ECLI:NL:RBMNE:2023:5963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
C/16/553149
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met toepassing van Marokkaans en Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 1 oktober 2015 in Marokko zijn getrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Marokkaanse recht van toepassing was tot 29 mei 2020, toen de vrouw de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Na deze datum is het Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel partijen in een algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, het vermogen dat vóór 29 mei 2020 is verkregen, is uitgesloten van de gemeenschap. Dit maakt de gemeenschap vergelijkbaar met een beperkte huwelijksgoederengemeenschap zoals die sinds 1 januari 2018 geldt voor huwelijken gesloten na die datum.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De inboedel is aan de man toegedeeld voor een bedrag van € 1.500,-, terwijl de vrouw de Toyota Yaris krijgt voor € 800,- en de bitcoins ter waarde van € 2.736,35. De man moet de vrouw € 4.250,- betalen in verband met de verkoopopbrengst van de Mercedes. Beide partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de studieschuld van de vrouw van € 2.974,50. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man de vrouw een actuele print van een bepaalde internetsite moet verstrekken. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/553149 / FA RK 23-476 (echtscheiding)
C/16/559357 / FA RK 23-1208 (verdeling)
Beschikking van 17 november 2023
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Flipse.
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C. Waanders.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man (met bijlagen), binnengekomen op 21 februari 2023;
  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken van 16 mei 2023;
  • het verweerschrift van de man (met bijlagen) tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw van 4 juli 2023;
  • het F-formulier van de vrouw van 9 oktober 2023 met bijlagen;
  • het F-formulier van de man van 17 oktober 2023 met bijlagen;
  • de brief van de vrouw van 19 oktober 2023 met bijlagen;
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 20 oktober 2023. Daarbij waren beide partijen met hun advocaten aanwezig. Ter terechtzitting heeft de man een aantal stukken overgelegd over de door hem ontvangen compensatie vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire.
1.3.
Na de zitting heeft de rechtbank partijen bevolen om bankafschriften over te leggen waaruit de saldi blijken op 29 mei 2020 van de bankrekeningen van partijen. De rechtbank heeft op 24 oktober 2023 de gevraagde afschriften van de vrouw ontvangen. Op 7 november 2023 heeft de rechtbank de gevraagde afschriften van de man ontvangen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [trouwdatum] 2015 in [trouwplaats] , Marokko.
2.2.
Partijen hebben inmiddels beiden de Nederlandse nationaliteit, naast de Marokkaanse nationaliteit.
2.3.
De man heeft 3 kinderen uit een eerder huwelijk, waarvan de jongste ( [minderjarige] [geboortedatum] -2006) ieder weekend bij de man verblijft.
2.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 april 2023 in voorlopige voorziening bepaald dat de man gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.
2.5.
Partijen verzoeken de rechtbank beiden om de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.6.
Daarnaast verzoekt de man de rechtbank om te bepalen dat hij huurder zal zijn van de woning aan de [adres] [woonplaats 1] .
2.7.
De vrouw verzoekt de rechtbank om:
I. de verdeling van de inboedel vast te stellen op de wijze zoals genoemd in alinea 17 tot en met 19 van het verweerschrift van de vrouw;
II. de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen op de wijze zoals in alinea 20 tot en met 32 van het verweerschrift van de vrouw is genoemd en de man te veroordelen tot betaling van een nader door de vrouw aan te geven bedrag aan haar binnen 7 dagen na afgifte van de beschikking;
III. de man te veroordelen om ex artikel 843a Rv de navolgende gegevens in het geding te brengen:
a. afschriften van alle door hem per de peildatum aangehouden bankrekeningen met vermelding van de zich daarop bevindende saldi;
b. afschriften van alle door hem per de peildatum aangehouden bitcoinrekeningen met vermelding van de zich daarop bevindende saldi;
c. een actuele print van [internetsite]

3.De beoordeling

De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.1.
De rechtbank vindt dat zij kan beslissen op de verzoeken van partijen omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op de verzoeken over de echtscheiding en het huurrecht is het Nederlands recht van toepassing.
De echtscheiding
3.2.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
Het huurrecht
3.3.
De vrouw heeft ter terechtzitting haar verweer tegen het door de man verzochte huurrecht ingetrokken. Zij heeft inmiddels vervangende woonruimte. De rechtbank zal het verzoek van de man om die reden als niet langer weersproken toewijzen.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft zij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3.5.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, (hierna: het Verdrag) van toepassing.
3.6.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
3.7.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit van Marokko gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
3.8.
De vrouw bleef na het huwelijk nog bijna elf maanden in Marokko wonen en voegde zich op 26 augustus 2016 bij de man in Nederland. De advocaat van de man heeft ter zitting verklaard dat de vrouw om verblijfrechtelijke redenen niet eerder naar Nederland kon komen.
3.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 4 aanhef, tweede lid en onder a van het Verdrag werd vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Marokko, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. Zowel Marokko als Nederland zijn immers zogenoemde nationaliteitslanden.
3.10.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7, lid 1 van het Verdrag, waardoor na voornoemd recht met ingang van 29 mei 2020 het recht van Nederland van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime. Volgens de door de vrouw bij brief van 19 oktober 2023 in het geding gebrachte bekendmaking heeft zij immers op 29 mei 2020 de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Marokkaans recht
3.11.
Dit betekent dat voor de periode vanaf de huwelijkssluiting (1 oktober 2015) tot 29 mei 2020 het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Het Marokkaanse recht kent geen enkele gemeenschap van goederen; iedere echtgenoot houdt wat van hem/haar is en wat hij/zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Partijen kunnen afwijkende bedingen maken, maar hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Nederlands recht
3.12.
Vanaf 29 mei 2020 tot het moment van ontbinding van de huwelijksgemeenschap (21 februari 2023) is het Nederlandse recht van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Hieruit volgt dat vanaf 20 mei 2020 een gemeenschap van goederen bestaat tussen partijen. Partijen zijn gehuwd voor 1 januari 2018. Volgens het Nederlandse recht zijn zij dus in een algehele gemeenschap van goederen gehuwd, maar op grond van het Verdrag geldt dat een automatische wijziging in het toepasselijke recht slechts gevolgen heeft voor de toekomst. Op het vermogen dat vóór 29 mei 2020 aan partijen toebehoorde, blijft dus het Marokkaanse recht van toepassing en op het daarna verkregen vermogen is het Nederlandse recht van toepassing. Hieruit volgt dat de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen weliswaar een algehele gemeenschap is naar oud recht, maar omdat het vermogen dat voor die datum is verkregen daarvan is uitgesloten, de gemeenschap toch in overwegende mate vergelijkbaar is met een beperkte huwelijksgoederengemeenschap zoals die vanaf 1 januari 2018 in Nederland geldt voor huwelijken gesloten na laatstgenoemde datum [2] .
3.13.
Tussen partijen is in geschil de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Het is echter alleen de vrouw die een verzoek heeft ingediend om vaststelling van de verdeling. De man heeft alleen verweer gevoerd dat er, kort samengevat, primair op neer komt dat er niets te verdelen valt omdat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat Marokkaans recht van toepassing was en nog steeds is. Dit standpunt is zoals uit het vorenstaande volgt, niet juist. Op de subsidiaire verweren van de man en de door de vrouw gestelde grondslagen van haar verzoeken zal in het hierna volgende per vermogensbestanddeel worden ingegaan.
De peildatum
3.14.
Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 21 februari 2023. De gemeenschap van goederen tussen partijen heeft zich dus slechts over een beperkte periode, van 29 mei 2020 tot 21 februari 2023, uitgestrekt.
De bestanddelen
3.15.
De vrouw heeft de volgende vermogensbestanddelen genoemd in de stukken:
de inboedel
de auto van het merk Toyota type Yaris met kenteken ( [kenteken 1] )
de auto van het merk Mercedes met kenteken ( [kenteken 2] )
e saldi op de bankrekeningen
de bitcoinrekeningen
een studieschuld bij DUO van € 2.974,50 op 21 februari 2023.
3.16.
De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre deze bestanddelen behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap. Voor zover de bestanddelen tot de gemeenschap behoren zal de rechtbank de verdeling vaststellen.
De inboedel
3.17.
De man heeft gesteld dat de hele inboedel door hem is aangeschaft en betaald in of voor 2014. Dit is door hem niet aangetoond en door de vrouw betwist. Aan de andere kant heeft de vrouw niet aangetoond dat er vanaf de huwelijksdatum tot 29 mei 2020 goederen gezamenlijk zijn aangeschaft en met gezamenlijke middelen zijn betaald, waardoor deze inboedelgoederen tot een eenvoudige gemeenschap zijn gaan behoren. Evenmin is gebleken dat er tijdens de gemeenschap van goederen inboedelgoederen zijn aangeschaft en zo ja, welke dat dan zijn. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat de huurflat waarin de man woonde, toen de vrouw zich in augustus 2016 bij hem voegde, volledig ingericht was. Echter het is ook aannemelijk dat in de jaren daarna inboedelgoederen zijn vervangen. Voor zover die goederen tot de aanvang van de gemeenschap op 29 mei 2020 mede zijn aangekocht en gefinancierd door de vrouw behoren deze inboedelgoederen tot een eenvoudige gemeenschap [3] . Voor zover de inboedelgoederen zijn aangeschaft na die datum behoren deze tot de gemeenschap waartoe ieder van partijen voor de helft gerechtigd is. De rechtbank kan, op basis van de door partijen ingenomen standpunten, niet vaststellen welke inboedelgoederen na de huwelijkssluiting tot 29 mei 2020 door partijen gezamenlijk zijn aangeschaft en in hoeverre deze mede door de vrouw zijn gefinancierd. Evenmin kan de rechtbank vaststellen welke inboedelgoederen tijdens de huwelijksgoederengemeenschap zijn aangeschaft en wat de waarde van deze inboedelgoederen is. Verder is niet vast komen staan dat de vrouw goederen van grote waarde heeft meegenomen bij haar vertrek uit de echtelijke woning, zoals de man stelt. De vrouw heeft de niet onderbouwde stelling van de man dat zij een dure drone en goud ter waarde van € 8.500,- heeft meegenomen, betwist. Over de stelling van de man dat zij twee laptops heeft meegenomen heeft de vrouw verklaard dat een van de twee laptops van haar werk was en dus niet tot het te verdelen vermogen behoort en dat de andere laptop door de man is vernield en dus geen waarde meer had. Dit laatste is weer door de man betwist. De rechtbank constateert dat de verhalen van partijen erg vaag zijn, op belangrijke punten lijnrecht tegenover elkaar staan en niet of nauwelijks zijn onderbouwd. Bij deze stand van zaken, en in aanmerking nemende dat gebruikte inboedelgoederen over het algemeen weinig economische waarde hebben, schat de rechtbank de waarde van de te verdelen inboedelgoederen (behorende tot een eenvoudige dan wel behorende tot de huwelijksgoederengemeenschap) in redelijkheid op € 1.500,-. De rechtbank zal alle te verdelen inboedelgoederen toedelen aan de man, uit hoofde waarvan de man de vrouw € 750,- moet betalen.
De auto’s
3.18.
Op de datum van ontbinding van de gemeenschap had de vrouw een Toyota Yaris en de man een Mercedes in bezit. De waarde van Toyota is door vrouw onbetwist gesteld op € 800,-. Geen van partijen heeft zich erover uitgelaten of deze Toyota voor of na 29 mei 2020 is aangeschaft door de vrouw. Aangezien de vrouw deze auto in de verdeling wenst te betrekken gaat de rechtbank ervan uit dat deze tot de te verdelen gemeenschap behoort. De rechtbank zal deze auto aan de vrouw toedelen voor € 800,-, uit hoofde waarvan zij de man € 400,- moet betalen.
3.19.
Uit de stellingen van de vrouw volgt dat de Mercedes is aangekocht omstreeks september 2022. Aangenomen mag worden dat deze Mercedes behoorde tot de huwelijksgoederengemeenschap, nu niet gebleken is van het tegendeel. De man heeft deze Mercedes na de peildatum, op 29 april 2023, verkocht voor naar hij stelt € 6.000,-, waarmee hij een lening zou hebben afgelost. Het bedrag van € 6.000,- heeft de man onderbouwd met een bankoverschrijving (productie 8 van de man). Dat er een lening voor de auto is aangegaan en met de koopsom is afgelost blijkt echter nergens uit. De rechtbank zal om die reden alleen de waarde van de Mercedes in de verdeling betrekken. Over die waarde verschillen partijen van mening. Volgens de vrouw betrof het door de koper overgemaakte bedrag van € 6.000,- waarschijnlijk een deelbetaling en is er mogelijk meer betaald voor de auto. In ieder geval stelt zij de waarde van de auto op € 10.892,-. Uit de door de vrouw overgelegde kentekencheck van 2 september 2022 (productie 2 van de vrouw) blijkt dat de auto op 2 september 2022 een aankoopadviesprijs had van € 10.892,-, een inruilwaarde van € 9.792,- en een handelswaarde van € 9.292,- De datum van 2 september 2022 ligt ruim vijf maanden voor de peildatum. Omdat auto’s in waarde afnemen met het verstrijken van de tijd schat de rechtbank de waarde van de Mercedes op de peildatum op € 8.500,-. Als de man de auto daadwerkelijk voor € 6.000,- heeft verkocht dan heeft hij de boedel voor € 2.500,- benadeeld. De rechtbank zal de verkoopopbrengst van de auto aan de man toedelen. De man moet de helft hiervan aan de vrouw betalen, vermeerderd met de helft van het bedrag waarmee hij de boedel heeft benadeeld. In totaal moet de man de vrouw dus € 4.250,- betalen.
De bitcoinrekeningen
3.20.
De vrouw stelt dat de man op 21 februari 2023 een wallet met bitcoins had ter waarde van € 35.563,96. Ten bewijze hiervan heeft zij als productie 8 een screenshot in het geding gebracht van de telefoon van de man. De vrouw maakt aanspraak op de helft van dit bedrag. De man heeft eerst ontkend dat hij bitcoins heeft maar uiteindelijk toegegeven dat hij die wel bezit, zij het dat hij stelt dat de waarde nu veel lager is, en wel € 9.020,67 op 17 oktober 2023. De man heeft ten bewijze hiervan eveneens een screenshot in het geding gebracht van zijn telefoon. De rechtbank kan niet vaststellen of de waardedaling van de wallet met bitcoins mede het gevolg is geweest van na de peildatum door de man uitgevoerde verkopen of dat het hier om een intrinsieke waardedaling van de bitcoins gaat. Dit is echter in dit geval niet van belang. Ter zitting is immers gebleken dat de man op 22 augustus 2022 een bedrag van € 30.000,- euro van de belastingdienst heeft ontvangen, omdat hij slachtoffer is geweest van de zogenoemde toeslagenaffaire in het toeslagjaar 2010. De man stelt dat hij hier de bitcoins van heeft gekocht. De rechtbank acht dit aannemelijk want er is niet gebleken van overig vermogen waarmee de bitcoins zouden kunnen zijn aangekocht. In het licht hiervan heeft de vrouw de financiering van de bitcoins met deze schadevergoeding onvoldoende betwist. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoeding van de belastingdienst van € 30.000,- niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Voor zover de schadevergoeding ziet op een vergoeding van materiële schade (in de beschikking van de belastingdienst wordt die bepaald op € 5.962,-) geldt dat deze schade is geleden in 2010, tijdens een eerder huwelijk van de man, lang voordat partijen getrouwd zijn. De aanspraak op die schadevergoeding was dus al (latent) aanwezig voor de aanvang van de huwelijksgoederengemeenschap. Voor zover de schadevergoeding ziet op leed dat zou zijn ondervonden geldt daar boven dat de schadevergoeding wegens verknochtheid niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Dit leed is in ieder geval niet door de vrouw geleden maar zou zijn geleden door de man (en zijn toenmalige echtgenote). Om die reden vallen ook de met de schadevergoeding aangekochte bitcoins door zaaksvervanging niet tot de huwelijksgoederengemeenschap.
3.21.
De bitcoins op een wallet in bezit van de vrouw daarentegen vallen wel in de huwelijksgoederengemeenschap want zijn, zoals zij ter zitting heeft verklaard, door haar aangekocht nadat zij het Nederlanderschap heeft verkregen en door haar is niet gesteld dat die zijn gefinancierd met haar privévermogen. De waarde van de bitcoins op de peildatum bedroeg € 2.736,35. De rechtbank zal deze bitcoins aan de vrouw toedelen, uit hoofde waarvan zij aan de man de helft van de waarde moet betalen. Deze waarde stelt de rechtbank, bij gebrek aan een ander aanknopingspunt, vast op de waarde op de peildatum, ook omdat de vrouw sindsdien het exclusieve beheer over deze bitcoins had.
De saldi op de bankrekeningen
3.22.
Partijen moeten de saldi van de bankrekeningen verdelen zoals die waren op de peildatum, voor zover die saldi tot de gemeenschap behoren. Omdat het vermogen voor 29 mei 2020 niet tot de gemeenschap behoort is het niet alleen van belang om te weten wat de saldi waren op de peildatum, maar ook op de datum waarop de gemeenschap een aanvang nam. Een eventuele toename van de saldi over deze periode is voor verdeling vatbaar.
Uit de gedingstukken blijkt dat partijen op de peildatum beschikten over de volgende rekeningen:
  • De bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] op naam van de man, met een saldo op de peildatum van € 465,51;
  • De spaarrekening met nummer [rekeningnummer 2] op naam van de man, met een saldo op de peildatum van € 6.508,68;
  • De bankrekening bij ABN-AMRO met nummer [rekeningnummer 3] op naam van de vrouw, met een saldo op de peildatum van 963,50;
  • De spaarrekening bij ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 4] op naam van de vrouw, met een saldo op de peildatum van € 851,62.
Omdat partijen de rechtbank niet hadden geïnformeerd over de saldi op 29 mei 2020 heeft de rechtbank partijen na de zitting bevolen afschriften in het geding te brengen waaruit de saldi blijken op 29 mei 2020. De vrouw heeft hier op 24 oktober 2023 aan voldaan. Uit de door de vrouw overgelegde afschriften blijkt dat het totaal van de saldi op de bankrekeningen van de vrouw op 29 mei 2020 hoger was dan de saldi op de peildatum. De rechtbank concludeert hieruit dat de saldi op de peildatum op de rekeningen van de vrouw niet tot de gemeenschap van goederen behoren en er dus ter zake niets valt te verdelen. De man heeft op 7 november 2023 aan het bevel voldaan. Uit de door hem overgelegde bankafschriften blijkt dat ook de saldi op de rekeningen van de man op 29 mei 2020 hoger waren dan op de peildatum, zodat ter zake niets te verdelen valt. Ieder behoudt de saldi op zijn/haar rekeningen zonder nadere verrekening.
De studieschuld van de vrouw
3.23.
De studieschuld van de vrouw is geheel tijdens de huwelijksgoederengemeenschap opgebouwd. De rechtbank leidt dit af uit de stelling van de man, die door de vrouw is bevestigd, dat de door de vrouw opgebouwde studieschuld bij de afdoening van de zogenoemde Toeslagenaffaire aan haar is kwijtgescholden omdat de man slachtoffer van die toeslagenaffaire was. Na die kwijtschelding is door de vrouw opnieuw schuld opgebouwd tot een bedrag op de peildatum van € 2.974,50. De rechtbank verwerpt de stelling van de man dat deze schuld aan de vrouw verknocht zou zijn. Aan de man kan worden toegegeven dat de studie een investering is geweest in uitsluitend de vrouw die haar verdiencapaciteit heeft vergroot, waarvan de gemeenschap niet of nauwelijks heeft kunnen profiteren omdat de vrouw haar opleiding heeft voltooid enkele maanden voor de peildatum. Dit is echter onvoldoende om verknochtheid aan te nemen. De vrouw kan door die verhoogde verdiencapaciteit overigens geheel in haar huwelijksgerelateerde behoefte voorzien, zodat de man hier toch indirect voordeel van heeft. De man heeft als argument voor verknochtheid verder nog aangevoerd dat hij alle kosten van de huishouding heeft gedragen. De rechtbank ziet echter niet in wat dit met een eventuele verknochtheid van doen zou kunnen hebben. De man had bovendien een hoger inkomen en diende dus om die reden het grootste deel van de kosten van de huishouding voor zijn rekening te nemen. Overigens heeft de vrouw gesteld dat zij uit haar destijds veel lagere inkomen ook heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding, door boodschappen te doen. Nu de studieschuld niet verknocht is en tijdens de huwelijksgoederengemeenschap is opgebouwd behoort deze tot de huwelijksgoederengemeenschap. Beide partijen zijn ieder bij helfte draagplichtig voor deze schuld. Indien en voor zover de vrouw meer dan de helft van dit bedrag aflost heeft zij voor het meerdere een regresrecht op de man.
Samenvatting vaststelling verdeling
3.24.
De rechtbank zal de verdeling als volgt vaststellen:
De inboedel voor zover behorend tot de huwelijksgoederengemeenschap of tot een eenvoudige gemeenschap wordt aan de man toegedeeld voor een bedrag van € 1.500,-;
De Toyota Yaris wordt toegedeeld aan de vrouw voor een bedrag van € 800,-;
De bitcoins die zich bevinden in een wallet die in bezit is van de vrouw worden aan haar toegedeeld voor een bedrag van € 2.736,35;
De verkoopopbrengst van de Mercedes wordt toegedeeld aan de man. De man moet de helft van die verkoopopbrengst aan de vrouw betalen vermeerderd met de helft van het bedrag waarmee hij de boedel heeft benadeeld door de Mercedes onder de prijs te verkopen. In totaal moet de man in verband met de verkoop van de Mercedes aan de vrouw een bedrag van € 4.250,- betalen;
Beide partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de studieschuld van de vrouw ten bedrage van € 2.974,50. Indien en voor zover de vrouw meer aflost dan de helft van dit bedrag heeft zij voor het meerdere een regresrecht op de man.
Overige verzoeken
Pensioenoverzicht
3.25.
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen aan haar een actuele print te verstrekken van [internetsite] . Dit verzoek heeft voldoende samenhang met de echtscheiding en leidt niet tot onnodige vertraging van het geding. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen omdat de vrouw een rechtens te respecteren belang heeft bij een dergelijk overzicht en de man hier geen verweer tegen heeft gevoerd.
Overige stukken
3.26.
Het verzoek van de vrouw met betrekking tot de overige stukken zal de rechtbank afwijzen omdat de man, voor zover die stukken relevant zijn voor de beoordeling van de geschilpunten, daar inmiddels aan heeft voldaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Wat betreft het huurrecht bepaalt de wet dat de voorlopige voorziening ten aanzien van het gebruik van de woning doorloopt totdat de beslissing omtrent het huurrecht in ‘kracht van gewijsde’ is gegaan. [4] Een uitspraak heeft 'kracht van gewijsde' als daartegen geen beroep meer mogelijk is.
Proceskosten
3.28.
De rechtbank zal de kosten van deze procedure tussen partijen compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt vanwege het familierechtelijk karakter van deze procedure.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op 1 oktober 2015 in Meknès, Marokko;
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder is van de woning aan de [adres] [woonplaats 1] ;
4.3.
stelt de verdeling van de gemeenschap(pen) tussen partijen als volgt vast:
4.3.1.
de inboedel voor zover behorend tot de huwelijksgoederengemeenschap of tot een eenvoudige gemeenschap wordt aan de man toegedeeld voor een bedrag van € 1.500,-;
4.3.2.
de Toyota Yaris wordt toegedeeld aan de vrouw voor een bedrag van € 800,-;
4.3.3.
de bitcoins die zich bevinden in een wallet die in bezit is van de vrouw worden aan haar toegedeeld voor een bedrag van € 2.736,35;
4.3.4.
de verkoopopbrengst van de Mercedes wordt toegedeeld aan de man; De man dient de helft hiervan aan de vrouw te betalen, vermeerderd met de helft van het bedrag waarmee hij de boedel heeft benadeeld tot een totaal van € 4.250,-;
4.3.5.
uit hoofde van de tot zover vastgestelde verdeling dient de man aan de vrouw per saldo € 3.231,82 te betalen;
4.3.6.
beide partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de studieschuld van de vrouw ten bedrage van € 2.974,50. Indien en voor zover de vrouw meer aflost dan de helft van dit bedrag heeft zij voor het meerdere een regresrecht op de man;
4.4.
veroordeelt de man om een actuele print van [internetsite]
aan de vrouw te verstrekken;
4.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding en het huurrecht betreft;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af;
4.7.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:151 BW
2.Eventuele erfenissen en schenkingen ontvangen na 29 mei 2020 behoren echter in beginsel wel tot de huwelijksgoederengemeenschap, tenzij deze onder uitsluitingsclausule zijn verkregen. Partijen hebben beiden verklaard geen erfenissen en schenkingen te hebben ontvangen tijdens het huwelijk.
3.Omdat de gevolgen van het wagonstelsel alleen op de toekomst zien vallen deze niet in de gemeenschap maar blijven gezamenlijk eigendom in een eenvoudige gemeenschap in de verhouding waarin deze door partijen zijn gefinancierd.
4.Artikel 826 lid 1 sub a Rv.