ECLI:NL:RBMNE:2023:6083

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
C/16/563226 / KG ZA 23-507
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir derdenbeslag onder ABN Amro in kort geding

In deze zaak, die op 3 november 2023 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde eiseres de opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat door gedaagde was gelegd onder ABN Amro. Dit beslag was gelegd ten laste van eiseres en haar vader, en eiseres stelde dat het beslag onnodig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat summierlijk was gebleken van het onnodige van het beslag, en besloot tot gedeeltelijke opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter overwoog dat de opheffing van een conservatoir beslag kan worden bevolen indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. In dit geval was het beslag gelegd voor een totaalbedrag van € 1.242.572,78, terwijl de vorderingen van gedaagde op eiseres en haar vader waren begroot op € 880.275,79. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beslag excessief was in verhouding tot de vorderingen en besloot het beslag voor een bedrag van € 400.000 gedeeltelijk op te heffen. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.522,14 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/563226 / KG ZA 23-507
Vonnis in kort geding van 3 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht,
tegen
[gedaagde] BV,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. L.A. de Vries te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 oktober 2023 met producties 1 tot en met 8
- de door [eiseres] op 23 oktober 2023 overgelegde producties 9 en 10
- de conclusie van antwoord met productie 1.
- de mondelinge behandeling van 25 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
Op 1 november 2022 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] en haar vader, de heer [A] , verschillende beslagen laten leggen, waaronder een conservatoir derdenbeslag onder ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro).
2.2.
[eiseres] vordert in deze procedure – samengevat – veroordeling van [gedaagde] om dit beslag (hierna het onder ABN Amro gelegde conservatoire derdenbeslag) te laten opheffen, met kosten, omdat dat beslag volgens haar onnodig is gelegd.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Het oordeel van de voorzieningenrechter
3.1.
De voorzieningenrechter oordeelt dat summierlijk is gebleken van het onnodige van het onder ABN Amro gelegde conservatoire derdenbeslag en zal dan ook op grond van artikel 705 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) de gedeeltelijke opheffing van dat beslag bevelen met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
Toetsingskader
3.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het begroten van een vordering bij het verlenen van verlof tot het leggen van beslag voornamelijk tot doel heeft te bepalen tegen welke bedrag aan zekerheidsstelling het beslag kan worden opgeheven. Die begroting brengt niet met zich mee dat de waarde van de beslagen zaken het bedrag van de begroting niet mag overtreffen, al zal een excessief ruim beslag als onnodig gelegd (gedeeltelijk) kunnen worden opgeheven.
3.4.
Tegelijkertijd moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van cumulatief beslag door andere schuldeisers waardoor de verhaalsmogelijkheden van de beslaglegger te zeer zouden worden beperkt indien het beslag zou worden gemaximeerd tot het bedrag waarvoor verlof is verleend. Het door middel van het conservatoir derdenbeslag zeker gestelde bedrag moet dus zodanig zijn dat de vorderingen inclusief rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de beslaglegger daarop verhaal zal kunnen nemen.
Er is voor € 1.242.572,78 beslag gelegd
3.5.
In het beslagverlof van 1 november 2022 zijn de vorderingen van [gedaagde] op [eiseres] en haar vader (hoofdelijk) door de voorzieningenrechter begroot op € 880.275,79, inclusief de gebruikelijke opslag voor rente en kosten.
3.6.
[gedaagde] is niet de enige beslaglegger. Op (of kort voor) 21 september 2022 hadden [B] en diens zoon [C] (respectievelijk de oom en de neef van [eiseres] , hierna: de oom en de neef) al vergelijkbare beslagen laten leggen (namelijk: conservatoir beslag op dezelfde vijf onroerende zaken en conservatoir derdenbeslag onder ABN Amro (waar [eiseres] een bankrekening aanhoudt) en onder Rabobank (waar haar vader een bankrekening aanhield), al deze beslagen eveneens ten laste van [eiseres] en haar vader). De door de oom en de neef gestelde vorderingen op [eiseres] en haar vader (eveneens hoofdelijk) zijn toen door de voorzieningenrechter begroot op € 450.000, inclusief de gebruikelijke opslag voor rente en kosten.
3.7.
In de bodemprocedure die de oom en de neef na dit beslag zijn begonnen tegen [eiseres] en haar vader is op 13 september 2023 eindvonnis gewezen. Daarin zijn [eiseres] en haar vader veroordeeld om € 362.296,99 aan de oom en de neef te betalen. De veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiseres] vraagt opheffing van het beslag om te kunnen voldoen aan de veroordeling in het vonnis van 13 september 2023.
3.8.
De voorzieningenrechter zal voor de hoogte van de vorderingen waarvoor de oom en de neef beslag hebben gelegd € 362.296,99 aanhouden in plaats van de aanvankelijk begrote € 450.000.
3.9.
Dat betekent dat in totaal voor € 1.242.572,78 beslag is gelegd.
De beslagen hebben voor circa € 1.836.000 doel getroffen (uitgaande van de WOZ waarde)
3.10.
[gedaagde] heeft in november 2022 zeven beslagen laten leggen ten laste van [eiseres] en haar vader, namelijk
  • het conservatoir derdenbeslag onder ABN Amro, dat voor € 512.000,00 doel heeft getroffen, en waarvan [eiseres] nu opheffing vordert
  • een conservatoir derdenbeslag onder Rabobank, dat voor tenminste € 120.000 doel heeft getroffen
  • vijf conservatoire beslagen (tot verhaal) op onroerende zaken.
Adres Zekerheidswaarde (uitgaande van de WOZ-waarde)
[adres 1] , [plaats 1] € 100.000
[adres 2] , [plaats 2] € 453.000
[adres 3] , [plaats 3] € 127.000
[adres 4] , [plaats 3] € 499.000
[adres 5] , [plaats 2]
€ 25.000
Totaal € 1.204.000
Voor de [adres 1] , [plaats 1] geldt dat op de WOZ-waarde van € 630.000 nog de hypothecaire geldlening van circa € 430.000,00 in mindering is gebracht. Omdat de beslagen alleen zijn gelegd op het aandeel van [eiseres] in die woning, is de helft van die overwaarde opgenomen. De andere vier onroerende zaken zijn vrij van hypotheek en waren volledig eigendom van de vader van [eiseres] . Hij is in [.] 2023 overleden en [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard zijn enig erfgenaam te zijn en de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard.
3.11.
Daarmee komt de gezamenlijke zekerheidswaarde van deze zeven beslagen op € 1.836.000. (€ 1.836.000 + €512.000 + € 120.000)
Dat is te ruim
3.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat bedrag van € 1.836.000 voor vorderingen van in totaal € 1.242.572,78 excessief is (zie: 3.3).
3.13.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het beslag toch nodig is omdat:
- mogelijk nog meer beslagen zijn gelegd of zullen worden gelegd dat het goed mogelijk is;
- een derdenbeslag onder een bank veel eenvoudiger is uit te winnen dan beslag op een onroerende zaak; en
- de onroerende zaken bij een executoriale verkoop mogelijk minder opbrengen dan de WOZ-waarde;
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er geen andere beslagen zijn gelegd en dat zij niet verwacht dat die alsnog worden gelegd. Ook stelt zij dat de executiewaarde van de onroerende zaken niet onder de WOZ-waarde zal liggen. Ter onderbouwing heeft zij een brief van haar makelaar overgelegd. De voorzieningenrechter ziet in de argumenten van [gedaagde] reden om het onder de ABN Amro gelegde conservatoire beslag niet volledig op te heffen, maar slechts voor € 400.000.
3.14.
Na die gedeeltelijke opheffing en uitwinning van de oom en neef van hun beslag, is de situatie dat beslag ligt op € 1.436.000 voor vorderingen van € 880.275,79. Als de onroerende zaken slechts 80% van de WOZ-waarde zouden opbrengen – een door [gedaagde] ter zitting in verband met onzekerheid rond executieopbrengsten genoemd percentage – dan zou er nog steeds op € 1.195.200 beslag liggen.
3.15.
De slotsom is dat de voorzieningenrechter het onder ABN Amro gelegde conservatoire derdenbeslag gedeeltelijk, voor € 400.000,00, zal opheffen. Voor de goede order: het door de oom en de neef gelegde beslag wordt door deze opheffing niet geraakt.
Proceskostenveroordeling
3.16.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.522,14
3.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
heft het conservatoire derdenbeslag dat [gedaagde] op 1 november 2022 onder ABN Amro ten laste van [eiseres] heeft doen leggen op voor zover dit een bedrag van € 112.000,- te boven gaat,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.522,14,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op
3 november 2023.
JO/4972