ECLI:NL:RBMNE:2023:599

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
C/16/550903 / KG ZA 23-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod concurrerende activiteiten in de keukenbranche afgewezen

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aan de orde waarin de eiseres, een Nederlandse fabrikant van keukengerei, vorderingen heeft ingesteld tegen haar voormalige distributeur in de Verenigde Staten. De eiseres, aangeduid als [eiseres] NL, heeft de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], aangesproken op basis van een distributieovereenkomst die in maart 2019 was getekend. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagden hun concurrerende activiteiten zouden staken en het klantenbestand aan haar zouden overdragen, omdat zij van mening was dat de gedaagden zich niet aan het concurrentiebeding hielden. De gedaagden hebben de vorderingen betwist en voerden aan dat de eiseres niet aan haar waarheidsplicht had voldaan in de dagvaarding.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de distributieovereenkomst nog van kracht was en dat de eiseres niet had aangetoond dat de gedaagden zich aan het concurrentiebeding moesten houden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eiseres niet toewijsbaar waren, omdat er onduidelijkheid bestond over de geldigheid van de distributieovereenkomst en de bijbehorende bepalingen. De vorderingen zijn afgewezen, en de eiseres is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen op 17 februari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/550903 / KG ZA 23-15
Vonnis in kort geding van 17 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.H.M. Spanjaard in Aalsmeer,
tegen
1. vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde sub 1] , LLC,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] , Connecticut (Verenigde Staten)
2. vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde sub 2],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] , Connecticut (Verenigde Staten),
3.
[gedaagde sub 3],
wonend in [woonplaats] , Connecticut (Verenigde Staten),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaten mr. B.J. Berghuis van Woortman en mr. J.J. Bakker in Amsterdam.
Eisende partij zal hierna [eiseres] NL genoemd worden. Gedaagde partijen zullen hierna [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord tevens akte houdende bezwaar tevens conclusie van eis in reconventie, met als bijlagen producties 1 tot en met 32;
  • de namens [eiseres] NL ingebrachte productie 13 en vermindering van eis;
  • de op verzoek van de voorzieningenrechter namens [eiseres] NL ingebrachte Appendix 1 waar in productie 1 bij dagvaarding naar wordt verwezen;
  • de namens [gedaagde sub 1] c.s. ingebrachte productie 33;
  • de namens [eiseres] NL ingebrachte productie 14;
  • de mondelinge behandeling op 3 februari 2023;
  • de pleitnota van [eiseres] NL;
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Daarna is er bepaald dat op 17 februari 2023 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

Weergave van het (onderliggende) geschil

2.1.
Dit kort geding speelt tussen een Nederlandse fabrikant van keukengerei, [eiseres] NL, en haar voormalige distributeur in de Verenigde Staten, [gedaagde sub 1] . [eiseres] NL is leverancier van het merk PITT Cooking Systems (hierna: PITT). PITT is een systeem waarbij de (gas)pitten in het werkblad van een keuken zijn geïntegreerd.
2.2.
Rond de beëindiging van de samenwerking per 31 december 2022 is de directeur ( [gedaagde sub 3] ) van de Amerikaanse distributeur onder de naam [gedaagde sub 2] producten gaan betrekken bij een Nederlandse concurrent van [eiseres] NL, te weten [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ). [eiseres] NL heeft [onderneming 1] aangeschreven wegens gestelde inbreuk op patenten (productie 1 bij conclusie van antwoord). De Amerikaanse advocaat van de nieuwe Amerikaanse distributeur van [eiseres] NL heeft [gedaagde sub 1] c.s. gesommeerd de inbreuk op de distributieovereenkomst en Amerikaans merkenrecht te staken.
2.3.
Dit kort geding is daarmee één onderdeel van een breder conflict tussen twee marktpartijen. Een conflict dat er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat beide partijen op enkele meters van elkaar op een belangrijke keukenbeurs in [....] ( [.] ) eind januari/begin februari 2023 vergelijkbare producten stonden aan te prijzen.
Waar het in deze zaak over gaat
2.4.
In 2018 is [gedaagde sub 3] in contact gekomen met [eiseres] NL. [gedaagde sub 3] heeft toen [gedaagde sub 1] opgericht voor de distributie van PITT op de Amerikaanse markt. De afspraken zijn vastgelegd in ‘
PITT cooking, Distribution agreement USA, 2019 – 2023’ (hierna: de distributieovereenkomst). [eiseres] NL en [gedaagde sub 1] zijn bij deze overeenkomst partij en de overeenkomst is in maart 2019 getekend. In de distributieovereenkomst staan, voor zover relevant, de volgende bepalingen:
Art. 1 Definitions
1.1 (…) ‘
(…) ‘Products’ means the products as set out in Appendix 1 to this agreement;
(…)
Art. 3 Exclusivity
3.1
This agreement is based on exclusivity in the Territory, being the United States of America. Having an exclusive status means that the Distributor is responsible for the service coverage. The distributor can make specific arrangements about service coverage in contracts with resellers if they wish so. During the term of this agreement the Supplier shall not appoint another distributor for the Products within the Territory, except for controlled access via the International Fixed Fee system. More information can be found in the Appendix 4.
3.2
The Distributor shall not develop, produce, promote, distribute or sell any products in the Territory competing with the Products, nor shall Distributor in any way infringe the Intellectual Property Rights to the Products (e.g. by copying or
reverse engineering the Products).
(…)
Art. 10 Minimum purchase obligation, conditions, forecast and bonus
10.1
During the period from 1st of February 2019 till December 31 2023 the Distributor shall purchase Products from the Supplier for at least
375 units in 2019 + 2020 Q1 and Q2.
750 units in 2020 Q3 and Q4 + 2021 Q1 and Q2.
1500 units in 2021 Q3 and Q4 + 2022 Q1 and Q2.
3000 units in Q3 + Q4 2022 and 2023.
(…)
10.5
Performance minimum for exclusivity
(…)
Artikel 13 Term and termination
13.1
This agreement shall commence on 1st of February 2019 and shall end at 31 December 2023.
13.2
This agreement may be terminated with immediate effect by either party by registered letter to the other party if:
a
the other party has failed to comply with an obligation (including minimum quantities) under this agreement or under any of the separate purchase/sale agreements to be concluded in relation thereto;
(…)
f
The Distributor infringes an Intellectual Property right of Supplier.
13.3
In the event that the Supplier is entitled to terminate this agreement, the Supplier can decide at its sole discretion that, instead of terminating this agreement, it will cancel the exclusivity of this agreement.
13.4
Upon expiry or termination of this agreement, irrespective of its cause, the Distributor shall transfer all customers for Products within the Territory to the Supplier for no consideration.
13.5
Upon termination of this agreement, irrespective of its cause, neither the Distributor nor its personnel shall be entitled to any compensation for goodwill, loss of income or damage of any kind which relates to the expiration or termination of this agreement. Neither during nor after termination of this agreement shall the Distributor be entitled to compensation for goodwill related to the activities performed by the Distributor. To the extent that any goodwill is accrued, the Distributor is deemed to have accrued this goodwill for the benefit of the Supplier.
13.6
Upon termination of this agreement, irrespective of its cause, the Distributor shall promptly cease and desist from using any Intellectual Property and from representing himself as a distributor of the Supplier. Purchase orders already accepted by the Supplier at the time when this agreement ends but which have not yet been delivered will automatically be cancelled. The Distributor shall provide the Supplier with detailed information of any orders from customers that had already been accepted by the Distributor before the time of the termination of this agreement, and the Distributor shall complete these orders. In the event that the Distributor has insufficient stock to deliver the orders as referred to in the previous sentence, the Supplier shall provide the Distributor with sufficient Products to deliver the orders, if the Distributor so desires.
13.7
Upon termination of this agreement by the Supplier the Distributor shall not develop, produce, promote, distribute or sell any products competing with the Products in the Territory within 18 months after termination.
13.8
Termination of this agreement, irrespective of its cause, does not affect the validity of terms intended to remain applicable.
13.9
Upon termination of this agreement, the Distributor will provide service in the Territory for 6 months after the termination of this contract.”
2.5.
De verkooptargets zoals afgesproken in artikel 10 van de distributieovereenkomst werden niet gehaald. Begin 2022 zijn [eiseres] NL en [gedaagde sub 1] met elkaar in gesprek gegaan om de distributieovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen en zijn zij gaan onderhandelen over een overgangsdienstovereenkomst, de Transitional Service Agreement (hierna: TSA). De TSA is op enig moment ondertekend door [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] . Op basis van de TSA zouden [eiseres] NL en [gedaagde sub 1] op 31 december 2022 uit elkaar gaan. De TSA die door [gedaagde sub 1] c.s. in het geding is gebracht (productie 14 bij conclusie van antwoord), is niet ondertekend door [eiseres] NL.
In deze TSA staat onder meer:
“(…)
The Parties concluded a distribution agreement in March 2019, hereinafter: the Agreement;
The Parties have mutually decided to terminate the Agreement per 31 December 2022 (this date hereinafter called “the Final Date”)
1.
The Agreement is terminated for convenience per the Final Date.
(…)
5. Upon the Final Date Supplier shall buy the items sold (...) to Distributor (…) at the purchase price (…).
6. If a new distributor is found, the Parties shall jointly inform, latest November 1 2022 the existing customers and the market of the new distributor. Each party shall be entitled to offer its services to the existing customers after the Final Date.
Signed in twofold in [plaats] on [datum]”
Bij de handtekening van [gedaagde sub 3] staat handgeschreven vermeld “May 28, 2022”.
2.6.
In de periode dat werd onderhandeld over de TSA heeft [gedaagde sub 3] de nieuwe onderneming [gedaagde sub 2] opgericht. [gedaagde sub 2] richt zich op de verkoop van kooksystemen in de Verenigde Staten, waarbij de nadruk ligt op inductiekookplaten. [gedaagde sub 2] neemt producten af van het Nederlandse bedrijf [onderneming 1] , een directe concurrent van [eiseres] NL. [onderneming 1] levert ook gasfornuizen waarbij de gaspit in het werkblad is geïntegreerd.
2.7.
In de nazomer van 2022 heeft [eiseres] NL een distributieovereenkomst gesloten met haar huidige distributeur [onderneming 2] , LLC (hierna: [onderneming 2] ).
2.8.
Op 30 september 2022 heeft [eiseres] NL de distributieovereenkomst met [gedaagde sub 1] opgezegd. De gronden voor deze opzegging waren het niet halen van de verkooptargets en omdat [gedaagde sub 1] (en ook [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] ) gedurende de distributieovereenkomst volgens [eiseres] NL concurrerende activiteiten uitvoerde.
2.9.
[eiseres] NL is van mening dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van deze beëindiging haar activiteiten moet staken en het klantenbestand aan [eiseres] NL moet overdragen. Ook is [gedaagde sub 1] gebonden aan het concurrentiebeding van 18 maanden, zoals afgesproken in artikel 13.7 van de distributieovereenkomst. [gedaagde sub 1] c.s. hebben hieraan geen gehoor gegeven.
2.10.
[eiseres] NL vordert daarom, uitvoerbaar bij voorraad, na vermindering van eis:
[gedaagde sub 1] te gebieden het klantenbestand over te dragen aan [eiseres] NL, conform artikel 13.4 van de overeenkomst, alsmede de voorraden aan [eiseres] NL over te dragen tegen inkoopprijs, voor zover de voorraden wederverkoopbaar zijn en niet wederverkoopbare zaken te vernietigen;
[gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te verbieden concurrerende activiteiten (zijnde het promoten, marketen, adverteren, verkopen of op andere wijze te verspreiden van keukenproducten als fornuizen, kookplaten of andere kookapparaten) te ondernemen binnen de Verenigde Staten onder welke naam of merk ook voor de periode van 18 maanden vanaf 30 september 2022;
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.11.
[gedaagde sub 1] c.s. voeren verweer. Zij betwisten de spoedeisendheid van dit kort geding. Verder zijn zij van mening dat [eiseres] NL in de dagvaarding relevante informatie niet heeft opgenomen en dat daarom sprake is van schending van de waarheidsplicht zoals opgenomen in artikel 21 Rv. Zij vragen [eiseres] NL niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen af te wijzen. Voor zover de vorderingen toewijsbaar zijn vragen zij het concurrentiebeding te beperken naar tijd, product en geografisch bereik. Verder vragen zij [eiseres] NL te veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. in verband met de schending van artikel 21 Rv. [gedaagde sub 1] c.s. hebben ook een reconventionele vordering ingediend. Zij vorderen, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiseres] NL te veroordelen tot terugname van de zich bij (één van de) gedaagden bevindende restvoorraad, onder vergoeding van de oorspronkelijke door [gedaagde sub 1] betaalde prijs en tegen vergoeding van met teruggave direct samenhangende (transport)kosten;
[eiseres] NL te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten.
2.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Bevoegdheid voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd kennis te nemen van dit geschil. [gedaagde sub 1] c.s. hebben dit ook niet betwist.
Spoedeisend belang
3.2.
[eiseres] NL heeft een spoedeisend belang. Zij is van mening dat er al enige tijd een concurrentiebeding geldt voor [gedaagde sub 1] c.s., waar zij zich volgens [eiseres] NL niet aan houden. Daarmee is de spoedeisendheid gegeven.
Niet voldoen aan waarheidsplicht
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben aangevoerd dat [eiseres] NL zich niet aan de waarheidsplicht uit artikel 21 Rv heeft gehouden. [eiseres] NL betwist dit. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de dagvaarding niets staat over de onderhandelingen tussen partijen in de eerste helft van 2022. Er wordt met geen woord gesproken over de correspondentie rondom het concept van de TSA, terwijl die voor de beoordeling, zoals zal blijken, wel degelijk relevant is. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 21 Rv hier de gevolgtrekkingen aan verbinden die hij geraden acht. De voorzieningenrechter zal het, met name gelet op de hieronder vermelde inhoudelijke beoordeling, houden bij de constatering dat de norm is geschonden.
Inhoudelijke beoordeling
3.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in een kort geding gaat om de vraag of – vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure – een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Dat betekent kort gezegd dat, zonder verder onderzoek, al voldoende duidelijk moet zijn dat een bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. In deze zaak is dat voor zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie onvoldoende duidelijk geworden, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Distributieovereenkomst of TSA?
3.5.
De voorzieningenrechter kan zonder nadere informatie of onderzoek – waarvoor in kort geding geen plaats is – niet vaststellen of tussen partijen de TSA tot stand is gekomen. Het staat wel vast dat [gedaagde sub 1] de verkoopaantallen niet haalde en dat partijen daarom in de eerste helft van 2022 overleg hebben gevoerd om in goede harmonie uit elkaar te gaan. In dat kader zijn een aantal concepten voor de TSA gemaakt. [gedaagde sub 1] liet op 22 mei 2022 weten dat zij de laatste concept-TSA ter beoordeling aan haar advocaat zou laten zien voor tot ondertekening overgegaan zou worden. [eiseres] NL zegt dat zij daarna tot december 2022 niets meer heeft gehoord van [gedaagde sub 1] en zij ervan uitging dat de TSA niet tot stand is gekomen. [gedaagde sub 3] stelt dat de TSA door beide partijen zou zijn getekend, hij stelt dat hij op 28 mei 2022 namens [gedaagde sub 1] de TSA heeft ondertekend die hem door [eiseres] NL is toegezonden. Een aanwijzing dat de TSA in werking is getreden is de verwijzing naar een TSA door de heer [A] van [eiseres] NL op 19 september 2022 (productie 26 bij conclusie van antwoord). De in het geding gebrachte versie van de TSA is echter niet namens [eiseres] NL ondertekend en onduidelijk is of de TSA door partijen is nageleefd. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat [eiseres] NL eerst in december 2022 een door [gedaagde sub 3] ondertekende versie van de TSA onder ogen kreeg, via de Amerikaanse advocaat van [onderneming 2] . Als de TSA tussen partijen tot stand is gekomen, dan geldt dat 31 december 2022 als harde einddatum moet worden beschouwd en is het – gelet op artikel 6 van de TSA – onzeker of [eiseres] NL zich nog op artikel 13.7 van de distributieovereenkomst kan beroepen (het non-concurrentiebeding). De onzekerheid op dit punt heeft tot gevolg dat er nu onvoldoende grondslag is om de vorderingen toe te kunnen wijzen. Dat zal hieronder verder worden beoordeeld per vordering.
De PITT-voorraad
3.5.1.
[eiseres] NL vordert onder vordering 1 in conventie dat de PITT-voorraad wordt geretourneerd. In spiegelbeeld vorderen [gedaagde sub 1] c.s. in reconventie dat [eiseres] NL de voorraad terugneemt. [eiseres] NL voert aan dat [gedaagde sub 1] c.s. op alle manieren is gevraagd hieraan mee te werken, maar dat zij niets van [gedaagde sub 1] heeft gehoord. [eiseres] NL zegt daarover in de dagvaarding dat één e-mail had volstaan om een regeling te treffen. Maar [gedaagde sub 1] c.s. hebben daarentegen minimaal vijf e-mails overgelegd waaruit blijkt dat zij aan [eiseres] NL vragen om afspraken te maken over het terugnemen van de winkelvoorraad. Op de zitting is gebleken dat de voorraad nog niet is teruggekomen omdat [onderneming 2] hierbij betrokken is, maar dat die hieraan niet wil meewerken omdat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] nu zaken doen met haar concurrent [onderneming 1] en door de entree van deze concurrent de verhoudingen tussen [onderneming 2] enerzijds en [gedaagde sub 3] / [gedaagde sub 2] anderzijds nu gespannen zijn. In de distributieovereenkomst staat geen bepaling over het terugnemen van goederen. Dus voor het geval de distributieovereenkomst nog van kracht is kunnen deze vorderingen over en weer niet worden toegewezen. Artikel 5 van de TSA is een bepaling waarin afspraken staan over de winkelvoorraad, maar zoals hiervoor overwogen kan nu niet worden vastgesteld dat de TSA tot stand is gekomen. Dus ook op die grond kunnen deze vorderingen niet worden toegewezen.
3.5.2.
Het staat wel vast dat [eiseres] NL haar voorraad graag weer ontvangt en dat [gedaagde sub 1] c.s. van de voorraad af wil. Het staat partijen vrij om hier alsnog nadere afspraken over te maken.
Klantenbestand
3.5.3.
Voor wat betreft het onderdeel klantenbestand in vordering 1 in conventie geldt ook dat de grondslag waarop dit gevorderd is niet vast staat. Dit onderdeel van de vordering wordt ook afgewezen. Los daarvan heeft [gedaagde sub 1] haar klantenbestand weergegeven in productie 25 bij conclusie van antwoord, zodat [eiseres] NL bij deze vordering ook geen groot belang meer heeft.
Concurrerende activiteiten
3.5.4.
[eiseres] NL vordert in vordering 2 dat het [gedaagde sub 1] c.s. wordt verboden concurrerende activiteiten te ondernemen. Zij vordert dat jegens [gedaagde sub 1] op grond van artikel 13.7 van de distributieovereenkomst. Zoals hiervoor overwogen staat in dit kort geding niet vast dat deze bepaling tussen partijen nog geldt. Op grond daarvan kan deze vordering dus niet worden toegewezen ten aanzien van [gedaagde sub 1] . [eiseres] NL heeft ter onderbouwing van deze vordering ook nog aangevoerd dat ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] sprake is van misbruik van identiteitsverschil, vereenzelviging en onrechtmatige concurrentie. In dat kader heeft [eiseres] NL onder meer verwezen naar het zogenoemde Rainbowarrest. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] NL hierin niet en zal uitleggen waarom.
3.5.5.
[eiseres] NL handelt in gaspitten die zijn geïntegreerd in het werkblad. De samenwerking tussen [eiseres] NL en [gedaagde sub 1] was ook alleen gericht op deze productgroep. Dat blijkt uit Appendix 1 bij de distributieovereenkomst, waarop uitsluitend in het werkblad geïntegreerde gaspitten zijn weergegeven. [eiseres] NL stelt dat zij zich ook wil richten op inductiekookplaten die in het werkblad geïntegreerd zijn en dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] dat product daarom niet op de Amerikaanse markt mogen aanbieden. Dit kan echter niet van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] gevergd worden. Als er al sprake is van onrechtmatige concurrentie dan kan dat alleen gaan over gaspitten die zijn geïntegreerd in het werkblad, dit zijn namelijk “The Products” als bedoeld in artikel 1 van de distributieovereenkomst. Inductiekookplaten, conventionele gaskookplaten of andere keukenapparatuur vallen daar dus buiten. Als in de bodemprocedure blijkt dat [eiseres] NL zich jegens [gedaagde sub 1] nog op artikel 13.7 van de distributieovereenkomst kan beroepen, dan is aannemelijk dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] , een vennootschap die dezelfde directeur heeft en op hetzelfde adres is gevestigd als [gedaagde sub 1] , onrechtmatig met [eiseres] NL / [onderneming 2] concurreren door eveneens in het werkblad geïntegreerde
gaspitten aan te bieden in de Verenigde Staten. In dat geval omzeilt [gedaagde sub 3] met een nieuwe rechtspersoon immers het non-concurrentiebeding dat tussen [eiseres] NL en [gedaagde sub 1] is overeengekomen. Dit kan zelfs onrechtmatig zijn als geen sprake zou zijn van een aantoonbare inbreuk op een patent van [eiseres] NL door [onderneming 1] . Van een dergelijk omzeilen is geen sprake, als het [gedaagde sub 1] gelet op de TSA vrij zou staan na 31 december 2022 de klanten te benaderen.
3.5.6.
Hoe dan ook geldt dat het op grond van het Rainbowarrest (vereenzelviging) [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] niet verboden kan worden om in het werkblad geïntegreerde gaspitten aan te bieden. [gedaagde sub 2] is namelijk geen één-op-één kopie van [gedaagde sub 1] aangezien zij zich ook richt op inductiekookplaten. Ook gebruikt [gedaagde sub 2] geen handelsnaam die overeenkomt met [gedaagde sub 1] of PITT. Hoewel [gedaagde sub 2] wel op hetzelfde adres is gevestigd als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] dezelfde positie heeft in beide bedrijven is dat onvoldoende om te spreken van vereenzelviging in de zin van het Rainbowarrest.
3.5.7.
Gelet op het voorgaande kan de vordering om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden concurrerende activiteiten aan te bieden niet worden toegewezen. Er zijn wel aanwijzingen dat mogelijk naar Nederlands recht sprake is van onrechtmatige concurrentie, bijvoorbeeld omdat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] begin februari 2023 op een keukenbeurs in [....] ook geïntegreerde gaspitten van [onderneming 1] , de concurrent van [eiseres] NL, hebben aangeboden. Maar gelet op de onzekerheid wat betreft de geldigheid van de TSA en daarmee ook het non-concurrentiebeding in de distributieovereenkomst is in dit kort geding te weinig informatie voorhanden om de vordering toe te wijzen.
Conclusie
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen over en weer worden afgewezen.
Proceskosten in conventie
3.7.
[eiseres] NL zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde sub 1] c.s. vorderen op grond van de schending van artikel 21 Rv een volledige proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter wijst dit af. Voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten kan alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. De voorzieningenrechter ziet in deze zaak geen aanleiding om hierin niet terughoudend te zijn. De kosten van [gedaagde sub 1] c.s. worden daarom op de gebruikelijke wijze begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten worden ook toegewezen.
Proceskosten in reconventie
3.8.
[gedaagde sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Gelet op de samenhang tussen de vordering 1 in conventie en de vordering in reconventie worden de proceskosten in reconventie begroot op nihil.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] NL in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [eiseres] NL in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af;
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] NL tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: