ECLI:NL:RBMNE:2023:6093
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor afpersing en diefstal. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier werd geschat op € 720,-. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2023, waarbij de officier van justitie mr. N. Schapendonk en de raadsman mr. J. Bredius aanwezig waren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten en betwistte de bruikbaarheid van het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2021 tegen een mededader.
De rechtbank heeft de grondslag van de ontnemingsvordering vastgesteld op basis van de eerdere veroordeling van de veroordeelde voor strafbare feiten gepleegd op 20 oktober 2020. De rechtbank heeft het verkorte proces-verbaal van de zitting van 14 december 2021 als bewijs geaccepteerd en vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 720,- had verkregen uit de strafbare feiten. De rechtbank heeft geen kosten vastgesteld en concludeert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 720,- bedraagt. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 28 dagen. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.