ECLI:NL:RBMNE:2023:608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
C/16/549545 / KG ZA 22-616
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling omgangsregeling met een hond na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk eigenaar waren van een hond. De eiseres vorderde een omgangsregeling met de hond, die zij samen met de gedaagde in december 2021 had aangeschaft. Na de beëindiging van hun relatie in mei 2022, heeft de gedaagde de hond toegewezen gekregen en heeft zij de eiseres een bedrag van € 600 betaald voor de toebedeling van de hond. De eiseres stelde dat zij mede-eigenaar was van de hond en vorderde dat de gedaagde de afgesproken omgangsregeling zou naleven. De gedaagde voerde verweer en betwistte de eigendom van de hond door de eiseres.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen rechtsgrond was voor het vaststellen van een omgangsregeling met de hond, omdat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij mede-eigenaar was. De rechter benadrukte dat dieren geen zaken zijn, maar dat de wettelijke bepalingen over zaken in beginsel wel op dieren van toepassing zijn. De rechter concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat de eigendom van de hond aan haar was teruggegeven na de beëindiging van de relatie. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. M.A. van den Breemer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/549545 / KG ZA 22-616
Vonnis in kort geding van 14 februari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. S.V. de Jong,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. I.L. Ortelee.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken van partijen ontvangen:
  • de betekende dagvaarding van 17 januari 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 26 januari 2023 met producties;
  • de vermeerdering van eis van 30 januari 2023 met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten.
1.3.
Ten slotte is vonnis op vandaag bepaald.

2.Voorgeschiedenis

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad met elkaar, die in mei 2022 is beëindigd.
2.2.
Zij hebben in december 2021 samen een hond (hierna: [hond] ) gekocht voor een bedrag van € 1.600. Dit bedrag is door partijen ieder voor de helft voldaan.
2.3.
Op het registratiebewijs van de Raad van Beheer van 4 februari 2022 zijn partijen gezamenlijk als eigenaar van [hond] vermeld.
2.4.
Na het eindigen van hun relatie hebben partijen [hond] verdeeld. Zij hebben afgesproken dat [gedaagde] [eiseres] een bedrag van € 600 in twee gelijke termijnen zou betalen voor toebedeling van [hond] aan eerstgenoemde.
2.5.
Op 17 mei 2022 heeft [gedaagde] de eerste termijn van € 300 aan [eiseres] overgemaakt.
2.6.
Partijen hebben onder meer de volgende WhatsApp-berichten aan elkaar gestuurd:
[eiseres] op 20 mei 2022: “Nee ik krijg nog steeds 300,00 van jou en dan is [hond] van jouw en ik zorg voor haar hoe het uitkomt voor jou”
[gedaagde] op 20 mei 2022: “ [hond] is nog steeds van ons samen daarom maken we ook afspraken”
[eiseres] op 23 mei 2022: “Oh ik vind wel dat je mij de 300 nog moet betalen dat ik dan op [hond] pas is liefdewerk oudpapier”
2.7.
Na verzoek van de advocaat van [eiseres] daartoe heeft [gedaagde] op 30 november 2022 de tweede termijn van € 300 aan [eiseres] overgemaakt.
2.8.
Op het registratiebewijs van de Raad van Beheer van 30 november 2022 staat alleen [gedaagde] als eigenaar van [hond] vermeld.
2.9.
[eiseres] heeft op 1 december 2022 een bedrag van € 300 aan [gedaagde] overgemaakt met als betalingsomschrijving “ [hond] ”.
2.10.
Partijen hebben na hun uiteengaan afwisselend voor [hond] gezorgd. Op 28 oktober 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] laten weten niet meer te willen dat zij voor [hond] zorgt. [eiseres] heeft [hond] vanaf dat moment niet meer gezien.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat en na vermeerdering van eis:
primair:
I. [gedaagde] te veroordelen de in onderling overleg overeengekomen omgangsregeling c.q. beheersregeling ten aanzien van [hond] na te komen op grond waarvan:
a) zij iedere maandag om 17.00 uur [hond] dient af te geven aan [eiseres] , waarna zij [hond] een week later op maandag 17:00 uur weer dient terug te brengen aan [gedaagde] , met ingang van de eerstvolgende maandag na dit vonnis, een en ander op straffe van een ten gunste van [eiseres] te verbeuren dwangsom van € 500 per dag of dagdeel dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet.
En aanvullend te bepalen dat:
b) de verdeling zoals genoemd onder a) ook tijdens feestdagen en vakanties doorloopt;
c) indien en voor zover als gevolg van een geplande vakantie niet kan worden voldaan aan de regeling zoals genoemd onder a), [hond] in eerste instantie bij de andere partij verblijft en mocht zij niet beschikbaar zijn, op kosten van degen die met vakantie gaat voor passende opvang wordt gezorgd;
d) de dagelijkse kosten zoals voer, snacks en/of speeltjes door ieder van de partijen zelf wordt gedragen;
e) eventuele dierenarts c.q. medische kosten op vertoon van een factuur voor 50% worden vergoed aan degene die deze kosten heeft betaald,
dan wel een andere door de voorzieningenrechter juist te achten beslissing;
subsidiair:
II. een voorlopige omgangsregeling c.q. beheersregeling te bepalen voor [hond] , zolang in een bodemprocedure niet anders zal zijn beslist, op grond waarvan:
a) [gedaagde] iedere maandag om 17.00 uur [hond] dient af te geven aan [eiseres] , waarna zij [hond] een week later op maandag 17:00 uur weer dient terug te brengen aan [gedaagde] , met ingang van de eerstvolgende maandag na dit vonnis, een en ander op straffe van een ten gunste van [eiseres] te verbeuren dwangsom van € 500 per dag of dagdeel dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet;
b) de verdeling zoals genoemd onder a) ook tijdens feestdagen en vakanties doorloopt;
c) indien en voor zover als gevolg van een geplande vakantie niet kan
worden voldaan aan de regeling zoals genoemd onder a), [hond] in eerste
instantie bij de andere partij verblijft en mocht zij niet beschikbaar zijn, op
kosten van degen die met vakantie gaat voor passende opvang wordt
gezorgd;
c) de dagelijkse kosten zoals voer, snacks en/of speeltjes door ieder van de
d) partijen zelf wordt gedragen;
e) eventuele dierenarts c.q. medische kosten op vertoon van een factuur voor
f) 50% worden vergoed aan degene die deze kosten heeft betaald,
dan wel een andere door de voorzieningenrechter juist te achten beslissing;
primair en subsidiair:
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en - voor het geval voldoening van de (werkelijke) proceskosten en nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. te bepalen dat, zowel bij toewijzing van hetgeen primair dan wel hetgeen subsidiair is gevorderd, de betreffende omgangsregeling c.q. beheersregeling vanaf het moment dat [gedaagde] naar Spanje verhuist wordt gewijzigd naar een regeling op grond waarvan [eiseres] de volledige zorg en kosten voor [hond] op zich neemt en [gedaagde] [hond] - indien en voor zover zij in Nederland verblijft - op nader tussen partijen overeen te komen momenten bij zich kan houden;
V. [gedaagde] te veroordelen, indien en voor zover de sub IV. genoemde omgangsregeling c.q. beheersregeling door haar niet wordt nageleefd c.q. zij [hond] niet aan [eiseres] afgeeft c.q. haar het bezit van [hond] niet verschaft, een ten gunste van [eiseres] te verbeuren dwangsom te betalen van € 500 per dag of dagdeel dat zij hieraan niet voldoet.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij vraagt de voorzieningenrechter [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel haar deze vorderingen te ontzeggen en haar te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Een vereiste voor toewijzing van een vordering in kort geding is dat de eisende partij een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt het spoedeisend belang van [eiseres] uit de aard van haar vorderingen. Zij heeft [hond] inmiddels ruim drie maanden niet gezien en heeft er belang bij op korte termijn te weten of en zo ja, in welke frequentie zij de hond weer kan zien.
Mede-eigendom
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen rechtsgrond is voor het vaststellen (voor zover dat al in kort geding kan) van een omgangsregeling met een hond. Evenmin is er een rechtsgrond voor een veroordeling tot het nakomen van een zodanige voorlopige omgangsregeling, wat [eiseres] kennelijk met haar subsidiaire vordering beoogt.
[eiseres] vorderingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat zij mede-eigenaar is van [hond] . Dieren zijn op grond van artikel 3:2a van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen zaken, maar de wettelijke bepalingen over zaken zijn in beginsel wel op dieren van toepassing. De vraag of beide partijen eigenaar zijn van [hond] , is van belang voor de vraag of er een beheersregeling als bedoeld in artikel 3:168 BW geldt die moet worden nagekomen of moet worden vastgesteld. Dat is een regeling over het genot, het gebruik en het beheer van de hond.
Als slechts een van partijen eigenaar is, kunnen ze een soortgelijke regeling overeenkomen, wat een onbenoemde (duur)overeenkomst zou zijn. Maar dat is niet wat [eiseres] zegt.
4.3.
Voor toewijzing van [eiseres] vorderingen is nodig dat het in hoge mate aannemelijk is dat die vorderingen ook in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Volgens de voorzieningenrechter is dit niet het geval.
4.4.
Vast staat dat [hond] na het einde van de relatie is toebedeeld aan [gedaagde] . Toen was dus alleen [gedaagde] eigenaar van de hond. Zij heeft het in dat kader tussen partijen afgesproken bedrag van € 600 wegens overbedeling aan [eiseres] betaald. Volgens [eiseres] is de verdeling van [hond] na enkele dagen teruggedraaid en hebben partijen hier in de praktijk ook naar gehandeld. Ter onderbouwing van deze stelling wijst zij erop dat zij het op 30 november 2022 door [gedaagde] betaalde bedrag van € 300 heeft teruggestort (zie onder 2.9. hierboven). De eerste € 300 heeft ze met een niet nader onderbouwd beroep op opschorting (nog?) niet terugbetaald.
Verder stelt [eiseres] dat partijen ook na de verdeling een week-op-week-af-regeling met [hond] hadden en dat zij voeding en speeltjes voor de hond kocht wanneer die bij haar was.
4.5.
[gedaagde] betwist dat de verdeling is teruggedraaid; partijen hebben dat volgens haar niet afgesproken. Zij betwist ook dat sprake was van een week-op-week-af-regeling gedurende de laatste periode dat [hond] nog naar [eiseres] ging. Tijdens de zitting heeft [eiseres] tot slot gezegd dat zij alle dierenartskosten en alle oppas- en uitlaatkosten voor [hond] alleen gedragen heeft sinds dat partijen uit elkaar zijn, wat niet door [eiseres] weersproken is. Partijen hebben zich dus volgens [gedaagde] niet gedragen alsof zij beiden eigenaar van de hond zijn.
4.6.
Gelet op de betwisting had het op de weg van [eiseres] gelegen haar stelling nader te onderbouwen dat de eigendom van [hond] deels aan haar is terug geleverd. Dat heeft zij nagelaten. Deze procedure leent zich niet voor verdere bewijslevering. Evenmin zijn er andere omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat het aannemelijk is dat [eiseres] mede-eigenaar is. In het bijzonder wijst de voorzieningenrechter op de tegenstrijdige en niet opgehelderde WhatsAppberichten over de eigendom van [hond] (zie hierboven onder 2.6.). Dat [eiseres] € 300 aan [gedaagde] heeft betaald, moge zo zijn, maar dat betekent niet dat partijen afgesproken hebben dat zij ook weer eigenaar van de hond is.
4.7.
Omdat niet aannemelijk is geworden dat [eiseres] weer mede-eigenaar van [hond] is, worden haar vorderingen afgewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten tussen [gedaagde] en [eiseres] compenseren. Dat betekent dat zij allebei hun eigen proceskosten moeten betalen. Dat is gebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. M.A. van den Breemer, griffier. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.