ECLI:NL:RBMNE:2023:6094
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een minderjarige veroordeelde. De vordering is behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2023, waar de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, de rechtbank verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde vast te stellen op € 740,-. Dit bedrag is gebaseerd op de verklaring van een medeveroordeelde tijdens een eerdere zitting op 14 december 2021. De verdediging, vertegenwoordigd door de raadsvrouw mr. H.S.K. Jap A Joe, stelde dat de ontneming niet hoger dan € 200,- zou moeten zijn, gezien de bewezen feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij strafbare feiten, waaronder afpersing en diefstal, gepleegd op 20 oktober 2020. De rechtbank heeft de opbrengsten van deze feiten in aanmerking genomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde een bedrag van € 740,- had verkregen uit de strafbare feiten, en legde hem de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 0 dagen, gezien de minderjarigheid van de veroordeelde ten tijde van de feiten. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de basis vormt voor ontnemingsmaatregelen.