ECLI:NL:RBMNE:2023:5994

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/2990
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door bestuursorgaan

Op 7 september 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht als verweerder en twee eisers, vertegenwoordigd door mr. W.M. Janse. De zaak betreft een beroep dat door de eisers is ingediend omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun bezwaar tegen een besluit van 2 augustus 2022. De eisers hadden op 6 september 2022 bezwaar gemaakt, maar verweerder heeft te laat gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling op 24 april 2023 door verweerder is ontvangen en dat er sindsdien twee weken zijn verstreken zonder dat er een beslissing is genomen.

De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. De dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, die verweerder aan de eisers moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar van de eisers moet nemen. Indien deze termijn wordt overschreden, moet verweerder een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 209,25 aan de eisers. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2023 de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. W.M. Janse)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 6 september 2022 tegen het besluit van 2 augustus 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eisers. Dat geeft verweerder ook in zijn verweerschrift van
21 augustus 2023 aan. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling op
24 april 2023 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Op het moment van deze uitspraak is de dwangsom inmiddels geheel verschuldigd. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder de volledige dwangsom van € 1.442,- dient te betalen aan eisers.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder heeft verzocht om een termijn van zes weken omdat er na de hoorzitting een aangepast plan is ingediend. Hierdoor moet er in bezwaar een herbeoordeling plaatsvinden aan de hand van het aangepaste plan. Wegen achterstanden in het afhandelen van bezwaren en de afwezigheid van veel collega’s in de zomerperiode duurt dit langer dan gehoopt. Verweerder verwacht om binnen een termijn van zes weken tot een zorgvuldige beslissing op bezwaar te kunnen komen.
7. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, het aangepaste plan is op 16 december 2022 ingediend. Verweerder heeft dus al ruim de tijd gehad om een beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar van eisers moet nemen (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 2023 [1] . Toegekend wordt € 209,25.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eisers heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 209,25 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenende rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.