ECLI:NL:RBMNE:2023:6114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/16/554909 / HA Z 23-275
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijk geschil over legaat tussen erfgenaam en vereffenaar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiser], de broer van de overleden erflaatster, en de vereffenaar van de nalatenschap over de aanvaarding en uitleg van een legaat. De erflaatster, mevrouw [erflaatster], is op [overlijdensdatum] 2018 overleden. In haar testament heeft zij haar partner, de heer [A], als enige erfgenaam benoemd. Echter, na een veroordeling voor doodslag op de erflaatster, is de heer [A] onwaardig verklaard om te erven. Hierdoor zijn de moeder van de erflaatster en [eiser] de enige erfgenamen geworden. Het testament bevat een legaat aan de moeder van de erflaatster, maar zij heeft dit legaat verworpen. [eiser] heeft het legaat aanvaard en vordert nu dat de rechtbank de waarde van het legaat vaststelt op € 330.000,00, dan wel € 250.000,00, en dat de vereffenaar wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft op 22 november 2023 vonnis gewezen. De rechtbank oordeelt dat de moeder het legaat op ondubbelzinnige wijze heeft verworpen, waardoor [eiser] legataris is geworden. De rechtbank stelt de waarde van het legaat vast op € 50.000,00, in plaats van de door [eiser] gevorderde bedragen. De rechtbank wijst de overige vorderingen van [eiser] af en compenseert de proceskosten tussen partijen. Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen en in het openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Erfrecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/554909 / HA ZA 23-275
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna: ‘ [eiser] ’,
advocaat mr. M.G. Hees te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde in zijn hoedanigheid als vereffenaar],
in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna: ‘de vereffenaar’,
advocaat mr. H.C.J. Coumou te Amersfoort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte overlegging aanvullende producties 23 t/m 34, uitbreiding bewijsaanbod en
vermeerdering van eis van [eiser] ;
  • de akte uitlating met productie 3 van de vereffenaar;
  • de pleitaantekeningen van mr. Coumou.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2023. Op de mondelinge behandeling zijn partijen met hun advocaten verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] 2019 is mevrouw [erflaatster] (hierna: ‘erflaatster’) overleden aangetroffen. De vermoedelijke overlijdensdatum van erflaatster is
[overlijdensdatum] 2018. Deze datum wordt door partijen aangehouden als de overlijdensdatum.
2.2.
Erflaatster heeft bij testament van 4 augustus 2006 (hierna: ‘het testament’) voor het laatst over haar nalatenschap beschikt. In het testament heeft erflaatster de heer [A] (destijds haar partner) benoemd tot haar enige erfgenaam. De heer [A] is bij onherroepelijk vonnis van 3 juli 2020 veroordeeld voor (onder meer) doodslag op erflaatster en hij is daarom onwaardig om van erflaatster te erven. Ook heeft de heer [A] de nalatenschap van erflaatster verworpen.
2.3.
Nu de erfstelling van de heer [A] geen effect sorteert, zijn op grond van de wet de moeder van erflaatster (hierna: ‘moeder’) en [eiser] (broer van erflaatster) de enige erfgenamen. De vader van erflaatster is geen erfgenaam omdat hij in het testament uitdrukkelijk is uitgesloten van de erfopvolging.
2.4.
In het testament is het volgende legaat (hierna: ‘het legaat’) opgenomen:

D. Legaat geldbedrag
1.Legaat
Ik legateer aan mijn moeder, mevrouw [B] , wonende te [postcode 1] [woonplaats 2] , [adres 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] negentienhonderd tweeënveertig, een bedrag in contanten gelijk aan de waarde in het economisch verkeer van de tot mijn nalatenschap behorende woning [adres 2] te [postcode 2] [plaats] ten tijde van mijn overlijden, verminderd met:
  • de schuld(en) aangegaan ter verwerving en/of verbetering en/of onderhoud van voormelde woning die ten tijde van mijn overlijden bestaan, en
  • andere schulden als de hiervoor bedoelde, voor zover voor de voldoening van deze andere schulden zekerheid in de vorm van hypotheek is gegeven op de hiervoor vermelde woning,
een en ander slechts voorzover het verschil tussen de waarde van de voormelde woning en de voormelde schuld(en) hoger is dan tweehonderdduizend euro (€ 200.000,00).
2.Opeisbaarheid
Het legaat is opeisbaar op het moment van overlijden van mijn partner. Er is slechts sprake van verzuim na ingebrekestelling.
3.Subsidiair legaat
Indien het legaat ten behoeve van de legataris geen effect sorteert, komt het legaat toe aan mijn broer, de heer [eiser] , wonende te [postcode 3] [woonplaats 3] , [adres 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] negentienhonderd vijfenzestig, zulks onder dezelfde bepalingen, op welk legaat ik de regels van plaatsvervulling van overeenkomstige toepassing verklaar.
4.Verval legaat
Indien het legaat ten aanzien van geen van de hiervoor genoemde legatarissen noch de plaatsvervulling effect sorteert, komt het legaat te vervallen.
2.5.
Het legaat heeft betrekking op de waarde van een pand met adres [adres 2] te [plaats] (hierna: ‘het pand’). Het pand is op 10 mei 2022 getaxeerd. Uit het taxatierapport volgt dat het pand op [overlijdensdatum] 2018 een waarde had van € 250.000,00. De waarde per 10 mei 2022 is getaxeerd op € 330.000,00. Het pand was niet belast met een hypothecaire geldlening.
2.6.
Op verzoek van [eiser] heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2022 de vereffenaar tot opvolgend vereffenaar in de nalatenschap van erflaatster benoemd, nadat mr. Raaijmakers zich als vereffenaar had onttrokken.
2.7.
Moeder heeft meerdere keren aan de toenmalige vereffenaar (mr. Raaijmakers) en aan de vereffenaar medegedeeld dat zij het legaat verwerpt. Voor het eerst op 6 januari 2022 heeft moeder per e-mail aan mr. Raaijmakers laten weten dat zij het legaat verwerpt. Dit heeft moeder op 24 januari 2022 nogmaals bevestigd door de e-mailwisseling over de verwerping uit te printen, te ondertekenen en aan mr. Raaijmakers op te sturen.
2.8.
[eiser] heeft op 24 juni 2022 per e-mail aan mr. Raaijmakers laten weten dat hij het legaat aanvaardt. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:

Hierbij stel ik dat ik het legaat in het testament van mijn zus, wijlen [erflaatster] aanvaard.
Dit betreft de verkoopwaarde pand [adres 2] , [plaats] , volgens haar testament op moment van overlijden.
Ik verwijs hierbij tevens naar de verwerping van dt legaat door [B] , schriftelijk
en getekend aan u meegedeeld in januari 2022.
lk stel hierbij als aanvullende voorwaarde dat ik mij zal beroepen op de actuele verkoopwaarde van dit pand.
Dus niet € 250.000 (december 2018) maar € 330.000 (actueel). Dan wel de actuele waarde van dit pand op het moment van afhandeling van de nalatenschap, daar deze nu geruime tijd is vertraagd en nog steeds is vertraagd, terwijl de waarde van dit pand verder oploopt.
2.9.
[eiser] heeft op 14 augustus 2022 een e-mail aan de vereffenaar gestuurd waarin hij de vereffenaar verzoekt om een schriftelijke bevestiging van zijn aanvaarding van het legaat en zijn rechtspositie als legataris.
2.10.
Op 18 augustus 2022 heeft een kantoorgenoot van de vereffenaar in een e-mail aan [eiser] het volgende geschreven:

Legaat
Hierbij bevestig ik dat wij er vooralsnog van uitgaan dat het legaat ten bedrage van € 250.000,00 aan u toekomt. Ik wijs u erop dat de advocaat van mw. [B] meedeelde dat zij onderzoekt in hoeverre de verwerping van het legaat ongedaan gemaakt kan worden. Tot er een rechterlijke uitspraak ligt zullen wij er vanuit gaan dat u legataris bent.
Uw beroep op meer dan de genoemde € 250.000,00 is ongegrond nu het testament nadrukkelijk spreekt over een geldbedrag ter hoogte van de waarde van de woning op datum overlijden.
2.11.
De notaris die het testament heeft opgesteld (hierna: ‘de notaris’) heeft op verzoek van de vereffenaar per e-mail van 24 augustus 2022 de volgende uitleg over het legaat gegeven:

Op uw vraag kan ik antwoorden dat op basis van de door u aangeleverde gegevens het legaat € 50.000 bedraagt.
In dit kader verwijs ik naar de toelichting bij het versturen van het eerste concept naar testatrice, deze luidt woordelijk, voor zover hier van belang, als volgt:
C. Legaat enzovoorts
U legateert een bedrag aan enzovoorts gelijk aan het bedrag van de waarde van de woning [adres 2] te [plaats] in onbewoonde staat ten tijde van uw overlijden minus het bedrag van de eigen woning schuld(en) ten tijde van uw overlijden, doch slechts voor zover dit bedrag hoger is dan € 200.000. Dit houdt in dat een waarde tot en met € 200.000 voor uw partner blijft, maar dat het meerdere aan enzovoorts toekomt. Enzovoorts. Het meerdere boven € 200.000 blijft op deze manier in uw familie.
2.12.
Op 8 juni 2023 heeft de advocaat van moeder aan de vereffenaar een e-mail gestuurd waarin, voor zover relevant, staat:

Zojuist sprak ik cliënte. Zij handhaaft haar afstandsverklaring van het legaat en wenst dus niet betrokken te worden in de rechtszaak tussen haar zoon en u als vereffenaar.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de waarde van het aan hem toekomende legaat op basis van het testament van erflaatster d.d. 4 augustus 2006 vaststelt op een bedrag van € 330.000,00, althans € 250.000,00, althans op een bedrag dat de rechtbank in goede justitie redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zes maanden na overlijden van erflaatster, althans vanaf 24 juni 2022, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van de vereffenaar, althans de erfgenamen van erflaatster die in deze worden vertegenwoordigd door vereffenaar, tot betaling aan [eiser] van het in deze vast te stellen bedrag vermeerderd met wettelijke rente;
en met bepaling dat deze veroordeling tot betaling slechts ten uitvoer zal kunnen worden gelegd op een wijze die in overeenstemming is met de wet en slechts voor zover de wet dat toelaat tegenover de erfgenamen die de nalatenschap van erflaatster onder voorrecht van boedelbeschrijving hebben aanvaard;
II. de vereffenaar veroordeelt in de kosten van de onderhavige procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
III. de vereffenaar veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, te begroten op een bedrag van € 5.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De vereffenaar voert verweer met de conclusie dat de rechtbank [eiser] niet ontvangt in zijn vordering, althans deze aan hem ontzegt met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wie is legataris?

4.1.
Volgens [eiser] sorteert het legaat aan moeder geen effect omdat zij het legaat op ondubbelzinnige wijze heeft verworpen. De vorige vereffenaar heeft bij moeder geverifieerd of zij het legaat wilde verwerpen en dit heeft zij bevestigd. De advocaat van moeder heeft op 8 juni 2023 ook bevestigd dat moeder afstand doet van het legaat. [eiser] heeft het legaat onvoorwaardelijk aanvaard en daarom is hij legataris en heeft hij dus recht op het legaat. Dit is door de vereffenaar ook opgenomen in de boedelbeschrijving en de aangifte erfbelasting.
4.2.
De vereffenaar stelt dat nog niet vaststaat wie tot het legaat gerechtigd is. Moeder overweegt namelijk om de verwerping van het legaat ongedaan te maken. Daarnaast heeft zij haar verklaringen gericht tot de vereffenaar en zijn voorganger, terwijl zij voor een rechtsgeldige afstandsverklaring haar verklaring tot de erfgenamen had moeten richten. Ook in het geval dat moeder het legaat wel rechtsgeldig zou hebben verworpen, staat niet vast dat het legaat aan [eiser] toekomt. [eiser] heeft het legaat namelijk slechts aanvaard op voorwaarde dat voor de berekening van het legaat de waarde van € 330.000,00 van het pand, dan wel de actuele waarde op het moment van afwikkeling van de nalatenschap, zal worden genomen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van moeder van 6 januari 2022 en 24 januari 2022 aan de vorige vereffenaar voldoende blijkt dat zij het legaat op ondubbelzinnige wijze heeft verworpen. Daarna heeft zij kennelijk ook nog verklaard dat zij afstand heeft gedaan van het vorderingsrecht uit hoofde van het legaat. Omdat moeder het legaat daarvoor al heeft verworpen, heeft zij afstand gedaan van een vorderingsrecht dat haar op dat moment niet toekwam. Daarom hoeft niet beoordeeld te worden of zij op de juiste wijze afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht. Aangezien niet is gebleken dat moeder de verwerping van het legaat ook daadwerkelijk heeft vernietigd, gaat de rechtbank ervan uit dat moeder de verwerping van het legaat niet ongedaan heeft gemaakt. Het legaat ten gunste van moeder sorteert ten gevolge van haar verwerping geen effect en daarom is [eiser] legataris. Hoewel aanvaarding van een legaat voor de verkrijging niet nodig is, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] het legaat onvoorwaardelijk heeft aanvaard. Dit is bovendien ook door [eiser] op de mondelinge behandeling bevestigd.
Welke peildatum geldt voor de berekening van het legaat?
4.4.
[eiser] stelt dat bij de berekening van de omvang van het legaat moet worden uitgegaan van de waarde op de taxatiedatum van € 330.000,00. Tussen de overlijdensdatum en de datum afgifte legaat is namelijk dusdanig veel tijd verstreken dat op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken van de peildatum die in het testament is opgenomen. Volgens de vereffenaar zijn er geen feiten of bijzondere omstandigheden die zouden kunnen leiden tot een andere peildatum dan de datum die in het testament is opgenomen. Ook heeft [eiser] zelf de rechtbank verzocht om een professionele vereffenaar te benoemen en daarmee heeft hij geaccepteerd dat het legaat pas kan worden afgegeven nadat de uitdelingslijst verbindend is geworden.
4.5.
De rechtbank volgt het verweer van de vereffenaar. Uit het testament van erflaatster volgt duidelijk dat als peildatum moet worden uitgegaan van de overlijdensdatum. De vraag of de maatstaf van artikel 6:2 BW noopt tot afwijking van de overlijdensdatum als peildatum dient te worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval. [eiser] heeft slechts tijdsverloop aangevoerd als omstandigheid die noopt tot afwijking van de bij testament bepaalde peildatum. Dit is onvoldoende en dit betekent dat als peildatum de overlijdensdatum van erflaatster wordt aangehouden en dus wordt uitgegaan van een waarde van € 250.000,00.
Hoe moet het legaat worden uitgelegd?
4.6.
Partijen verschillen ook van mening over de uitleg van het legaat. [eiser] stelt dat hij uit hoofde van het legaat een vordering van € 330.000,00 dan wel € 250.000,00 heeft. Dit blijkt primair uit het feit dat de vereffenaar de door [eiser] ingediende vordering van € 250.000,00 ter verificatie heeft opgenomen. Het stond de vereffenaar daarna niet meer vrij om de vordering van [eiser] te verlagen. Subsidiair is de omschrijving van het legaat in het testament duidelijk. Het legaat is een geldbedrag gelijk aan de marktwaarde van het pand, verminderd met een eventuele hypotheekschuld. Ook blijkt uit het testament dat het een voorwaardelijk legaat is dat slechts geldt als het verschil tussen de waarde van het pand en de eventuele schuld uit hypotheek groter is dan € 200.000,00. Aan deze voorwaarde is voldaan. De vereffenaar heeft ten onrechte de notaris die het testament heeft opgesteld gevraagd hoe het legaat moet worden uitgelegd, want de tekst van het testament is duidelijk. Daarom moet geen acht worden geslagen op de uitleg van de notaris. Ook doet de uitleg van de notaris inhoudelijk niet af aan de uitleg van [eiser] . Tot slot is de uitleg van de vereffenaar en de notaris niet meer passend omdat de heer [A] niet erft van erflaatster.
4.7.
Volgens de vereffenaar blijkt uit de letterlijke tekst van het testament dat het legaat € 50.000,00 is. Op de waarde van het pand komt namelijk de € 200.000,00 in mindering en dit bedrag valt in de nalatenschap aangezien de heer [A] onwaardig is om te erven. Om vergissingen te voorkomen heeft de vereffenaar navraag gedaan bij de notaris die het testament heeft opgesteld. De notaris heeft laten weten dat erflaatster heeft bedoeld om een waarde tot en met € 200.000,00 voor de heer [A] (de door haar benoemde enige erfgenaam) te behouden. Voor zover de waarde hoger was dan € 200.000,00 heeft erflaatster aan haar moeder dan wel [eiser] gelegateerd. De notaris heeft zich voor deze uitleg gebaseerd op de toelichting die hij destijds bij het concepttestament aan erflaatster heeft verzonden. Ook komen de woorden
‘voor zover … is’terug in artikelen 4:13 lid 4 en 4:84 BW en in die artikelen hebben de woorden dezelfde betekenis.
4.8.
De rechtbank sluit aan bij de uitleg van de vereffenaar van het legaat en zal de waarde van het legaat vaststellen op € 50.000,00. Uit de brief van (een medewerker van) de vereffenaar van 18 augustus 2022 blijkt dat de vereffenaar er vooralsnog vanuit ging dat het legaat € 250.000,00 was. Dit was dus nog geen definitief standpunt en hier kan [eiser] geen rechten aan ontlenen. Aangezien [eiser] en de vereffenaar van mening verschilden over de uitleg van het legaat stond het de vereffenaar vrij om de notaris om een toelichting te vragen. Gelet de uitleg van de notaris en de betekenis van de woorden ‘
voor zover … is’op andere plaatsen van de wet, vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat het de bedoeling van erflaatster was dat de waarde boven € 200.000,00 is gelegateerd aan moeder dan [eiser] . Dat de heer [A] inmiddels onwaardig is om te erven en er dus andere erfgenamen voor hem in de plaats zijn gekomen, maakt dat niet anders. Voor de uitleg moet immers gekeken worden naar de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en de omstandigheden waaronder de uiterste wil is opgemaakt.
Veroordeling tot betaling
4.9.
[eiser] vordert een veroordeling van de vereffenaar, althans de erfgenamen, tot betaling van het legaat met de bepaling dat deze veroordeling slechts ten uitvoer kan worden gelegd op een wijze die in overeenstemming is met de wet en slechts voor zover de wet dat toelaat tegenover de erfgenamen die de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. De vereffenaar stelt dat deze veroordeling tot betaling niet kan worden toegewezen. Op grond van de wet moet worden gekeken of een schuldeiser in het geval van een faillissement zijn vordering ten uitvoer kan leggen op haar goederen. [1] Als sprake zou zijn van een faillissement zou [eiser] niet bevoegd zijn om zijn vordering op de nalatenschap te verhalen, daarom is [eiser] in dit geval ook niet daartoe bevoegd om zijn vordering ten uitvoer te leggen op de goederen van de nalatenschap.
4.10.
Het verweer van de vereffenaar slaagt, want [eiser] heeft onvoldoende aangetoond waarom hij in dit geval wel bevoegd zou zijn om zijn vordering op de nalatenschap te verhalen. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een -nog niet voltooide- vereffening en in het kader van deze vereffening is een geschil gerezen tussen [eiser] als legataris en de vereffenaar. [eiser] is het immers niet eens met het feit dat de vereffenaar het legaat voor een bedrag ad € 50.000,00 heeft opgenomen op de boedelbeschrijving. De onderhavige procedure strekt ertoe dat [eiser] zijn vorderingsrecht laat vaststellen (artikel 4:223, lid 2 BW) en hiermee strookt niet dat thans reeds een veroordeling tot betaling wordt uitgesproken. De verzochte veroordeling van de vereffenaar of de erfgenamen tot betaling van het legaat wordt daarom afgewezen.
Wettelijke rente
4.11.
Volgens [eiser] moet primair zijn vordering worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf zes maanden na overlijden van erflaatster, want het legaat is zes maanden na overlijden opeisbaar geworden. Omdat de heer [A] geen erfgenaam van erflaatster is, is de bepaling dat het legaat pas na het overlijden van de heer [A] opeisbaar zou worden niet meer van kracht. Ook is sprake van verzuim, want [eiser] heeft per e-mail op 24 juni 2022 afgifte van het legaat gevorderd. Subsidiair is 24 juni 2022 de ingangsdatum van de wettelijke rente. De vereffenaar betwist dat [eiser] recht heeft op wettelijke rente, want door de vereffeningsprocedure is er nog geen sprake van verzuim. Daarom hoeft het legaat pas uitgekeerd te worden op het moment dat de uitdelingslijst verbindend is geworden.
4.12.
De rechtbank overweegt dat een legaat van een geldsom in beginsel zes maanden na het overlijden van erflaatster opeisbaar wordt, tenzij erflaatster anders zou hebben beschikt. [2] Wettelijke rente is echter pas verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar met de betaling van een geldsom in verzuim is geraakt. Van verzuim is eerst sprake indien de schuldenaar bij schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming is gesteld, in gebreke is gesteld en nakoming binnen die termijn uitblijft. [eiser] verwijst naar zijn e-mail van 24 juni 2022 (productie 11 bij dagvaarding) doch deze e-mail is niet te lezen als een ingebrekestelling als hier bedoeld. Dit geldt ook voor de e-mail van 14 augustus 2022 (productie 12 bij dagvaarding). Aan het vorenstaande voegt de rechtbank, ten overvloede, nog het volgende toe. Verzuim ontstaat niet indien de vertraging niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Daarvan is hier sprake nu de vertraging aan [eiser] is te wijten die zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de vereffenaar het legaat niet voor het juiste bedrag op de boedelbeschrijving heeft opgenomen. En tenslotte, zoals de vereffenaar terecht heeft opgemerkt, uitkeringen worden eerst gedaan na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst (artikel 4:220 BW).
Schadevergoeding wegens onrechtmatige daad
4.13.
[eiser] stelt dat hij door de vereffenaar ten onrechte in een kwaad daglicht is gezet en dat hij in zijn eer en goede naam is aangetast. De vereffenaar heeft namelijk in zijn conclusie van antwoord in twijfel getrokken dat het legaat aan [eiser] toekomt, terwijl de vereffenaar eerder heeft erkend dat moeder afstand heeft gedaan van het legaat. Hiermee is door de vereffenaar inbreuk gepleegd op het recht van [eiser] en is sprake van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Hierdoor leidt [eiser] niet-vermogensrechtelijke schade. Volgens de vereffenaar is geen sprake van een onrechtmatige daad. Hij heeft namelijk alleen de hem bekende feiten en omstandigheden aangevoerd die van belang zijn voor de beoordeling van deze procedure. Ook heeft hij zich in de stukken niet onnodig grievend uitgelaten over [eiser] .
4.14.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. [eiser] heeft onvoldoende met feiten en/of omstandigheden onderbouwd gesteld dat sprake is van een aantasting in zijn eer en goede naam. Voldoende aannemelijk is dat de vereffenaar in de processtukken enkel de hem bekende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vereffenaar dat niet gedaan op een wijze die voor [eiser] onnodig grievend is.
Proceskosten
4.15.
Aangezien elk van de partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt de waarde van het legaat dat op grond van het testament van erflaatster aan [eiser] toekomt vast op een bedrag van € 50.000,00;
5.2.
wijst het anders of meer gevorderde af;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.

Voetnoten

1.Artikel 4:223 lid 1 BW.
2.Artikel 4:125 lid 1 BW.