ECLI:NL:RBMNE:2023:613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
9904852
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en opzegging door opdrachtgever; beoordeling van vorderingen en verzuim

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een onderaannemer, en een gedaagde, een opdrachtgever, over een aanneemovereenkomst. De eiser vorderde betaling van openstaande facturen, schadevergoeding wegens opzegging van de overeenkomst en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde erkende de openstaande facturen maar voerde verweer tegen de overige vorderingen, stellende dat de eiser tekortgeschoten was in zijn verplichtingen door niet meer op het werk te verschijnen na het verlies van zijn rijbewijs. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had aangetoond dat de eiser de overeenkomst had opgezegd en dat er geen verzuim was ingetreden, omdat er geen schriftelijke ingebrekestelling was verzonden. De vordering van de eiser tot betaling van de openstaande facturen werd toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9904852 UC EXPL 22-3647 LT/33864
Vonnis van 15 februari 2023
inzake
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.G. Oolderink-Olthof,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Rorije.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 23 mei 2022 aan [gedaagde] betekende dagvaarding met aangehecht producties 1 tot en met 3,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met aangehecht producties 1 tot en met 9,
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 13 januari 2023 waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen en uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Na een lange periode van overleg en onderhandeling hebben partijen een aanneemovereenkomst gesloten waarbij [eiser] als onderaannemer zich heeft verbonden tot het aanbrengen van 65.877 m² klinkers op het project ‘ [Project] ’. [eiser] is de werkzaamheden gestart in augustus 2021. Het werk diende te worden opgeleverd in april 2022. Partijen zijn overeengekomen i) dat [eiser] wekelijks aan het einde van een week de in die week verrichte werkzaamheden factureerde aan [gedaagde] en ii) dat de betalingstermijn 45 dagen is. Voor de in een week verrichtte werkzaamheden heeft [eiser] [gedaagde] een factuur gestuurd. Over de vraag wanneer er gewerkt kon en zou worden, hadden partijen nauw contact. Hierbij speelde een rol dat [eiser] met medeweten van [gedaagde] ook elders klussen uitvoerde, waaronder een project van [gedaagde] in Beesd, en het weer het niet altijd toe liet om te bestraten.
2.2.
Op 2 november 2021 wordt het rijbewijs van [eiser] ingevorderd en ingenomen.
2.3.
Op 4 november 2021 is [eiser] samen met een derde naar de [locatie] gereden alwaar hij zijn shovel heeft opgehaald om daarmee elders aan een klus te werken.
2.4.
[eiser] en [gedaagde] hebben – voor zover hier relevant – in november 2021 de volgende WhatsApp-berichten aan elkaar verstuurd:
[05-11-2021] [eiser] :
“Hoe is het met de betalingen?”(…)
[05-11-2021] [gedaagde] :
“Einde van de dag of morgen zit op kantoor dan ga ik betalen.”(…)
[13-11-2021] [eiser] :
“Weer is er niet betaald vandaag [gedaagde] hoelang moet ik nog wachten mij geduld begint aardig op te raken”(…)
[15-11-2021] [gedaagde] :
“ [eiser] ik heb net nagekeken factuur 2021-0045 is op 12-11-21. Betaald. En factuur 0046 en 0048 op 16-11-21. Er staan er nu nog 4 open bij ons de oudste van 21-10 nr 0053 als het niet klopt hoor ik het graag”(…)
[15-11-2021] [eiser] :
“Ja nou klopt het met de betaling nou zit je weer binnen de 45 dagen dat zal mooi zijn als je dat zo weer kan. Volhouden.”
[18-11-2021] [eiser] :
“Ik krijg me rijbewijs wss pas in maart terug verlopig kan ook nog niet maar de [locatie] toe komen”
[19-11-2021] [gedaagde] :
“Dat niet zo mooi [eiser] hebben wij ook een uitdaging”
[19-11-2021] [eiser] :
“Ik hoop dat volgende week er meer over hoor”
2.5.
[eiser] en [gedaagde] hebben elkaar op 19 november 2021 telefonisch gesproken. In dat gesprek hebben zij overleg gehad over of en zo ja, wanneer de werkzaamheden op de [locatie] weer konden worden voortgezet door [eiser] .
2.6.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 3 februari 2022 gesommeerd tot betaling van de openstaande facturen vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] stelt dat hij een vordering van € 30.368,35 op [gedaagde] heeft. Die vordering bestaat uit € 10.190,00 aan openstaande facturen, over welk bedrag tot en met 31 mei 2022 € 375,56 aan vervallen wettelijke handelsrente verschuldigd is, € 18.738,50 exclusief btw als vergoeding [1] in verband met de opzegging van de aanneemovereenkomst en € 1.064,29 aan buitengerechtelijke incassokosten. Om proceseconomische redenen vordert [eiser] in deze procedure om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan hem te voldoen € 25.000,00 en doet hij uitdrukkelijk afstand van het meerdere. [eiser] vordert tevens de wettelijke handelsrente over € 25.000,00 vanaf 24 mei 2022 tot de voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten alsook de wettelijke rente over deze kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst, door drie facturen, ondanks sommaties, onbetaald te laten. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] de aanneemovereenkomst heeft opgezegd als gevolg waarvan [eiser] een vordering heeft op [gedaagde] uit hoofde van artikel 7:764 BW. [eiser] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt respectievelijk [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering met betrekking tot de openstaande facturen van
€ 10.190,00 erkend door haar beroep op verrekening. Zij stelt dat vanwege het tekortschieten door [eiser] zij bevoegd was de betaling van voormeld bedrag op te schorten. Tegen de andere vorderingen van [eiser] heeft [gedaagde] gemotiveerd verweer gevoerd met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] stelt dat zij ook een vordering op [eiser] heeft. [gedaagde] vordert primair om [eiser] in deze procedure bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van € 20.904,55, subsidiair tot veroordeling van € 7.805,88 ter zake van schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2021 tot de dag van algehele voldoening met veroordeling van [eiser] in de proceskosten alsook de wettelijke rente over deze kosten.
3.5.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [gedaagde] dat [eiser] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst, door na 2 november 2021 niet meer op het werk op de [locatie] te verschijnen, althans het aangenomen werk vanaf dat moment niet meer voort te zetten, laat staan tijdig op te leveren. [eiser] is met betrekking tot zijn nakomingverplichting in verzuim. Als gevolg van de tekortkoming van [eiser] heeft [gedaagde] schade geleden, die [eiser] aan haar moet vergoeden. [gedaagde] maakt aanspraak op de wettelijke rente over de schadevergoeding, nu [eiser] in verzuim is geraakt. Tot slot vordert [gedaagde] [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.6.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten alsook de wettelijke rente over deze kosten.

4.De beoordeling

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Betaling facturen 2021-0055 , 2021-0056 en 2021-0057
4.2.
[eiser] vordert ten eerste de betaling van drie facturen met factuurdatum 28 oktober 2021, 1 november 2021 en 5 november 2021 met bovenstaande factuurnummers met een totaalbedrag van € 10.190,00. [gedaagde] heeft erkend dat zij deze facturen verschuldigd is, maar zij heeft gesteld dat zij deze bedragen heeft betaald door verrekening daarvan met haar eigen schadevergoedingsvordering jegens [eiser] .
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op verrekening niet slaagt, omdat [gedaagde] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat zij een schadevergoedingsvordering jegens [eiser] heeft. Ter motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar wat onder 4.24. tot en met 4.30. staat, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
4.4.
Voorts stelt de kantonrechter vast dat, voor zover aangenomen zou moeten worden dat [gedaagde] bevoegd was om haar betalingsverplichting op te schorten, deze bevoegdheid niet meer bestaat omdat het werk op de [locatie] is voltooid waarmee nakoming van de verbintenis van [eiser] tot het leggen van meer klinkers blijvend onmogelijk is geworden. [2]
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het totale factuurbedrag van € 10.190,00 voor toewijzing gereed ligt.
4.6.
Tegen de over het voormelde bedrag van € 10.190,00 gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 24 mei 2022 en de vordering tot betaling van de tot 24 mei 2022 vervallen wettelijke handelsrente van € 375,56 als zodanig heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Deze gevorderde rente is toewijsbaar.
4.7.
De over de tot 24 mei 2022 vervallen wettelijke handelsrente gevorderde wettelijke handelsrente is toewijsbaar als hierna onder de beslissing is bepaald.
Opzegvergoeding ex 7:764 lid 2 BW
4.8.
Daarnaast vordert [eiser] € 18.738,50 exclusief btw van [gedaagde] op grond van artikel 7:764 BW. Hij stelt daartoe dat [gedaagde] de overeenkomst van aanneming heeft opgezegd voordat het totale aangenomen werk was afgerond en opgeleverd. Door deze vroegtijdige opzegging heeft [eiser] schade geleden. Als de totale klus namelijk was voorgezet en voltooid dan had hij meer inkomsten uit dit werk gehad dan nu het geval is.
4.9.
Artikel 7:764 BW bepaalt dat de opdrachtgever te allen tijde bevoegd is de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. Wanneer de opdrachtgever overgaat tot opzegging, zal hij de voor het gehele werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk.
4.10.
Om aanspraak te kunnen maken op deze vergoeding dient allereest sprake te zijn van een opzegging van de aanneemovereenkomst door de opdrachtgever. [eiser] stelt dat [gedaagde] heeft opgezegd in het telefoongesprek dat zij voerden op 19 november 2021. [gedaagde] betwist dat zij heeft opgezegd. De vraag die de kantonrechter daarom dient te beantwoorden is of [eiser] voldoende gemotiveerd en onderbouwd heeft dat [gedaagde] de aanneemovereenkomst tussentijds heeft opgezegd.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] dit niet heeft gedaan en legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] op 2 november 2021 zijn rijbewijs kwijt was geraakt en het voor [eiser] lastiger werd om naar het werk op de [locatie] te komen. Evenmin is in geschil dat partijen daarna contact hebben gehad over alternatieven die [eiser] had om de door hem aangenomen werkzaamheden voort te zetten.
4.13.
De dag nadat [eiser] wist dat hij zijn rijbewijs de komende maanden niet terug zou krijgen, hebben partijen elkaar telefonisch gesproken (op 19 november 2021). Aangezien [eiser] zich op de mededelingen van [gedaagde] , gedaan tijdens dit gesprek, beroept ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] de aanneemovereenkomst op 19 november 2021 telefonisch had opgezegd, is dit gesprek cruciaal. Er is echter geen geluidsopname van dit gesprek, geen daaropvolgend emailcontact waaruit de inhoud van dit gesprek zou kunnen worden afgeleid noch zijn hier getuigen van.
4.14.
Als gesteld en niet (gemotiveerd) weersproken staat vast dat in reactie op de vraag van [gedaagde] , gesteld in het betreffende telefoongesprek van 19 november 2021, of [eiser] in week 47 het werk weer kon hervatten, [eiser] heeft aangegeven dat dit niet mogelijk was, omdat hij dan op een andere klus werkzaam zou zijn. Verder staat vast dat [eiser] heeft medegedeeld dat hij in week 48 wel weer in de gelegenheid was.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] daarop gezegd: ‘
dathet dan[onderstreping door de kantonrechter]
niet meer nodig was’en ‘
dat hij de werkzaamheden zelf verder zou uitvoeren’. Volgens [eiser] was met deze woorden de opzegging van de aanneemovereenkomst een feit. Die conclusie van [eiser] gaat echter te ver. Uit deze mededeling kan slechts worden afgeleid dat [gedaagde] het in week 47 geplande werk zelf zou verrichten. Daarbij komt dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij rond week 48 – dus na het telefoongesprek van 19 november 2021 – telefonisch contact heeft opgenomen met [gedaagde] en heeft medegedeeld dat hij in week 49 kon komen werken. Deze mededeling van [eiser] doet af aan zijn stelling dat hij de mededelingen van [gedaagde] op 19 november 2021 heeft opgevat als een opzegging van de aannemingsovereenkomst. Bovendien passen deze gesprekken over in welke week [eiser] wel of niet kon werken op het project op de [locatie] , binnen het nauwe overleg over de inzet van [eiser] op het project op de [locatie] dat partijen gewoon waren te voeren (zie onder 2.1.).
4.15.
Het bovenstaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat [eiser] de stelling dat [gedaagde] de aanneemovereenkomst tussentijds heeft opgezegd onvoldoende heeft gemotiveerd en/of onderbouwd, zodat de gestelde opzegging niet is komen vast te staan. Reeds om die reden slaagt het beroep op artikel 7:764 lid 2 BW niet.
4.16.
Nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van opzegging van de aanneemovereenkomst door [gedaagde] behoeft de vraag of een beroep op artikel 7:764 BW al dan niet tussen partijen is uitgesloten (in algemene voorwaarden) geen bespreking.
4.17.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 18.738,50 exclusief btw aan hem, afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten & wettelijke handelsrente
4.18.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft daarvan vergoeding gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan. Het gevorderde bedrag van € 1.061,05 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en wordt toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf 24 mei 2022.
4.19.
[eiser] vordert tevens wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiser] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt reeds daarom niet toegewezen.
Proces- en nakosten & wettelijke rente
4.20.
Omdat partijen over een weer (on)gelijk hebben gekregen, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten, waaronder vallen de nakosten, in conventie te compenseren met dien verstande dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Er is dan ook geen grond om de gevorderde wettelijke rente hierover toe te wijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.21.
[eiser] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die aan toewijzing van die vordering voor wat betreft de veroordelingen in de weg staan. Het vonnis wordt wat betreft de veroordelingen in conventie daarom op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] moet voldoen aan de veroordeling en dat [eiser] het vonnis ten uitvoer kan leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
Reconventie
Toerekenbare tekortkoming [eiser] – Verzuim - Schadevergoeding
4.22.
[gedaagde] stelt dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aanneemovereenkomst doordat hij na 2 november 2021 niet meer op het werk is geweest en het werk dus niet heeft afgemaakt. [gedaagde] stelt verder dat ondanks dat partijen uitvoerig hebben gesproken over de alternatieven die [eiser] had om het werk af te (laten) maken nu hij zijn rijbewijs voor langere tijd kwijt was, [eiser] heeft nagelaten van een dergelijk alternatief gebruik te maken. Daarbij kwam dat [eiser] zijn shovel op 4 november 2021 heeft opgehaald. Uit die gedraging heeft [gedaagde] opgemaakt dat [eiser] niet meer van plan was om het werk voort te zetten. De daarop volgende mededeling van [eiser] per WhatsApp op 18 november 2021 (zie onder 2.4.) was voor [gedaagde] dan ook de bevestiging van het vermoeden van [gedaagde] dat hij van [eiser] niets meer hoefde te verwachten. Het verzuim in de nakoming van de verbintenissen van [eiser] is dan ook zonder ingebrekestelling ingetreden. Op grond van artikel 6:74 BW is [eiser] dan ook gehouden om de schade die [gedaagde] door het tekortkomen van [eiser] heeft geleden aan haar te vergoeden.
4.23.
[eiser] betwist dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De mededeling per WhatsApp op 18 november 2021 dat hij zijn rijbewijs vermoedelijk pas in maart 2022 zou terug krijgen, betekende niet dat hij het werk niet kon voortzetten en afmaken. Hij heeft met dat bericht duidelijk willen maken dat hij niet zelf met de auto naar de [locatie] kon komen. Er waren alternatieven om op het werk te komen. Hij kon met iemand mee rijden of hij kon een zzp’er inschakelen die het werk voor hem kon verrichten. Dat deed hij immers wel vaker. Dat hij in de dagen daarna niet aan het werk was gegaan leverde geen tekortkoming van zijn zijde op; 3 november 2021 was Dankdag, een christelijke feestdag waarop [eiser] niet werkt. Op 4 november 2021 liet het weer niet toe dat bestraat werd. Dat hij zijn shovel op 4 november 2022 ophaalde betekende niet dat hij het werk niet meer wilde voortzetten. Ook dat deed hij wel vaker. Omdat hij op of na 18 november 2021 niet in verzuim was, [gedaagde] hem niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld en er dus na 18 november 2021 evenmin verzuim is ingetreden, heeft [gedaagde] jegens hem geen schadevergoedingsvordering.
Verzuim
4.24.
[gedaagde] vordert vergoeding van haar schade op grond van artikel 6:74 BW. Om voor schadevergoeding in aanmerking te komen, dient door [gedaagde] niet alleen te worden gesteld en zo nodig bewezen dat [eiser] tekort is geschoten, maar óók dat [eiser] in verzuim is.
4.25.
In beginsel treedt het verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De ingebrekestelling is bedoeld om de partij die niet doet wat er van hem verwacht mag worden, een laatste kans te geven na te komen en te voorkomen dat de schuldeiser – bij het niet nakomen van die verplichting door de schuldenaar – hem aansprakelijk houdt voor de schade die uit die tekortkoming voortvloeit.
4.26.
[gedaagde] heeft geen schriftelijke ingebrekestelling aan [eiser] gestuurd. Zij stelt dat dit niet nodig was, omdat zij uit de mededeling van [eiser] van 18 november 2021 mocht opmaken dat [eiser] zijn verplichtingen uit de overeenkomst definitief niet meer zou nakomen. [gedaagde] beroept zich op artikel 6:83 aanhef en sub c BW waarin is bepaald dat het verzuim door een dergelijke mededeling zonder ingebrekestelling optreedt.
4.27.
[eiser] betwist dat [gedaagde] zijn mededeling zodanig mocht opvatten, waardoor volgens [eiser] een schriftelijke ingebrekestelling wel nodig was om het verzuim in te laten treden. Van verzuim is aldus geen sprake, waardoor [gedaagde] geen geslaagd beroep op artikel 6:74 BW toekomt, aldus [eiser] .
4.28.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] zijn stelling, dat de op 18 november 2021 gedane mededeling van [eiser] dat hij voorlopig niet naar de [locatie] kon komen, is op te vatten als mededeling in de zin van artikel 6:83 sub c BW, onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd. De kantonrechter legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.29.
De omstandigheid dat [eiser] niet in zou zijn gegaan op de door [gedaagde] aangedragen alternatieven, zoals door [gedaagde] naar voren gebracht, rechtvaardigt nog niet dat [gedaagde] daaruit de gevolgtrekking mocht maken dat de overeenkomst in het geheel niet meer zou worden nagekomen. Het is aan de (onder)aannemer om te bepalen op welke wijze hij de overeenkomst nakomt. Het staat de aannemer daarbij vrij het werk, onder zijn naam, door een derde te laten uitvoeren. Dat had [eiser] ook al eens eerder gedaan, zoals onder meer blijkt uit het door [gedaagde] gestelde onder randnummer 16 van haar conclusie van antwoord en van eis in reconventie. Voorts brengt het door [eiser] eerder inzetten van derden om klussen te klaren met zich dat [gedaagde] uit de mededeling van [eiser] dat hij voorlopig niet naar de [locatie] kan komen, niet kon afleiden dat [eiser] er niet voor zou zorgen dat het aangenomen werk zou worden verricht. Bovendien doet aan haar standpunt af dat [gedaagde] in het telefoongesprek van 19 november 2021 – dus een dag nadat de betreffende mededeling per WhatsApp is gedaan – toch in overleg treedt met [eiser] over wanneer hij het werk zal gaan hervatten en aan [eiser] vraagt of hij in week 47 kon komen. Het bovenstaande brengt met zich dat de mededeling van [eiser] van 18 november 2021 niet kan worden opgevat als mededeling in de zin van artikel 6:83 aanhef en sub c BW en dat voor het intreden van verzuim dus een schriftelijke ingebrekestelling nodig was.
4.30.
Nu vast staat dat [gedaagde] geen schriftelijke ingebrekestelling heeft verstuurd, slaagt haar schadevergoedingsvordering op grond van artikel 6:74 BW niet. Het verzuim is immers niet ingetreden bij gebrek aan een aanmaning waarbij [eiser] nog een laatste kans werd geboden om het werk zelf af te maken of door een ander te laten afmaken. De schadevergoedingsvordering van [gedaagde] wordt daarom afgewezen.
Proces- en nakosten & wettelijke rente
4.31.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiser] aan hem moet vergoeden. Die proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op nihil vanwege de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie. Er is dan ook geen aanleiding om de gevorderde wettelijke rente hierover toe te wijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.32.
[eiser] heeft gevorderd de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die aan toewijzing van die vordering voor wat betreft de veroordelingen in de weg staan. Het vonnis wordt wat betreft de veroordelingen in reconventie daarom op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, Rv uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] moet voldoen aan de veroordeling en dat [eiser] het vonnis ten uitvoer kan leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 11.626,65 (bestaande uit € 10.190,00 aan hoofdsom, € 375,56 aan tot 24 mei 2022 vervallen wettelijke handelsrente en € 1.061,05 aan buitengerechtelijke incassokosten), met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 24 mei 2022 tot de voldoening en de wettelijke handelsrente over het gedeelte van de reeds verschenen wettelijke handelsrente dat reeds een jaar verschuldigd is vanaf het moment dat deze wettelijke handelsrente één jaar verschuldigd is tot de voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet de proceskosten van [eiser] aan hem betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
In conventie en reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 7:764 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Zie in dit kader artikel 6:54 aanhef en onder b. BW.