In deze zaak, die op 3 november 2023 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde eiseres de opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat door gedaagde was gelegd onder ABN Amro. Dit beslag was gelegd ten laste van eiseres en haar vader, en eiseres stelde dat het beslag onnodig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat summierlijk was gebleken van het onnodige van het beslag, en besloot tot gedeeltelijke opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter overwoog dat de opheffing van een conservatoir beslag kan worden bevolen indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. In dit geval was het beslag gelegd voor een totaalbedrag van € 1.242.572,78, terwijl de vorderingen van gedaagde op eiseres en haar vader waren begroot op € 880.275,79. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beslag excessief was in verhouding tot de vorderingen en besloot het beslag voor een bedrag van € 400.000 gedeeltelijk op te heffen. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.522,14 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.