Doordat het college met het besluit van 10 februari 2023 alsnog heeft beslist op eisers verzoek van 2 december 2022 heeft hij in zoverre geen belang meer bij een oordeel over zijn beroep wegens niet tijdig beslissen.
Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan dit beroep echter alsnog gegrond worden verklaard als eiser daarbij belang heeft. Dat belang is in dit geval gelegen in de vraag of eiser recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het college had op grond van artikel 4:18 van de Awb een beschikking moeten nemen over de vraag of een dergelijke dwangsom verschuldigd is en zo ja, over de hoogte daarvan, maar het college heeft dit nagelaten. Het beroep is daarom gegrond. Omdat eiser de rechtbank heeft verzocht om de dwangsom alsnog vast te stellen zal de rechtbank dit doen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb.
Heeft eiser recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag?
Eiser heeft gesteld dat hij zijn verzoek om inzage als bedoeld in artikel 15 van de AVG op 2 december 2022 heeft afgegeven bij de balie van de Universiteit Utrecht. De rechtbank ziet geen reden om niet van deze datum uit te gaan als datum waarop het verzoek door het college is ontvangen. Het college heeft geen ontvangstbevestiging gestuurd waaruit een andere datum blijkt. Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 12, derde lid, van de AVG had het college binnen een maand moeten besluiten op eisers verzoek. Het college heeft dat niet gedaan. Eiser heeft het college op 2 januari 2023 in gebreke gesteld. Dit is niet prematuur, uitgaande van de ontvangst van het verzoek op 2 december 2022.
Het college heeft eiser op 11 januari 2023 wel gevraagd om zijn aanvraag aan te vullen, maar omdat dat verzoek na het verstrijken van de beslistermijn is gedaan is de beslistermijn daarmee niet opgeschort in de zin van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 17 januari 2023 tot en met 10 februari 2023. De rechtbank stelt de dwangsom daarom vast op € 707,- (14 x € 23,-) + (11 x € 35,-).
Het beroep tegen het besluit van 2 december 2022
De rechtbank is op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb bevoegd om het van rechtswege ontstane beroep (alsnog) naar het college te verwijzen om het als bezwaarschrift te behandelen. De uitkomst die daaruit zou volgen is echter al duidelijk, omdat het college het standpunt handhaaft dat eisers verzoek van 2 december 2022 buiten behandeling moet worden gesteld, omdat hij geen gevolg heeft gegeven aan de geboden mogelijkheid om zijn verzoek aan te vullen met ontbrekende gegevens. Eiser is het daarmee niet eens. Omdat die standpunten duidelijk zijn zal de rechtbank zelf beslissen op het beroep tegen de buitenbehandelingstelling.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat de gegevens die eiser bij zijn verzoek van 2 december 2022 heeft verstrekt onvoldoende zijn voor de beoordeling daarvan, in de zin van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Eiser heeft verzocht om alle “informatie over die bescheiden” en alle daarin verwerkte persoonsgegevens. Eiser heeft daarbij verwezen naar stukken en mutaties uit zijn personeelsdossier waarvan hij vermoedt dat die bestaan. Dit verzoek is onvoldoende gespecificeerd en te algemeen geformuleerd.
Het college heeft dan ook terecht om aanvulling of concretisering gevraagd. Eiser heeft in zijn reactie op het verzoek van het college, niet duidelijk gemaakt welke bescheiden en mutaties hij bedoelt. Eiser heeft daarmee geen gevolg gegeven aan het verzoek om zijn aanvraag aan te vullen of te concretiseren. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb mocht het college het verzoek van 2 december 2022 daarom buiten behandeling stellen zoals zij heeft gedaan in het besluit van 10 februari 2023. Het beroep tegen dat besluit is daarom ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep vanwege niet tijdig beslissen gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding,