In deze zaak heeft de Gemeente Utrecht op 8 september 2021 een verzoek om herbeoordeling ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit verzoek werd door verweerder ontvangen op 13 september 2021. Aangezien er geen beslissing op het verzoek volgde, heeft de Gemeente Utrecht verweerder op 14 september 2022 in gebreke gesteld, welke brief op 16 september 2022 door verweerder is ontvangen. Vervolgens heeft de Gemeente Utrecht op 17 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, welke door verweerder op 19 mei 2023 is ontvangen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking genomen, dat bepaalt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb besproken, dat stelt dat een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingesteld na twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank heeft ook artikel 6:12, vierde lid, van de Awb in overweging genomen, dat bepaalt dat een beroep niet-ontvankelijk is als het onredelijk laat is ingediend.
De rechtbank concludeert dat de Gemeente Utrecht onredelijk laat beroep heeft ingesteld, aangezien er geen bewijs is dat er tussentijds contact is geweest met verweerder over het verzoek om herbeoordeling. Daarom heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen sprake van een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.