ECLI:NL:RBMNE:2023:6094

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
16/254304-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een minderjarige veroordeelde. De vordering is behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2023, waar de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, de rechtbank verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde vast te stellen op € 740,-. Dit bedrag is gebaseerd op de verklaring van een medeveroordeelde tijdens een eerdere zitting op 14 december 2021. De verdediging, vertegenwoordigd door de raadsvrouw mr. H.S.K. Jap A Joe, stelde dat de ontneming niet hoger dan € 200,- zou moeten zijn, gezien de bewezen feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij strafbare feiten, waaronder afpersing en diefstal, gepleegd op 20 oktober 2020. De rechtbank heeft de opbrengsten van deze feiten in aanmerking genomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde een bedrag van € 740,- had verkregen uit de strafbare feiten, en legde hem de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen.

De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 0 dagen, gezien de minderjarigheid van de veroordeelde ten tijde van de feiten. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de basis vormt voor ontnemingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/254304-22 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [veroordeelde] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen [veroordeelde] en zijn raadsvrouw, mr. H.S.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en [veroordeelde] de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, door de officier van justitie geschat op € 740,-. De officier van justitie baseert zich hierbij op de verklaring van [medeveroordeelde 1] ter terechtzitting van 14 december 2021. Omdat [veroordeelde] minderjarig was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten waaruit het wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen, moet de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 0 dagen worden gesteld.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming tot hoogstens € 200,- kan worden toegewezen, aangezien alleen de diefstal/afpersing voor dat bedrag bewezen kan worden.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
[veroordeelde] is bij vonnis van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
feit 1 en 2:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Gepleegd op 20 oktober 2020.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die [veroordeelde] heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat [veroordeelde] deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank - voor zover niet anders wordt vermeld - tot uitgangspunt wat is opgenomen in voornoemd proces-verbaal van de zitting van 14 december 2021.
3.2.1.
Bruto opbrengst
Op 20 oktober 2020 is door [veroordeelde] en zijn mededaders een bedrag van € 2.200,-, toebehorende aan [benadeelde] , verkregen. [benadeelde] heeft € 200,- (contant geld), zijn pinpas en bijbehorende pincode aan [veroordeelde] en zijn mededaders afgegeven (feit 1). Met de verkregen pinpas en pincode is er een bedrag van €2.000,- gepind (feit 2). [medeveroordeelde 1] heeft op de zitting van 14 december 2021 verklaard dat hij en zijn mededaders, te weten [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] , het bedrag van € 2.200,- hebben verdeeld. Hij heeft verklaard dat [veroordeelde] een bedrag van € 740,- heeft meegenomen. [1]
3.2.2.
Kosten
Er is de rechtbank niet gebleken van enige gemaakte kosten.
3.2.3.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen
voordeel wordt geschat vast op € 740,-.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door [veroordeelde] dient te worden betaald aan de staat, vast op € 740,-.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 740,-;
- legt de [veroordeelde] de verplichting op tot betaling van € 740,- aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling op 0 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en G. Schnitzler, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2023.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een (verkort) proces-verbaal ter terechtzitting van 14 december 2021 in de zaak tegen [medeveroordeelde 1] , pagina 3.