Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres heeft over 2017 en over 2018 zorgtoeslag aangevraagd en ontvangen. Zij woont in België en ontvangt inkomen zowel in Nederland als in het buitenland.
Zorgtoeslag 2017 (zaaknummer UTR 22/5958)
3. Eiseres heeft in 2017 voorschotten zorgtoeslag ontvangen. Verweerder heeft haar recht op zorgtoeslag voor dat jaar bij besluit van 15 december 2019 definitief berekend en vastgesteld op € 471,-. Naar aanleiding van het ontvangen van nieuwe inkomensgegevens heeft verweerder bij besluit van 3 mei 2021 de definitieve berekening zorgtoeslag 2017 aangepast en op € 1.029 vastgesteld. Bij de berekening is verweerder uitgegaan van een geregistreerd jaarinkomen van € 18.807,-. Het herzieningsverzoek van eiseres van 9 augustus 2021 over deze aanpassing heeft verweerder afgewezen.
4. Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft verweerder het recht van eiseres op zorgtoeslag over 2017 opnieuw definitief vastgesteld op € 0,- en het teveel betaalde voorschot van € 1.183,- van haar teruggevorderd. Bij de berekening is verweerder uitgegaan van een geregistreerd jaarinkomen van € 31.484,-. Dit jaarinkomen bestaat uit een verzamelinkomen van € 32.945 en een Niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi) van - € 1.461,-. Omdat het toetsingsinkomen te hoog is voor zorgtoeslag, heeft eiseres voor het jaar 2017 geen recht op zorgtoeslag.
5. In geschil is of verweerder de zorgtoeslag van eiseres over 2017 op juiste wijze heeft herzien.
6. Eiseres voert aan dat verweerder bij de beroepschrift van de zorgtoeslag is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens. Omdat eiseres zzp-er is moet verweerder volgens haar uitgaan van het netto inkomen in plaats van het bruto inkomen. Eiseres verwijst onder meer naar het besluit op bezwaar van 17 november 2022 van de inspecteur van de belastingdienst waarbij haar verzamelinkomen over 2017 is herzien en verlaagd naar
7. Het recht op zorgtoeslag vindt zijn grondslag in de Wet op de zorgtoeslag (Wzt), die aanspraak geeft op een financiële bijdrage van het Rijk waarbij de hoogte van die financiële bijdrage afhankelijk is van de draagkracht van de begunstigde. De Wzt is daardoor een inkomensafhankelijke regeling waarop de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing is.
8. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
9. Op grond van artikel 8, derde lid, van de Awir wordt niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
10. Op grond van artikel 8a, eerste lid, wordt het niet in Nederland belastbaar inkomen vastgesteld door de inspecteur.
11. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Awir herziet de Belastingdienst/Toeslagen, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
12. Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Awir geschiedt herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
13. Op grond van artikel 20, derde lid, van de Awir kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een uit te betalen bedrag, maar ook tot een terug te vorderen bedrag.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen over het jaar 2017. De hoogte van het bedrag aan zorgtoeslag is afhankelijk van het inkomen van eiseres in een toeslagjaar. Dit toetsingsinkomen bestaat uit een verzamelinkomen (binnenlands en buitenlands inkomen) en het NiNbi (vrijgesteld inkomen). Het verzamelinkomen wordt jaarlijks vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst (de inspecteur) en geregistreerd in het Basisregistratie inkomen (BRI). Het NiNbi wordt ambtshalve door de inspecteur vastgesteld en vastgelegd in het Aanslagen Belasting Systeem (ABS). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) dient verweerder het verzamelinkomen te gebruiken als toetsingsinkomen bij het bepalen van de hoogte van toeslagen.
15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder, gelet op bovengenoemd toetsingskader in dit geval bevoegd was om de eerder vastgestelde zorgtoeslag over 2017 te herzien omdat sprake was van een wijziging van het inkomen vastgesteld door de inspecteur en daarmee sprake was van een te hoog bedrag aan toegekende zorgtoeslag. De aanslagen en uitspraken op bezwaar van de inspecteur die eiseres over haar inkomen over 2017 heeft overgelegd, kunnen hierin geen wijzigingen aanbrengen. Verweerder kan namelijk het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag pas herzien als de inspecteur die wijzigingen in het BRI en het ABS heeft doorgevoerd en dat is (nog) niet het geval. Op zitting heeft de rechtbank de (vele) wijzigingen in het binnenlands en buitenslands inkomen van eiseres met verweerder besproken. Verweerder heeft hiervoor echter geen verklaring kunnen geven en eiseres was ook niet op zitting aanwezig om haar inkomen verder toe te lichten. De rechtbank ziet in de overgelegde wijzigingen van het inkomen daarom ook geen reden om te oordelen dat het door verweerder vastgestelde toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag 2017 onjuist is.
Kwijtschelding of matiging
16. Omdat verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen over het jaar 2017, betekent dit op grond van artikel 26, eerste lid, van de Awir dat eiseres het te veel ontvangen bedrag aan zorgtoeslag aan verweerder verschuldigd is.
17. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om op grond van artikel 26, tweede lid van de Awir, de terugvordering te matigen of daarvan af te zien. Verweerder verwijst naar het Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, waaruit volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is verrekend.
18. Verweerder heeft op zitting erkend dat hij in het bestreden besluit geen belangenafweging met betrekking tot de terugvordering heeft gemaakt en dat hij dat wel had moeten doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek, waardoor het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter wel in stand, omdat verweerder de belangenafweging alsnog in het verweerschrift heeft gemaakt en de rechtbank het eens is met de uitkomst daarvan.
19. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid is die aanleiding geeft om van de terugvordering af te zien of deze te matigen. De terugvordering is ontstaan door een hoger vastgesteld toetsingsinkomen en dit is volgens verweerder geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot afzien of matiging van de terugvordering. Eiseres heeft ook geen andere feiten of omstandigheden naar voren op grond waarvan de terugvordering moet worden gematigd.
20. Het beroep tegen het bestreden besluit over 2017 is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, omdat verweerder de terugvordering alsnog in het verweerschrift heeft voorzien van een goed gemotiveerde belangenafweging. Niet gebleken is dat deze belangenafweging onjuist is.
Zorgtoeslag 2018 (zaaknummer 22/5692)
21. De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende dit beroep met het besluit van 13 januari 2023 het recht op zorgtoeslag van eiseres over 2018 opnieuw heeft herzien en op
€ 705,- heeft vastgesteld. Bij deze berekening is verweerder uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 1.609, bestaande uit een BRI inkomen van € 0 en een NiNbi inkomen van € 1.609,-. Dit betekent dat het bestreden besluit dat ziet op de nihilstelling van het recht op zorgtoeslag voor het jaar 2018 niet langer wordt gehandhaafd. Nu eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel over het bestreden besluit van 17 november 2022 voor zover dat ziet op de definitieve berekening van de zorgtoeslag 2018, is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. Gelet op het herziene besluit van verweerder heeft eiseres wel terecht beroep ingesteld, zodat zij een vergoeding krijgt van het betaalde griffierecht.
22. De rechtbank merkt het besluit van 13 januari 2023 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, zodat het beroep van eiseres van rechtswege ook daartegen is gericht. Eiseres heeft hiertegen geen beroepsgronden aangevoerd en de rechtbank is ook niet gebleken dat dit besluit onjuist is. Het beroep daartegen is daarom ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
23. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld moet verweerder in beide zaken het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.