4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primaire feit
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het primair tenlastegelegde. Gelet op de door [verdachte] verrichte handelingen, is de rechtbank van oordeel dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van [verdachte] aan het primair ten laste gelegde feit van onvoldoende gewicht is om te spreken van medeplegen. Van een nauwe en bewuste samenwerking kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet worden gesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiaire feit
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van aangever [benadeelde] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben woonachtig op [adres] in [woonplaats] . Op 27 mei 2021 om 03:15 uur was ik in mijn woning. Ik werd wakker van een harde knal. Toen ik naar buiten keek zag ik dat mijn auto in de brand stond. Deze auto betrof een Audi A6 Quattro, voorzien van kenteken [kenteken] . Deze auto stond voor mijn woning op de oprit op enkele meters van mijn woning. Ik zag dat er grote vlammen uit de auto kwamen. Op 14 april 2021 is eveneens een auto van mij in brand gestoken op dezelfde oprit voor mijn woning.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat het voertuig volledig uitgebrand was. Ik zag een witte dop op ongeveer 5 meter van de in brand gestoken Audi liggen. De dop rook naar benzine.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb de beelden bekeken van de camera van de woning [adres] te [woonplaats] . De camera heeft hierbij zicht op het eigen terrein van de woning en daarbij tevens zicht op de doorgaande weg [straat] . ik heb het videobestand van 27 mei 2021 om 03:03 uur tot 27 mei 2021 om 04:59 uur bekeken. Op de camerabeelden van dit bestand zag ik omstreeks 03:13 uur twee personen verschijnen bij de personenauto van [benadeelde] [de rechtbank begrijpt: aangever], een Audi voorzien van kenteken [kenteken] , welke op zijn oprit stond geparkeerd. lk zag dat deze twee personen in het donker gekleed waren en witte jerrycans in hun handen droegen. lk zag dat de personen deze jerrycans naast de personenauto van [benadeelde] op de grond zetten en vervolgens een voor een wegpakten. Ik zag dat beide personen de jerrycans op de kop hielden boven de personenauto van [benadeelde] en rond het voertuig liepen. Omstreeks 03:14 uur zag ik dat een van de personen een klein vuurtje liet oplichten in zijn handen en dit in de richting van het voertuig bracht. Vervolgens zag ik dat ook de tweede persoon een vuurtje in zijn hand hield en deze in de richting bracht van het voertuig. Ik zag dat het voertuig vlam vatte en vervolgens volledig in brand stond.
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 26 mei 2021 om ongeveer tussen 14:00 en 14:30 uur was er een jongen aangekomen bij het [tankstation] op het [straat] te [woonplaats] . Hij wilde een aantal witte/transparante grote verpakkingen met witte dop vullen met benzine. De medewerkster gaf aan dat die verpakkingen niet geschikt waren voor het vervoeren van benzine en dat hij alleen een jerrycan hiervoor mocht gebruiken. De medewerkster zag dat de jongen de genoemde flessen in een tas bij zich had. De jongen vertelde dat hij de benzine nodig had voor zijn bootje. Hierop is de jongen weggegaan. Hij kwam even later weer terug en leende een jerrycan van het tankstation. De jongen gaf op te zijn genaamd [verdachte] . De jongen heeft tot twee keer toe een volle jerrycan benzine getankt. (…) [verdachte] verklaarde tegenover ons dat de benzine voor een bootje van een vriend was.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek ingesteld naar de grootte van de straatstenen van de oprit op het [adres] te [woonplaats] , alwaar de dop is aangetroffen, teneinde een inschatting te
kunnen maken van de grootte van de aangetroffen dop. De straatsteen is 10 bij 21 centimeter groot. Op de foto van de aangetroffen dop direct na de brand is na meten de dop ongeveer de helft van de breedte van de straatsteen. Gelet hierop is het aannemelijk dat de direct na de brand aangetroffen dop 5 centimeter in doorsnee betreft. Er is tevens melding gedaan van tanken in een jerrycan bij tankstation [tankstation] aan het [adres] te [woonplaats] op 26 mei 2021. Daarbij is zichtbaar dat er getracht wordt te tanken in een niet daartoe geëigende jerrycan voorzien van een witte dop. Gezien de kleurschakering op deze jerrycan en het feit dat de jerrycan een witte dop heeft, is het vermoeden dat dit een jerrycan betrof die te koop is bij onder andere de [winkel] en waarin schoonmaakazijn van het merk RIO wordt verkocht en welke voorzien is van een witte dop. Uit metingen blijkt deze dop 5 centimeter in de doorsnee te zijn. Gezien bovenstaande is het aannemelijk te veronderstellen dat de dop van de jerrycan van het merk Rio zeer gelijkend is op de direct na de brand aangetroffen dop.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op de beelden van het [tankstation] is te zien dat de betreffende jongen de jerrycans vervoert in een blauw/witte bigshopper met de letters [winkel] erop. Bij de [winkel] aan de [adres] te [woonplaats] werden de kassabonnen opgevraagd over de periode van 19 tot en met 26 mei 2021 van de aankopen van 5 liter jerrycans schoonmaakazijn van het merk RIO. Van die 21 kassabonnen was er 1 kassabon, namelijk die van 26-05-2021 te 14:10 uur, waarbij contant was afgerekend voor vier 5 liter jerrycans schoonmaakazijn van het merk RIO en 1 blauw/witte bigshopper met de letters [winkel] . Bij de overige 20 kassabonnen is met pin betaald en is geen blauw/witte bigshopper van de [winkel] gekocht.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
In verband met het onderzoek naar de brandstichtingen werd het telefoonnummer van [getuige] geïntercepteerd. Hieruit volgt onder meer dat [getuige] is gebeld door [verdachte] . [getuige] zegt dat hij, toen hij vanmorgen een getuigenverklaring had afgelegd, gehoord heeft dat [medeverdachte] en [verdachte] verdacht worden van de autobranden. [verdachte] reageert daarop door te vragen hoe dat kan en dat er iemand moet hebben geklikt. Letterlijk zegt [verdachte] :" Hoe de fuck kan dat want ik heb niks gezegd."
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg op 26 mei 2021 een bericht van iemand die ik ken, die vroeg of ik ergens in het dorp wilde komen en vervolgens benzine wilde tanken. Ik zou hiervoor € 50,- krijgen.. Ik zei dat dat goed was. Ik kreeg flessen van de [winkel] en reed naar het [tankstation] tankstation. Om de flessen te vullen kreeg ik een jerrycan. Ik moest twee keer rijden. Ik en een andere persoon hebben de benzine uit de jerrycan overgegoten in de flessen. Dit deden we in het bos. De andere persoon is met de flessen met benzine weggegaan.
Het
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [verdachte] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Waarom bedacht je het verhaal van het bootje?
A: Het moest snel gebeuren.
V: Hoezo moest dit snel gebeuren?
A: Omdat ik het tegen niemand mocht zeggen.
V: Waarom mocht je het niet zeggen?
A: Dan zouden er problemen komen als iemand het wist.
V: Wanneer zei die dat tegen jou?
A: Toen we weggingen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] de flessen benzine heeft gevuld die gebruikt zijn bij de brandstichting van de personenauto aan de [straat] te [woonplaats] op 27 mei 2021.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan brandstichting is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op de door de daders gepleegde brandstichting (het gronddelict). Van voorwaardelijke opzet is sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat een bepaald gevolg (in dit geval brandstichting) intreedt. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] opzet heeft gehad op zijn handelingen, te weten het tot twee keer toe vullen van de jerrycan met benzine en het overgieten daarvan in de lege RIO flessen. Ook acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict, de brandstichting. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte] wordt gevraagd om flessen te vullen met benzine. Hij zou hier € 50,- voor krijgen. Om de flessen te vullen gaat [verdachte] naar een tankstation, waar hij een jerrycan gebruikt om er benzine in te doen. Deze jerrycan wordt helemaal gevuld. Vervolgens fietst [verdachte] naar een nabij gelegen bos, waar hij de benzine in de flessen overgiet. Kennelijk is de hoeveelheid benzine in de jerrycan niet voldoende om alle flessen te vullen, nu [verdachte] opnieuw naar het tankstation rijdt en daar wederom de jerrycan vult met benzine. Daarna fietst [verdachte] weer naar het bos, waar hij opnieuw de benzine overgiet in de flessen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte] hem heeft geholpen met het overgieten van de benzine. [medeverdachte] heeft [verdachte] na het vullen van de flessen verteld dat hij hierover niets mocht zeggen. Volgens [verdachte] is dit dan ook de reden geweest dat hij aan zijn ouders en de politie heeft verteld dat het vullen van de jerrycan te maken had met een bootje van een vriend van hem. [verdachte] moest naar eigen zeggen ter plekke iets verzinnen, toen de politie hem ondervroeg. Eerder lijkt sprake te zijn van een vooraf bedachte smoes, aangezien ook de medewerker van het tankstation van [verdachte] te horen kreeg dat de benzine nodig was voor een bootje.
Zowel in het voorbereidend onderzoek als ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij niet wist dat de flessen met benzine gebruikt zouden worden voor brandstichting. De rechtbank acht dit echter ongeloofwaardig gelet op voormelde uiterlijke verschijningsvormen, in combinatie met de inhoud van een tapgesprek tussen [verdachte] en zijn vriend [getuige] , waaruit onder meer volgt dat [verdachte] meer lijkt te weten van de autobrand(en), en het feit dat er ruim een maand eerder ook sprake was van een autobrand in [woonplaats] (dezelfde aangever). Al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat [verdachte] op zijn minst op de koop toenam dat de flessen benzine voor brandstichting zouden worden gebruikt. Dat [verdachte] zich hier niet bewust van was omdat hij destijds slechts zestien jaar was, zoals de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank onaannemelijk.
Gelet op het feit dat uit de volledig in brand staande auto grote vlammen kwamen en de auto op enkele meters van de woning van aangever stond, acht de rechtbank bewezen dat er gemeen gevaar voor de woning van aangever te duchten was. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het voorzienbaar was dat door de brandstichting van de auto levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Daarom zal [verdachte] hiervan (partieel) worden vrijgesproken.