ECLI:NL:RBMNE:2023:5974

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/1511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om handhaving door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar verzoek om handhaving. Eiseres diende op 9 januari 2023 een verzoek in, maar verweerder heeft niet binnen de wettelijke termijn van acht weken beslist. Eiseres heeft verweerder op 9 maart 2023 in gebreke gesteld, maar ook daarna bleef een beslissing uit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke is gebleven en heeft besloten dat de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het griffierecht van € 50,- moet door verweerder aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen op 20 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser(es)

(gemachtigde: T.I. van Stelten)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser(es) heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op het verzoek om handhaving.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser(es) heeft op 9 januari 2023 een verzoek om handhaving ingediend. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk 6 maart 2023 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder moet beslissen voorbij is. De rechtbank stelt vast dat eiser(es) verweerder op 9 maart 2023 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, van de awb).
5. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 13 april 2023 verzocht binnen twee weken de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift te overleggen. Omdat een reactie uit bleef heeft de rechtbank op 12 mei 2023 een herinnering gestuurd waarin aangegeven staat dat als men niet reageert, de rechtbank daaraan de gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen.
6. Aangezien verweerder niet heeft gereageerd en eiser(es) in het beroep heeft verzocht de bestuurlijke dwangsom vast te stellen zal de rechtbank dit nu doen (artikel 8:55c, van de Awb). In dit geval is verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog met doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, van de Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54, van de Awb).
10. Dit betekent ook dat eiser(es) een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zijn gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser(es) een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om het beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser(es) betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser(es) een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser(es) te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser(es) tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.