ECLI:NL:RBMNE:2023:616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
C/16/550824 / JE RK 22-63
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak werd behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het personen- en familierecht. De verzoeker, de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, heeft op 16 januari 2023 een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, waren de moeder van [minderjarige] en haar advocaat, mr. R. Vermeer, aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de GI.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld tot 24 februari 2023, en er was een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar deze was nog niet uitgevoerd. Op dezelfde dag dat de kinderrechter de zaak behandelde, had het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een uitspraak gedaan die de machtiging tot uithuisplaatsing afwees. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor een jaar, maar het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er positieve ontwikkelingen waren in de thuissituatie van [minderjarige].

De kinderrechter benadrukte dat de positieve ontwikkelingen moeten worden voortgezet en dat de moeder de hulpverlening moet toelaten. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de beschikking is schriftelijk vastgesteld op 16 februari 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/550824 / JE RK 23-63
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming ,

gevestigd te Amsterdam-Zuidoost , hierna te noemen: de GI ,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Vermeer.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van 16 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 16 januari 2023.
Op 9 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [A] en mevrouw [B] , namens de GI .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder nog twee stukken overgelegd:
  • de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) van 9 februari 2023;
  • de e-mail van de school van [minderjarige] van 19 januari 2023.
Ter zitting heeft de kinderrechter mondeling uitspraak gedaan ten aanzien van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn partijen in de gelegenheid gesteld om op 9 februari 2023 vanaf 16.30 uur de beslissing telefonisch van de griffie van de rechtbank te vernemen.

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van 24 februari 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 24 februari 2023.
Bij beschikking van 14 november 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 24 februari 2023. Hier is echter nog geen uitvoering aan gegeven. Er zijn wel gesprekken gevoerd met een gezinshuis waar [minderjarige] terecht kan, maar [minderjarige] woont nu nog bij de moeder.
Het hof heeft bij beschikking van 9 februari 2023 de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2022 bekrachtigd voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 9 februari 2023 en heeft de beschikking vernietigd met ingang van 9 februari 2023. Het hof heeft, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 9 februari 2023 afgewezen.

De verzoeken

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Daarnaast verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accomodatie van een jeugdhulpaanbieder van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In deze zaak vallen verschillende data samen. Op de dag van de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft het hof uitspraak gedaan in hoger beroep. De advocaat van de moeder en de GI hadden hier vlak voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank kennis van genomen. Gelet op deze beschikking van het hof was er ten tijde van de mondelinge behandeling geen sprake meer van een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter beschouwt het verzoek van de GI ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing daarom als een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdzorgaanbieder.

Het standpunt van de moeder

De moeder is het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling. Tegen dit verzoek voert zij geen verweer. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing verzoekt de moeder om dit verzoek af te wijzen dan wel het verzoek aan te houden voor de duur van drie maanden. In de afgelopen periode laat [minderjarige] een positieve ontwikkeling zien thuis en op school en zijn er geen politiemeldingen meer geweest. Daarnaast is de moeder de afgelopen periode hard aan de slag geweest, heeft zij hulp gevraagd en accepteert zij die ook. Een machtiging tot uithuisplaatsing is daarom niet noodzakelijk. Mocht de kinderrechter hier anders over denken dan verzoekt de moeder om de beslissing aan te houden als stok achter de deur. De moeder kan dan de komende periode laten zien dat zij aan de slag gaat met de hulpverlening en dat de positieve ontwikkeling doorzet.

De beoordeling

Ondertoezichtstelling
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Hiertegen is ook geen verweer gevoerd door de moeder.
Machtiging tot uithuisplaatsing
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI om [minderjarige] met een machtiging uit huis te plaatsen af. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij die beslissing neemt.
Het hof heeft bij beschikking van 9 februari 2023 geoordeeld dat een machtiging tot uithuisplaatsing per die datum niet meer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , omdat er sinds de beschikking van de kinderrechter van 14 november 2022 positieve ontwikkelingen zijn bij [minderjarige] . Dit blijkt uit de verklaring van de schoolpsycholoog en het beeld dat wordt gezien bij de dagbesteding [Instelling] . Ook de GI heeft erkend dat er positieve ontwikkelingen waar te nemen zijn. Een langere uithuisplaatsing doorkruist naar het oordeel van het hof de positieve ontwikkeling van [minderjarige] , waardoor een uithuisplaatsing op dit moment juist schade zou toebrengen, in die zin dat de positieve groei kan stagneren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat zij vindt dat het hof de thuissituatie bij de moeder onvoldoende heeft meegewogen in haar beslissing. Het klopt dat het beter gaat, maar dat betekent niet dat het goed genoeg gaat, en dat een uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is. Er zijn heftige incidenten geweest en er is nog steeds weinig zicht op de thuissituatie. De speciale zorg die nodig is voor [minderjarige] laat de moeder niet structureel toe. De GI is daarom van mening dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
De kinderrechter constateert dat de GI het niet eens is met de beslissing die het hof heeft genomen. Tegelijkertijd heeft de GI geen nieuwe feiten naar voren gebracht die niet bij het hof naar voren zijn gebracht en aan de orde zijn gekomen. Mede gelet op het feit dat de uitspraak van het hof op de dag is gedaan dat ook de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsvond, is de kinderrechter van oordeel dat er gelet op het voorgaande geen ruimte is om nu een andere beslissing te nemen dan het hof heeft gedaan. Zij wijst het verzoek van de GI om die reden dan ook af.
De kinderrechter onderstreept ten slotte wat ook het hof heeft benadrukt: [minderjarige] kan alleen thuis blijven wonen als de positieve ontwikkelingen zich zullen blijven voorzetten. De moeder zal dus de hulpverlening moeten toelaten in de opvoedsituatie en de samenwerking srutuctureel aangaan.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 24 februari 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het overige af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Z.E.W. Fuchs, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 16 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.