ECLI:NL:RBMNE:2023:6096

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
UTR 22/5790 en UTR 23/355
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen opgelegde maatregel en verzoek om openbaarmaking van gegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen een door het college opgelegde maatregel beoordeeld. De maatregel, die eiser verplichtte om alleen via een specifiek e-mailadres met de gemeente te communiceren, werd door het college niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, maar het college verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de maatregel niet voldeed aan de definitie van een publiekrechtelijke rechtshandeling zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.

De rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel inderdaad geen besluit is en dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had ook een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) voor openbaarmaking van gegevens, maar het college had dit verzoek aanvankelijk niet in behandeling genomen. Tijdens de procedure heeft het college echter aangegeven dat het verzoek alsnog in behandeling zou worden genomen, maar eiser besloot zijn beroep niet in te trekken. De rechtbank concludeert dat het procesbelang aan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen, omdat het college inmiddels op het Woo-verzoek had beslist.

De rechtbank verwijst het beroep dat gericht is tegen het besluit van 7 juni 2023 naar het college voor behandeling in bezwaar. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden en kent eiser een punt toe voor het indienen van het beroepschrift, maar geen punt voor het bijwonen van de zitting, aangezien het aanbod van het college met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten al voor de zitting bekend was. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5790 en 23/355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente]

(gemachtigden: mr. L.A. Sluiter en mr. J.J. Broeze).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen de door het college aan eiser opgelegde maatregel (UTR 22/5790).
Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 25 november 2022 om openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet open overheid (Woo) met betrekking tot de totstandkoming van de subsidieregeling werfkelders (UTR 23/355).
De rechtbank heeft de beroepen van eiser op 13 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Zaak UTR 22/5790
1. Op 4 oktober 2022 heeft het college aan eiser de maatregel opgelegd dat
– kortgezegd – door of namens hem alleen met de gemeente [gemeente] mag communiceren via het emailadres: [e-mailadres] . Eenmaal per week worden de e-mails van eiser gescreend en indien relevant, in één mail beantwoord.
2. Op 28 oktober 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze maatregel. Bij het bestreden besluit van 7 november 2022 heeft het college het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 4 oktober 2022 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Daarbij licht het college toe dat de maatregel enkel ziet op de wijze waarop eiser contact kan opnemen met de gemeente [gemeente] , en is daarom niet te zien als een (publiekrechtelijke) rechtshandeling met enig rechtsgevolg.
3. Volgens eiser is de maatregel wel een besluit in de zin van de Awb. Aan het vereiste van het zijn van een publiekrechtelijke rechtshandeling wordt voldaan omdat het besluit volgens het college zelf is genomen op grond van artikel 9:8n tweede lid van de Awb. Aan deze bepaling ontleent het college (terecht of onterecht) een publiekrechtelijke bevoegdheid om te bepalen op welke wijze eiser (en zijn gemachtigde) contact met het college moet opnemen. Ook anderszins is wel degelijk sprake van een rechtshandeling. Het is immers niet op voorhand uit te sluiten dat het college er een consequentie aan verbindt indien eiser toch via andere kanalen met het college in contact treedt. Inmiddels is volgens eiser ook gebleken dat een verzoek in de zin van de Woo niet in behandeling wordt genomen omdat het niet naar het desbetreffende e-mailadres is verstuurd. Ook heeft de maatregel als gevolg dat eiser geen fysieke, al dan niet aangetekende post naar de gemeente [gemeente] kan sturen. Verder merkt eiser op dat het e-mailadres niet bruikbaar is. De gemachtigde van eiser krijgt alle e-mails die daaraan zijn gericht zonder uitzondering retour.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is in geschil de vraag of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de maatregel van 4 oktober 2022 niet is aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen rechtsmiddelen openstaan.
5. Een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De rechtbank is van oordeel dat niet aan deze definitie van artikel 1:3 van de Awb is voldaan maar dat de aan eiser opgelegde maatregel een ordemaatregel is in het kader van het civiele recht en daarom niet is gericht op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. Daarvoor vindt de rechtbank steun in onder andere de uitspraak van 21 maart 2018 [1] en de uitspraak van 17 november 2021 [2] , beiden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6. Dat bij het opleggen van de maatregel door het college is verwezen naar artikel 9:8 van de Awb maakt dit niet anders. Dit artikel ziet namelijk op het niet in behandeling nemen van klachten. Dat is hier niet aan de orde en dit artikel kan dan ook niet ten grondslag liggen aan de maatregel. Het college heeft ter zitting in dit kader ook toegelicht dat enkel in navolging van de Ombudsman is verwezen naar artikel 9:8 van de Awb omdat dit artikel een regeling geeft voor omstandigheden waaronder een klacht niet in behandeling genomen hoeft te worden. De aan eiser opgelegde maatregel betreft ook een regeling in diezelfde sfeer.
7. Nu er geen sprake was van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, heeft het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is dan ook ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Zaak UTR 23/355
9. Eiser heeft op 25 november 2022 een verzoek bij het college ingediend op grond van de Woo. Eiser verzoekt daarbij om openbaarmaking van alle (gespreks-)verslagen van de één-op-één gesprekken (keukentafelgesprekken) en bijeenkomsten tussen keldereigenaren en afgevaardigden van de gemeente [gemeente] met in begrip van maar niet beperkt tot omgevingsmanagers (burenoverleg), alle mail- en briefwisselingen met vragen en/of reacties ontvangen en verzonden aan keldereigenaren omtrent schade aan de kelders en de kostenverdeling daaromtrent, en alle (interne) vergadernotulen en gespreksverslagen van de projectteam van het college dat zich met het onderwerp wervengebied heeft beziggehouden, dit alles over de periode vanaf 15 juli 2021 tot en met heden.
10. Eiser heeft dit verzoek niet ingediend op de wijze als vermeld in het bovenstaande ten aanzien van zaak UTR 22/5790. Het college heeft het verzoek daarom in eerste instantie niet in behandeling genomen.
11. Eiser heeft het college bij brief van 2 januari 2023 in gebreke gesteld en vervolgens op 23 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college op zijn Woo-verzoek.
12. Voorafgaande aan de zitting heeft het college aan eiser echter bij brief van 26 september 2023 laten weten van mening te zijn dat eisers beroep niet-tijdig beslissen volgens het college gegrond zal worden verklaard en dat hij eisers Woo-verzoek ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Ook komt het college daarmee terug op de beslissing van 8 februari 2023 om de ingebrekestelling niet in behandeling te nemen. Het college heeft toegezegd om het door eiser betaalde griffierecht en een bedrag ter hoogte van één punt aan proceskosten (als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht) te vergoeden. Uit de e-mail van eisers gemachtigde op 7 september 2023 om 18:00 volgt dat eiser ondanks het voorgaande zijn beroep niet intrekt omdat hij van mening is dat hij ook via de beroepsprocedure griffierecht en proceskosten vergoed zal krijgen. Daarnaast ontbreekt in het voorstel van het college een termijn waarbinnen er op het Woo-verzoek beslist zal worden.
13. Het college heeft er echter terecht op gewezen dat zij reeds voorafgaande aan deze e-mail van de gemachtigde van eiser, per e-mail van 7 september 2023 om 16:43 uur op het door de gemachtigde namens eiser nogmaals ingediende Woo-verzoek heeft beslist.
14. Ter zitting is gesproken over de formele vraag of het Woo-verzoek van eiser in persoon van 25 november 2022 gezien kan worden als hetzelfde verzoek dat zijn gemachtigde op 7 juni 2023 heeft ingediend. Nu bij de e-mail van de gemachtigde namens eiser een kopie van het verzoek van 25 november 2022 is gevoegd, in de e-mail de gemachtigde slechts vraagt dat verzoek in behandeling te nemen, en partijen ter zitting ook hebben bevestigd dat de verzoeken inhoudelijk gelijk zijn, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van 7 juni 2023 slechts een herhaling van het verzoek van eiser in persoon van 25 november 2022 betreft. Het college heeft dus met het besluit van 7 juni 2023 op het Woo-verzoek beslist. Omdat het college alsnog op het Woo-verzoek heeft beslist, is het procesbelang aan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te ontvallen.
15. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft eisers beroep ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Eiser en het college hebben echter hun verschil in standpunten nog niet in het kader van een bezwaarprocedure besproken. Daarnaast beschikt de rechtbank niet over de Woo-stukken en niet over het door eiser tegen het besluit van 7 juni 2023 ingediende bezwaarschrift. Hierin ziet de rechtbank voldoende aanleiding om op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit van 7 juni 2023 naar het college te verwijzen om alsnog in bezwaar het bezwaarschrift van eiser te behandelen.
16. Gelet op het standpunt van het college vermeld in overweging 12, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden en de rechtbank kent eiser 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 1. De rechtbank kent géén punt toe voor het bijwonen van de zitting nu het besluit van 7 juni 2023 en het aanbod van het college met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten al voor de zitting bekend waren.

Beslissing

De rechtbank:
Inzake 22/5790
- verklaart het beroep ongegrond.
Inzake UTR 23/355
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.