kader van de opleiding aan de orde komt. De gedachte achter de regel is onder meer dat dergelijke transacties zowel de client als de professional, en in het verlengde daarvan de organisatie voor wie deze professional werkzaam is, kwetsbaar maken, omdat onduidelijkheid kan bestaan ten aanzien van de verschuldigdheid van bedragen of de reden waarom deze betaald of terugbetaald moeten worden. De kantonrechter is van oordeel dat deze duidelijke gedragsregels [verweerder] hoe dan ook bekend had moeten zijn.
[verweerder] heeft in reactie op een vraag van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij eigenlijk nooit registreerde welke bedragen hij aan cliënten betaalde. Er is daarom ook voor [verzoekster] geen enkele mogelijkheid om de door [verweerder] gestelde geldstromen te kunnen controleren. Dit maakt zowel [verweerder] als [verzoekster] kwetsbaar wanneer het gaat om beschuldigingen van diefstal of verduistering. Een dergelijke beschuldiging heeft ook ten aanzien van [verweerder] plaatsgevonden met betrekking tot de onder 2.2. vermelde transactie. Het argument van [verweerder] dat het gebruikelijk was om betaalverkeer te laten plaatsvinden van de privé rekening van de professional naar de client overtuigt de kantonrechter niet. Gelet op het niet onaanzienlijke bedrag van € 2.000,00 had [verweerder] als professional moeten begrijpen dat hij dit met zijn werkgever had moeten afstemmen; dat heeft [verweerder] ten onrechte niet gedaan. Dit valt hem aan te rekenen. Daarbij is het niet van belang hoe vaak hij zijn leidinggevende in persoon zag. [verweerder] had immers ook telefonisch of digitaal overleg kunnen en moeten voeren met zijn leidinggevende hierover. Ook het argument van [verweerder] dat hij het bedrag van € 2.000,00 contant aan de cliënt heeft geleend (welk bedrag de client op 21 maart 2023 giraal heeft geretourneerd –
de client heeft een andere lezing, namelijk dat hij dit bedrag aan[verweerder] heeft geleend– ) in het kader van het door [verzoekster] binnen de instelling gepromote ‘out of the box-handelen’, gaat niet op. Naar het oordeel van de kantonrechter bestond er voor [verweerder] onvoldoende aanleiding om te mogen aannemen dat dit ‘out of the box-handelen’ maakte dat vorenbedoelde duidelijke gedragsregels over het niet mogen aangaan van zakelijke transacties met cliënten, zonder enig overleg met zijn werkgever, terzijde mocht stellen. Tijdens het gesprek van 14 juni 2023 en tijdens de mondelinge behandeling is ook wel gebleken dat [verweerder] inziet dat het ‘niet handig’ is wat hij gedaan heeft, maar dat hij de overtreding zelf niet ernstig genoeg vindt voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter deelt die mening niet. Het – in de lezing van [verweerder] – contant geven van het aanzienlijke bedrag van € 2.000,00 als een lening aan een kwetsbare client die onder bewind stond of had gestaan, zonder enig overleg met de werkgever en zonder enige vorm van registratie, is naar haar oordeel zonder meer verwijtbaar.
4.12.
De feiten zoals hiervoor beschreven, leveren een dringende reden op voor het aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet waarbij sprake is van schuld aan de zijde van [verweerder] zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW. Dit maakt dat de tweede reden die [verzoekster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd niet hoeft de worden besproken, nu op basis van de eerste reden al kan worden vastgesteld dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en. De vordering tot vergoeding van de gefixeerde schadevergoeding ligt daarom voor toewijzing gereed. Tegen het door [verzoekster] gevorderde bedrag van € 10.833,74 bruto heeft [verweerder] niet afzonderlijk verweer gevoerd. Dat bedrag wordt daarom toegewezen.
4.13.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen vanaf 10 augustus 2023 tot aan de algehele voldoening.
4.14.
[verweerder] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen kosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [verzoekster] aan haar moet betalen. Deze proceskoten van [verzoekster] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde € 793,00 (tarief € 793,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 1.439,00
4.15.
[verzoekster] heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [verweerder] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden dan wel belangen gebleken die deze vordering in de weg staan. Op grond van het bepaalde in artikel 288 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voormeld verzoek toegewezen. Dit betekent dat [verweerder] moet voldoen aan de veroordelingen en dat [verzoekster] de beschikking ten uitvoer kan leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling aan [verzoekster] van een gefixeerde schadevergoeding van € 10.833,74 bruto binnen twee weken na betekening van deze beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf 10 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 1.439,00, waarvan € 793,00 aan salaris gemachtigde, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerder] ook de kosten van betekening aan [verzoekster] betalen;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.