In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B. Endeman, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin werd meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering per 20 oktober 2019 zou eindigen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 16 januari 2023, waarbij de verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
Na een wijziging van standpunt door de verweerder op 6 april 2023, waarbij de verzoeker recht kreeg op een IVA-uitkering per 15 mei 2020, heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop de verweerder geen verweer voerde. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker en heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.966,46. Dit bedrag omvat kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reiskosten en deskundigenkosten. Daarnaast is de verweerder verplicht om het griffierecht van € 49,- aan de verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.