ECLI:NL:RBMNE:2023:6017

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
16.141716.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair tenlastegelegde brandstichting, maar bewezen medeplichtigheid aan brandstichting met jeugddetentie en voorwaardelijke werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, namelijk het medeplegen van brandstichting, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan brandstichting. De feiten betroffen een incident op 27 mei 2021 te Zeewolde, waarbij een Audi A6 Allroad Quattro in brand werd gestoken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het gronddelict, wat leidde tot de bewezenverklaring van medeplichtigheid.

De rechtbank legde een jeugddetentie op van vijftien dagen, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke werkstraf van vijftig uren met een proeftijd van een jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat invloed had op de strafmaat. De benadeelde partij, die schade had geleden door de brandstichting, vorderde een schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor een groot gedeelte niet-ontvankelijk in de vordering, met uitzondering van een bedrag voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte het belang van het pedagogisch effect van de opgelegde straf, gezien de minderjarige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen jaren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.141716.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 31 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. V.A.E. Lantain, en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, alsmede mr. S.D. Polat, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [benadeelde] , naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundige mevrouw S.H.G. van den Brand, jeugdreclasseringswerker bij Samen Veilig (SAVE), naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, op neer dat verdachte:
primair:samen met (een) ander(en) op 27 mei 2021 te Zeewolde opzettelijk brand heeft gesticht in een Audi A6 Allroad Quattro,
subsidiairten laste gelegd als het medeplichtig zijn hieraan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat vrijspraak dient te volgen voor de bestanddelen ‘levensgevaar’, ‘gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’ en gevaar voor belendende voertuigen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primaire feit
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het primair tenlastegelegde. Gelet op de door [verdachte] verrichte handelingen, is de rechtbank van oordeel dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van [verdachte] aan het primair ten laste gelegde feit van onvoldoende gewicht is om te spreken van medeplegen. Van een nauwe en bewuste samenwerking kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet worden gesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiaire feit [1]
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van aangever [benadeelde] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben woonachtig op [adres] in [woonplaats] . Op 27 mei 2021 om 03:15 uur was ik in mijn woning. Ik werd wakker van een harde knal. Toen ik naar buiten keek zag ik dat mijn auto in de brand stond. Deze auto betrof een Audi A6 Quattro, voorzien van kenteken [kenteken] . Deze auto stond voor mijn woning op de oprit op enkele meters van mijn woning. Ik zag dat er grote vlammen uit de auto kwamen. Op 14 april 2021 is eveneens een auto van mij in brand gestoken op dezelfde oprit voor mijn woning. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat het voertuig volledig uitgebrand was. Ik zag een witte dop op ongeveer 5 meter van de in brand gestoken Audi liggen. De dop rook naar benzine. [3]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb de beelden bekeken van de camera van de woning [adres] te [woonplaats] . De camera heeft hierbij zicht op het eigen terrein van de woning en daarbij tevens zicht op de doorgaande weg [straat] . ik heb het videobestand van 27 mei 2021 om 03:03 uur tot 27 mei 2021 om 04:59 uur bekeken. Op de camerabeelden van dit bestand zag ik omstreeks 03:13 uur twee personen verschijnen bij de personenauto van [benadeelde] [de rechtbank begrijpt: aangever], een Audi voorzien van kenteken [kenteken] , welke op zijn oprit stond geparkeerd. lk zag dat deze twee personen in het donker gekleed waren en witte jerrycans in hun handen droegen. lk zag dat de personen deze jerrycans naast de personenauto van [benadeelde] op de grond zetten en vervolgens een voor een wegpakten. Ik zag dat beide personen de jerrycans op de kop hielden boven de personenauto van [benadeelde] en rond het voertuig liepen. Omstreeks 03:14 uur zag ik dat een van de personen een klein vuurtje liet oplichten in zijn handen en dit in de richting van het voertuig bracht. Vervolgens zag ik dat ook de tweede persoon een vuurtje in zijn hand hield en deze in de richting bracht van het voertuig. Ik zag dat het voertuig vlam vatte en vervolgens volledig in brand stond. [4]
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 26 mei 2021 om ongeveer tussen 14:00 en 14:30 uur was er een jongen aangekomen bij het [tankstation] op het [straat] te [woonplaats] . Hij wilde een aantal witte/transparante grote verpakkingen met witte dop vullen met benzine. De medewerkster gaf aan dat die verpakkingen niet geschikt waren voor het vervoeren van benzine en dat hij alleen een jerrycan hiervoor mocht gebruiken. De medewerkster zag dat de jongen de genoemde flessen in een tas bij zich had. De jongen vertelde dat hij de benzine nodig had voor zijn bootje. Hierop is de jongen weggegaan. Hij kwam even later weer terug en leende een jerrycan van het tankstation. De jongen gaf op te zijn genaamd [verdachte] . De jongen heeft tot twee keer toe een volle jerrycan benzine getankt. (…) [verdachte] verklaarde tegenover ons dat de benzine voor een bootje van een vriend was. [5]
Verbalisant [verbalisant 6] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek ingesteld naar de grootte van de straatstenen van de oprit op het [adres] te [woonplaats] , alwaar de dop is aangetroffen, teneinde een inschatting te
kunnen maken van de grootte van de aangetroffen dop. De straatsteen is 10 bij 21 centimeter groot. Op de foto van de aangetroffen dop direct na de brand is na meten de dop ongeveer de helft van de breedte van de straatsteen. Gelet hierop is het aannemelijk dat de direct na de brand aangetroffen dop 5 centimeter in doorsnee betreft. Er is tevens melding gedaan van tanken in een jerrycan bij tankstation [tankstation] aan het [adres] te [woonplaats] op 26 mei 2021. Daarbij is zichtbaar dat er getracht wordt te tanken in een niet daartoe geëigende jerrycan voorzien van een witte dop. Gezien de kleurschakering op deze jerrycan en het feit dat de jerrycan een witte dop heeft, is het vermoeden dat dit een jerrycan betrof die te koop is bij onder andere de [winkel] en waarin schoonmaakazijn van het merk RIO wordt verkocht en welke voorzien is van een witte dop. Uit metingen blijkt deze dop 5 centimeter in de doorsnee te zijn. Gezien bovenstaande is het aannemelijk te veronderstellen dat de dop van de jerrycan van het merk Rio zeer gelijkend is op de direct na de brand aangetroffen dop. [6]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op de beelden van het [tankstation] is te zien dat de betreffende jongen de jerrycans vervoert in een blauw/witte bigshopper met de letters [winkel] erop. Bij de [winkel] aan de [adres] te [woonplaats] werden de kassabonnen opgevraagd over de periode van 19 tot en met 26 mei 2021 van de aankopen van 5 liter jerrycans schoonmaakazijn van het merk RIO. Van die 21 kassabonnen was er 1 kassabon, namelijk die van 26-05-2021 te 14:10 uur, waarbij contant was afgerekend voor vier 5 liter jerrycans schoonmaakazijn van het merk RIO en 1 blauw/witte bigshopper met de letters [winkel] . Bij de overige 20 kassabonnen is met pin betaald en is geen blauw/witte bigshopper van de [winkel] gekocht. [7]
Verbalisant [verbalisant 6] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
In verband met het onderzoek naar de brandstichtingen werd het telefoonnummer van [getuige] geïntercepteerd. Hieruit volgt onder meer dat [getuige] is gebeld door [verdachte] . [getuige] zegt dat hij, toen hij vanmorgen een getuigenverklaring had afgelegd, gehoord heeft dat [medeverdachte] en [verdachte] verdacht worden van de autobranden. [verdachte] reageert daarop door te vragen hoe dat kan en dat er iemand moet hebben geklikt. Letterlijk zegt [verdachte] :" Hoe de fuck kan dat want ik heb niks gezegd." [8]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg op 26 mei 2021 een bericht van iemand die ik ken, die vroeg of ik ergens in het dorp wilde komen en vervolgens benzine wilde tanken. Ik zou hiervoor € 50,- krijgen.. Ik zei dat dat goed was. Ik kreeg flessen van de [winkel] en reed naar het [tankstation] tankstation. Om de flessen te vullen kreeg ik een jerrycan. Ik moest twee keer rijden. Ik en een andere persoon hebben de benzine uit de jerrycan overgegoten in de flessen. Dit deden we in het bos. De andere persoon is met de flessen met benzine weggegaan.
Het
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [verdachte] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Waarom bedacht je het verhaal van het bootje?
A: Het moest snel gebeuren.
V: Hoezo moest dit snel gebeuren?
A: Omdat ik het tegen niemand mocht zeggen.
V: Waarom mocht je het niet zeggen?
A: Dan zouden er problemen komen als iemand het wist.
V: Wanneer zei die dat tegen jou?
A: Toen we weggingen. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] de flessen benzine heeft gevuld die gebruikt zijn bij de brandstichting van de personenauto aan de [straat] te [woonplaats] op 27 mei 2021.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan brandstichting is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op de door de daders gepleegde brandstichting (het gronddelict). Van voorwaardelijke opzet is sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat een bepaald gevolg (in dit geval brandstichting) intreedt. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] opzet heeft gehad op zijn handelingen, te weten het tot twee keer toe vullen van de jerrycan met benzine en het overgieten daarvan in de lege RIO flessen. Ook acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict, de brandstichting. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte] wordt gevraagd om flessen te vullen met benzine. Hij zou hier € 50,- voor krijgen. Om de flessen te vullen gaat [verdachte] naar een tankstation, waar hij een jerrycan gebruikt om er benzine in te doen. Deze jerrycan wordt helemaal gevuld. Vervolgens fietst [verdachte] naar een nabij gelegen bos, waar hij de benzine in de flessen overgiet. Kennelijk is de hoeveelheid benzine in de jerrycan niet voldoende om alle flessen te vullen, nu [verdachte] opnieuw naar het tankstation rijdt en daar wederom de jerrycan vult met benzine. Daarna fietst [verdachte] weer naar het bos, waar hij opnieuw de benzine overgiet in de flessen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte] hem heeft geholpen met het overgieten van de benzine. [medeverdachte] heeft [verdachte] na het vullen van de flessen verteld dat hij hierover niets mocht zeggen. Volgens [verdachte] is dit dan ook de reden geweest dat hij aan zijn ouders en de politie heeft verteld dat het vullen van de jerrycan te maken had met een bootje van een vriend van hem. [verdachte] moest naar eigen zeggen ter plekke iets verzinnen, toen de politie hem ondervroeg. Eerder lijkt sprake te zijn van een vooraf bedachte smoes, aangezien ook de medewerker van het tankstation van [verdachte] te horen kreeg dat de benzine nodig was voor een bootje.
Zowel in het voorbereidend onderzoek als ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij niet wist dat de flessen met benzine gebruikt zouden worden voor brandstichting. De rechtbank acht dit echter ongeloofwaardig gelet op voormelde uiterlijke verschijningsvormen, in combinatie met de inhoud van een tapgesprek tussen [verdachte] en zijn vriend [getuige] , waaruit onder meer volgt dat [verdachte] meer lijkt te weten van de autobrand(en), en het feit dat er ruim een maand eerder ook sprake was van een autobrand in [woonplaats] (dezelfde aangever). Al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat [verdachte] op zijn minst op de koop toenam dat de flessen benzine voor brandstichting zouden worden gebruikt. Dat [verdachte] zich hier niet bewust van was omdat hij destijds slechts zestien jaar was, zoals de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank onaannemelijk.
Gelet op het feit dat uit de volledig in brand staande auto grote vlammen kwamen en de auto op enkele meters van de woning van aangever stond, acht de rechtbank bewezen dat er gemeen gevaar voor de woning van aangever te duchten was. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het voorzienbaar was dat door de brandstichting van de auto levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Daarom zal [verdachte] hiervan (partieel) worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair:
een onbekend gebleven persoon op 27 mei 2021 te Zeewolde tezamen en in
vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door benzine over een personenauto (te weten een Audi A6 Allroad Quat met kenteken [kenteken] ) te gieten en vervolgens die benzine in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto, die geparkeerd stond naast een woning, geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een belendende woning te duchten is, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 26 mei 2021 te Zeewolde opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft, gezien het feit dat verdachte:
- naar een tankstation is gegaan en
- brandstof in een jerrycan heeft gegoten en
-(vervolgens) die met brandstof gevulde jerrycan aan een ander ter beschikking
heeft gesteld.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
subsidiair:
medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van vijftien dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van vijftig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door vijfentwintig dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij bewezenverklaring consequenties te verbinden aan het feit het dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Het gaat bovendien om een jeugdzaak.
Het pedagogisch effect staat voorop bij afdoening van de zaak. Oplegging van een onvoorwaardelijke straf zou geen pedagogisch effect dienen en is ook niet opportuun. Daarnaast wordt dit ook niet geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) en de jeugdreclassering. Voorts heeft [verdachte] zich zeer positief ontwikkeld en is hij ‘first offender’. Gelet op al het voorgaande, heeft de raadsman primair verzocht om een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel zoals bedoeld in artikel 9a Sr.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van één jaar op te leggen, hetgeen in lijn is met de adviezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Aard en ernst van het feit
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van brandstichting van een personenauto, te weten een Audi A6 Allround Quattro. Brandstichting een ernstig feit. Een brand veroorzaakt grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen en voor slachtoffers in het bijzonder. Dit geldt in deze zaak temeer omdat het slachtoffer ook al op 14 april 2021 slachtoffer is geweest van brandstichting. Toen ging het om een bestelbus die op dezelfde oprit in brand werd gestoken. Dit heeft [verdachte] er echter niet van weerhouden om behulpzaam te zijn bij onderhavige brandstichting. Daarmee heeft hij de maatschappelijke onrust die al bestond vergroot. De rechtbank neemt dit [verdachte] kwalijk. Voorts acht de rechtbank het strafverzwarend dat [verdachte] – met zijn proceshouding – geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 2 oktober 2023, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
  • een rapport van de Raad van 2 juni 2023, opgemaakt door G. Pos, raadsonderzoeker;
  • een rapport van Samen Veilig (SAVE) van 14 juni 2023, opgemaakt door jeugdreclasseringswerker S.H.G. van den Brand;
  • een aanvullende brief van SAVE van 18 oktober 2023, opgemaakt door voornoemde Van den Brand.
Het advies van de Raad
Uit het rapport van de Raad volgt dat [verdachte] de afgelopen twee jaar op een zeer positieve manier heeft meegewerkt aan het schorsingskader. Hierbij heeft hij een goede ontwikkeling doorgemaakt. Inmiddels heeft [verdachte] zowel bij Tactus als De Waag zijn traject respectievelijk behandeling positief afgerond. [verdachte] heeft zich na het onderhavige delict niet meer schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Er zijn geen zorgen meer op het gebied van recidive.
Ten aanzien van de op te leggen straf is de Raad van mening dat er rekening dient te worden gehouden met het gegeven dat het een strafbaar feit betreft van bijna tweeëneenhalf jaar geleden. Het feit dat de inhoudelijke behandeling erg lang op zich heeft laten wachten, heeft een impact gehad op [verdachte] . De Raad heeft verder meegewogen dat [verdachte] vijftien dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat de aanhouding op de bruiloft van zijn vader zeer ingrijpend is geweest. Tot slot is [verdachte] ‘first offender’.
De Raad heeft een werkstraf als strafadvies overwogen, maar vindt dit gezien de fulltime baan van [verdachte] niet passend. Ook zal een werkstraf niet direct uitgevoerd kunnen worden, omdat er sprake is van een wachtlijst. Dit zou inhouden dat het nog langer duurt voordat [verdachte] het gehele strafproces af kan sluiten. Daarnaast ziet de Raad ook geen enkel pedagogisch
belang indien [verdachte] nu nog een onvoorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd. De Raad adviseert daarom een onvoorwaardelijke jeugddetentie, die gelijk is aan het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Gelet op het feit dat [verdachte] al bijna twee jaar in een schorsingskader loopt, adviseert de Raad een proeftijd van een jaar op te leggen.
Het advies van de jeugdreclassering
De jeugdreclasseringswerker heeft ter terechtzitting verklaard dat de reclassering in het begin van de schorsingsperiode (augustus 2021) risico’s zag. [verdachte] heeft echter intrinsieke motivatie getoond en bepaalde dingen geleerd die hij nu in de praktijk toepast. Enerzijds was de lange schorsingsperiode niet wenselijk nu [verdachte] moet weten waar hij aan toe is, anderzijds heeft de reclassering op die manier goed oog gehad op zijn positieve ontwikkeling. Hierbij zijn de ouders van [verdachte] een grote steun geweest.
De jeugdreclassering adviseert evenals de Raad een jeugddetentie, die gelijk is aan het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Op te leggen straf
Alles overwegend acht de rechtbank een jeugddetentie van vijftien dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, passend en geboden. Dit betekent dat [verdachte] niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, legt de rechtbank geen (deels) onvoorwaardelijke werkstraf op. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). [verdachte] is op 22 juni 2021 voor het eerst voor dit feit in verzekering gesteld. Vanaf dat moment diende hij rekening te houden met een tegen hem gerichte strafvervolging. De zaak is vervolgens eerst op 20 juni 2023 en derhalve ongeveer twee jaar later ter terechtzitting aangebracht. Verdachte was ten tijde van het delict minderjarig en dient dus als zodanig te worden berecht volgens het minderjarigenstrafrecht. Er geldt daarom een redelijke termijn van zestien maanden. Deze termijn is met acht maanden overschreden.
In dit kader acht de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke werkstraf niet meer opportuun. Hierbij heeft zij meegewogen dat bij het bepalen van een straf bij een minderjarige verdachte het pedagogisch effect van een straf een belangrijk strafdoel is. Dit wordt niet gediend door middel van het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf, gelet op de tijd die na het feit is verstreken en het gegeven dat [verdachte] in zijn schorsingsperiode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit voldoende wordt uitgedrukt door het opleggen van een jeugddetentie van voormelde duur.
Met het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf beoogt de rechtbank [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal een proeftijd van een jaar opleggen nu [verdachte] zich bijna twee jaar aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
De rechtbank acht een rechterlijk pardon ex artikel 9a Sr., zoals de raadsman primair heeft verzocht, niet passend gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat [verdachte] geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 67.912,28. Dit bedrag is op zitting naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 67.143,28. Dit bedrag bestaat uit € 64.118,28 materiële schade, € 2.000,- immateriële schade en € 1.025,- proceskosten (twee punten volgens het liquidatietarief), ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Hierbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat de schadepost met betrekking tot de auto onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de schadeposten met betrekking tot de beveiligingssystemen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat enkel de post aangaande het beveiligingssysteem van de eigen woning van de benadeelde partij in aanmerking komt voor schadevergoeding. Echter, nu er sprake is van onvoldoende rechtstreeks verband kan ook deze post niet worden toegewezen. Wat betreft de overige schadeposten met betrekking tot de beveiligingssystemen, te weten van de woning van de vader van de benadeelde partij en het bedrijfspand, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze posten niet voor toewijzing in aanmerking komen nu voormelde woning en het bedrijfspand niet op naam staan van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het te betalen bedrag wordt gematigd naar € 1.000,-. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het verschuldigde bedrag van € 1.000,- dient volgens de officier van justitie te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Daarnaast heeft de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Met betrekking tot de gevorderde proceskosten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat twee punten volgens het liquidatietarief redelijk is.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Hierbij heeft de raadsman aangevoerd dat de schadepost met betrekking tot de auto onvoldoende is onderbouwd. Wat betreft de schadeposten aangaande de beveiligingssystemen heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende rechtstreeks verband is (beveiligingskosten eigen woning van de benadeelde partij), dan wel de benadeelde partij niet in aanmerking komt voor schadevergoeding nu de woning van de benadeelde partij en het bedrijfspand niet op de naam van de benadeelde partij staan.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht het te betalen bedrag te matigen tot € 750,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de schadepost met betrekking tot de uitgebrande auto overweegt de rechtbank dat de onderbouwing van de waarde van de auto volgt uit de schatting van een medewerker van een autobedrijf. Hierbij verwijst de medewerker naar stukken waaruit blijkt dat het voertuig meerdere onderhoudsbeurten heeft genoten. Dit heeft de waarde mede bepaald. De rechtbank acht de onderbouwing van deze schadepost onvoldoende. De vervangingswaarde van de auto dient op meer te zijn gebaseerd dan enkel een schatting van een medewerker van een autobedrijf. Het betreft hier een aanzienlijk bedrag, namelijk € 44.500,-. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de complexiteit van de vordering ten aanzien van de vervangingswaarde van de auto nader onderzoek naar de omvang van de gevorderde schade zou vereisen, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zal de benadeelde partij niet ontvankelijk-verklaren in de vordering wat betreft de schadepost met betrekking tot de vervangingswaarde van de auto.
Verder zal de rechtbank de gevorderde schade met betrekking tot de beveiligingskosten van de eigen woning van de benadeelde partij afwijzen, nu niet is gebleken dat deze schade rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde feit. De rechtbank stelt vast dat er meerdere brandstichtingen hebben plaatsgevonden waarbij de benadeelde partij kan worden aangemerkt als slachtoffer. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat juist deze brandstichting ertoe heeft geleid dat de benadeelde partij beveiliging rondom zijn woning heeft laten aanbrengen.
De rechtbank zal eveneens de gevorderde schade met betrekking tot de beveiligingskosten van de woning van de vader van de benadeelde partij en het bedrijfspand afwijzen, nu de benadeelde partij als privépersoon geen belanghebbende is ten aanzien van deze schadeposten.
Immateriële schade
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
  • wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
  • bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
  • bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen en strafbaar verklaarde feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, te weten angst en vrees voor herhaling nu de brandstichting gericht lijkt te zijn op de benadeelde partij persoonlijk. Dit nadeel is gedeeltelijk aan [verdachte] toe te rekenen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 750,-. Daarbij heeft zij (mede) gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op 27 mei 2021, zijnde de datum waarop de brandstichting waaraan [verdachte] medeplichtig is geweest is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan [verdachte] ten aanzien van de benadeelde partij de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 mei 2021 tot de dag van volledige betaling
,nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
De rechtbank stelt de benadeelde partij in de vordering voor een groot gedeelte in het ongelijk. Gelet hierop compenseert de rechtbank de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 48, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
15 (vijftien) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, van
50 (vijftig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de werkstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 1 (een) jaarvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bestaande uit vergoeding van immateriële schade;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. H. den Haan en G.T. Fahner, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 november 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2021 te Zeewolde, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft
gesticht door benzine, althans een brandbare stof, over een personenauto (te weten
een Audi A6 Allroad Quat met kenteken [kenteken] ) te gieten en/of (vervolgens) die
benzine, althans een brandbare stof, in aanraking te brengen met open vuur, ten
gevolge waarvan voornoemde personenauto, die geparkeerd stond naast een
woning en/of in een woonwijk, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand
is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendend(e)
motorrijtuig(en) en/of belendend(e) woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e)
perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e)
perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te duchten is;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer ander(e) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of
omstreeks 27 mei 2021 te Zeewolde, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
door benzine, althans een brandbare stof, over een personenauto (te weten een
Audi A6 Allroad Quat met kenteken [kenteken] ) te gieten en/of (vervolgens) die
benzine, althans een brandbare stof, in aanraking te brengen met open vuur, ten
gevolge waarvan voornoemde personenauto, die geparkeerd stond naast een
woning en/of in een woonwijk, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand
is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendend(e)
motorrijtuig(en) en/of belendend(e) woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e)
perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e)
perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te duchten is,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks 26 mei 2021 te
Zeewolde, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, gezien het feit dat
verdachte:
- naar een tankstation is gegaan en/of
- brandstof in een jerrycan heeft gegoten en/of
-(vervolgens) die met brandstof gevulde jerrycan aan een ander ter beschikking
heeft gesteld;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 5 augustus 2021, 9 augustus 2021 en 29 maart 2022, onderzoeksnummer MD2R021050 / Conga, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 841. Dit zijn, tenzij anders vermeld, processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 144.
3.Pagina’s 139 en 140.
4.Pagina’s 216 t/m 218.
5.Pagina 471.
6.Pagina’s 480 t/m 482.
7.Pagina’s 499 en 500.
8.Pagina 201.
9.Pagina 588.