Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. van de Griend, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen een besluit van 21 september 2022. De rechtbank oordeelde dat verweerder te laat was met het nemen van een beslissing, wat ook door verweerder zelf werd erkend in een brief van 16 mei 2023. Eiser had verweerder op 17 april 2023 in gebreke gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken was verstreken zonder dat er een besluit was genomen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelde vast dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- moest betalen aan eiser, omdat het bestuursorgaan niet tijdig had beslist. Daarnaast werd bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank gaf verweerder vier weken de tijd om alsnog een beslissing te nemen, rekening houdend met de omstandigheden die door verweerder waren genoemd.
Verder werd eiser een vergoeding voor de proceskosten toegekend van € 418,50, en moest verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk.