In deze deelgeschilprocedure verzoekt de verzoekster, die schoonmaakwerkzaamheden verrichtte op een basisschool, om een verklaring voor recht dat haar werkgever en de basisschool aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden na een val tijdens haar werkzaamheden. De kantonrechter heeft op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan. Het verzoek ten aanzien van de werkgever wordt afgewezen omdat het verzoek zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. Het verzoek ten aanzien van de basisschool wordt eveneens afgewezen, omdat de school niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. De verzoeken tegen de verzekeraars worden ook afgewezen, omdat de aansprakelijkheid van de werkgever en de school niet is komen vast te staan.
De verzoekster had van 30 november 2015 tot juli 2021 een arbeidsovereenkomst met de werkgever en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden op de basisschool. Op 4 maart 2019 viel zij tijdens haar werkzaamheden. De kantonrechter oordeelt dat de verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat zij letsel heeft opgelopen door de val en dat de werkgever aan haar zorgplicht heeft voldaan. De kantonrechter concludeert dat de deelgeschilprocedure niet geschikt is voor het vaststellen van de aansprakelijkheid, omdat dit een bodemprocedure vereist waarin bewijslevering noodzakelijk is.
De kantonrechter heeft ook de kosten van de procedure begroot op € 5.966,60, maar verweersters niet veroordeeld tot betaling van deze kosten, omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan. De beschikking is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.